Historisch Archief 1