De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 3 december pagina 7

3 december 1938 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

De spannende strijd om vitamine-D Hoe de Engelsche ziekte te Weenen werd overwonnen EEN van de treurigste gevolgen van den wereldoorlog was de hongerblokkade. Verzwakt door de reeds onvoldoende voeding in de oorlogs jaren, konden velen, vooral in de groote steden, de nieuwe, nog grootere ontberingen niet doorstaan. De tuberculose floreerde. Scheurbuik, een ziekte veroorzaakt door een tekort aan versche groenten en vruchten, kwam in hevige mate voor. De aandacht van de Medical Research Council, een Engelsch overheidsorgaan, dat tijdens den wereldoorlog gevormd was, om het wetenschappelijk werk te coördineeren, werd meer in het bijzonder getrokken door het massaal voorkomen van rhachitis of Engelsche ziekte onder de zuigelingen, een ziekte waar in het verleden veel over gewerkt en nog meer over getwist was. Reeds waren hier en daar stemmen opgegaan, dat de samenstelling van het dieet een grooten invloed op het ontstaan moest hebben en er was jaren geleden een publicatie verschenen over de geographische verbreiding van rhachitis, waaruit duidelijk bleek, dat tekort aan zonlicht eveneens een belangrijke factor was, maar de wetenschappe lijke wereld, die niet over n nacht ijs gaat en nog minder in een gering aantal tijdschriftartikelen aan leiding vindt een ingenomen standpunt te verlaten, was er vast van overtuigd, dat de Engelsche ziekte door besmetting met een helaas nog onbekende bacil werd veroorzaakt. Professor Clemens Pirquet, de beroemde directeur van de Universiteits-Kinderkliniek te Weenen, vergeleek rhachitis met tuberculose: alleen zij, die vroeg geïnfecteerd waren, of door erfelijke eigen schappen, onvoldoende voeding of slechte algemeene hygiëne een speciale gevoeligheid bezaten, liepen kans een van beide ziekten te krijgen. Dat speciaal de proletariërskinderen er aan leden, lag aan de overbevolking, het op elkaar wonen, waardoor in de eerste levensmaanden gemakkelijk besmetting voorkwam. Natuurlijk had hij kennis genomen van de proeven van professor Mellanby, die in 1918 bij jonge honden rhachitis had verwekt en vervolgens genezen, door den proefdieren een kleine dosis lever traan te geven, maar de geschiedenis der genees kunde had wel meer bewezen, dat de zieke mensch anders reageerde dan het zieke dier. Niettemin nam hij met beide handen het Engelsche voorstel aan, pm het probleem nader te bestudeeren en hij stelde een deel van zijn voortreffelijk ingerichte kliniek ter beschikking van de commissie van vijf leden: physiologen en medici. De commissie kon be ginnen ! HET is met de ontwikkeling van onze kennis der vitaminen niet anders gegaan dan met die van andere deelen der wetenschap: in het begin ging men slechts tastenderwijze en voetje voor voetje verder en ieder jaar bracht nieuwe obstakels. Ten tijde, dat het Weensche onderzoek aanving, wist men, dat in levertraan en boter een stof voor kwam, die naast suiker, vetten, eiwitten en zouten in het dieet van jonge proefdieren moest voorkomen, om den groei te verzekeren. Men had deze stof vitamine A genoemd, en toen nu Mellanby bij honden rhachitis kon genezen met levertraan, schreef men de werking aan het aanwezige vita mine A toe. Geen wonder dus, dat in de opdracht aan de commissie van vitamine D geen sprake was ! Tijdens het onderzoek kwam echter een mededeeling uit het laboratorium van Mc. Collum in Amerika: door verhitting verloor levertraan het vermogen om de ook vóór 1918 bekende gevolgen van vitamine A-tekort te niet te doen, maar de werking op rhachitis bleef onverzwakt gehandhaafd. Mc. Collum had dus aangetoond, dat in levertraan twee stoffen met vitamine-werking voorkwamen, waarvan de eene, vitamine A, vernietigd werd door verhitten, en de andere, welke hij vitamine D noemde, niet. Natuurlijk namen de Engelsche onderzoekers de nieuwe feiten over: wat voor meerdere glorie van vitamine A had moeten dienen, kwam tenslotte het jonge vitamine D ten goede. TERUG naar Weenen. In November 1920 werden 75 kinderen, voor het meerendeel babies onder drie maanden, opge nomen. Hiervan waren 68 vrij van clinische of röntgenologische symptomen van rhachitis en zij werden verdeeld in twee groepen, om na te gaan, of levertraan de Engelsche ziekte kon voorkomen. De eerste groep kreeg volle melk met suiker, de tweede melk en levertraan en beide eenige lepeltjes sinaasappel- of tomatensap. Natuurlijk werden de maaltijden bij oudere kinderen meer gevarieerd, maar door middel van proeven op ratten werd het vitamine-gehalte van elk dieet nauwkeurig nagegaan. Lente 1921, zomer 1921 de maanden gingen voorbij en prof. Pirquet meende reeds den strijd gewonnen te hebben, toen in Januari 1922, meer dan een jaar na het begin van het onderzoek, drie kinderen uit de eerste groep rhachitisverschijnselen vertoonden. Eén zwaluw maakt nog geen zomer, en enkele gevallen van rhachitis bewijzen niets maar in Juni hadden zeventien kinderen duidelijke symptomen vertoond en allen op het dieet zonder levertraan ! Natuurlijk kon prof. Pirquet hierna niet ont kennen, dat de beschermende werking van een kleine dagelijksche hoeveelheid levertraan aan getoond was maar genezen was nog wat anders dan voorkómen ! Zoo begon dus in de lente van 1922 het tweede deel van het onderzoek met 31 rhachitispatientjes, die eveneens ons eerste dieet kregen, maar verder verschillend werden behandeld. Een deel kreeg levertraan en genas snel. Van de rest werden zeven buiten in de zon verpleegd: allen waren spoedig weer beter. De commissie had ook gelezen, dat de kinderarts Huldschinsky in Berlijn fraaie resultaten had bereikt, door de kinderen met ultraviolet licht te behandelen, en het was de moeite waard zijn waar nemingen te controleeren. De overblijvende groep werd dus dagelijks korten tijd onder de kwikbooglamp gelegd en allen genazen, ook als maar de helft van het lichaam of n arm bestraald werd ! DE volgende stap werd gedaan in 1925. De Amerikaansche onderzoeker Steenbock kwam nl. als eerste met de opzienbarende mededeeling, dat voedsel, dat een tijdlang met ultraviolet licht bestraald was, eveneens rhachitis kon genezen. Aangezien hij vreesde, dat de levensmiddelen industrie zijn vondst zou uitbuiten, nam hij patent in zulke ruime termen, dat ieder, die nu nog op eenigszins groote schaal door bestraling, vitamine D wil maken, een niet onbelangrijk bedrag moet betalen aan de Universiteit van Wisconsin, aan welke Steenbock de rechten had overgedragen. Er is en niet ten onrechte veel critiek geweest op deze handelwijze van Steenbock, die in feite een natuurproces patenteerde en zelf vrijelijk gebruik had gemaakt van talrijke, eveneens belang rijke vondsten van voorgangers en tijdgenooten, die ruimere en juistere ideeën bezaten. Het stadium was nu bereikt zooals het in de geschiedenis van elk vitamine ns bereikt wordt dat de chemici de taak te vervullen kregen, vitamine D te isoleeren en opheldering te geven over zijn bouw en eigenschappen. De ontdekking van Steenbock kon hierbij als leidraad dienen: immers, als een mengsel van verschillende stoffen na bestraling anti-rhachitische eigenschappen kreeg, dan moest er een stof in voorkomen, provitamine D, die de opgenomen stralingsenergie gebruikte voor de om zetting in vitamine D zélf. Men bestraalde dus de verschillende voedselbestanddeelen, en acht jaren intensief werk in verschillende laboratoria heeft aan het licht gebracht, dat een sterol, 7-dehydrocholesterol, in alle opzichten met de gezochte verbinding overeenkwam. Eén vijftigduizendste milligram, Bestrijding der Engelsche ziekte door bestraling met ultra-violette stralen 0.00000002 gr. per dag is hiervan voldoende, om rhachitis bij een rat te voorkomen. Inderdaad een minimaal kleine hoeveelheid, welke, volgens een eenigszins moeilijke berekening toch nog altijd uit dertig trillioen vitamine D moleculen bestaat. Ook bij den mensch zijn onderdeden van een milligram ruim voldoende, en de macht van het kleine wordt misschien het beste hieraan gedemonstreerd, dat enkele grammen zuiver vitamine D per dag de geheele Nederlandsche jeugd tegen rhachitis kunnen beschermen ! TWEE vragen moeten nog beantwoord worden. In de eerste plaats: hoe komt de mensch aan zijn vitamine D ? Uit het voorafgaande is duidelijk, dat de ultra violette zonnestralen, die in onze huid doordringen, uit de aanwezige tegelijkertijd sterkere vitamine D kunnen vormen en tevens, dat levertraan een voor treffelijke bron is; helaas is de heilzame herinnering aan het laatste bij velen door den oliesmaak vertroe beld. Gelukkig hebben onze kippen de gewoonte, wormen op te pikken, en aangezien sommige wor men voor 20 % uit sterolen bestaan, kan de kip in den eidooier veel (pro) vitamine opstapelen wat het kind evengoed kan gebruiken als het kuiken! Want, waarvoor dient vitamine D ? Het opvallendst en meest kenmerkend symptoom van rhachitis is de weekheid van het beenderstelsel. De normale verbeening, het afzetten van kalk- en phosphorverbindingen, is gestoord, aangezien door het vitamine D-tekort zeer waarschijnlijk de opne ming van deze zouten belemmerd en tegelijkertijd de uitscheiding bevorderd wordt: er komen dus onvoldoende bouwstoffen in het bloed. Hoe nu precies de samenwerking tusschen de vitamine D- en de kalk en phosphorstofwisseling is, moet heden ten dage nog met een vraagteeken beantwoord worden: de zuiver-chemische vraag stukken hebben het afgeloopen decennium alle aandacht in beslag genomen en het is nu weer de taak der physiologen, om onze kennis een stap verder te brengen. Dr. J. OUDENBOSCH PARLEMENTARIA MENEER Albarda is een serieus en actief man want de dames en heeren waren nauwe lijks gezeten op hunne schoolbanken en ik had nog niet eens kans gezien het eerste glaasje spraakwater te brengen of hij stond al recht overeind gelijk het knappe jongetje uit de klas en vroeg verlof meneer Colijn te interpelleeren over het vluch telingen-vraagstuk en wat meneer Colijn nou dacht te doen. Ook een bode heeft een hart, om thans maar te zwijgen van eene hartvergrooting door het trappenloopen en missives brengen, en ik hoop dat meneer Colijn zijn hand over het zijne zal strijken, want met al die oekases van meneer Goseling wordt het er voor die gedwongen zwervers langs onze grenzen niet vroolijker op. Maar de discussies inzake deze"aangelegenheid volgen nog. Ik hoop dat de heeren en dames wier stemmen van zooveel belang kunnen zijn, al zou je dat als bode zijnde lang niet van allen willen zeggen, zullen bedenken dat de stem van dit, ons volk reeds lang heeft gesproken. 's Middags zei meneer van Dijk een krachtig zegje over Defensie en hij haalde er zijn begrooting met vlag en wimpel door, hetwelk voor eene defensiebegrooting in deze tijden ook wel mag. Ik moet zeggen dat meneer van Dijk, zooals hij daar stond met zijne grijze haren en krachtige trekken heelemaal niet zoo kwaad aan deed als minister van Defensie, al zou de Generaal natuurlijk nog krijgshaftiger zijn opgetreden. Maar die houden we dan maar in petto voor het geval dat de nood nog dreigender wordt. Zou meneer Slotemaker 's middags met evenveel smaak hebben gegeten als ondergeteekende ? Heeft hij onder de boerenkool misschien gemijmerd over de listen en lagen, die meneer Deckers en de zijnen hem misschien zouden leggen ? Maar 's avonds zat hij er in al zijne waardigheid en zelfs de conducteur van de Kleine Krant zou hem vol eerbied hebben aangestaard, hetwelk heel wat. zegt, omdat deze persoon wel een vermetel wezen moet zijn. En meneer Colijn was er ook. Die hield om zoo te zeggen twee oogjes in het zeil want heeft hij al niet eens eerder betoogd: wie komt aan den baard van ons ministerie komt aan mij. Meneer Maller wilde iets erdoor krijgen in verband met de Katholieke Economische School te Tilburg maar hij had buiten meneer de Geer gerekend wien men op dit gebied niets hoeft te ver tellen. Meneer Deckers trok zijn liefste lachje aan en lonkte naar de heeren van de C.D. U. want die zitten mogelijk op de wip. Maar zij deden of hunne neuzen bloedden en misschien bloeden zij straks ook wel. Er werd nog wat geredekaveld over kleinighedens mevrouw de Vries?Bruins is nog altijd even militant (hoe houdt ze het uit als eene vertegenwoor digster van het zwakke-geslacht ?) en om twee uur des nachts verliet ik het gebouw. Het regende en het was koud, maar wij hebben het vaderland wederom gediend. BODE BAREND PAG. 7 DE GROENE No. 3209

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl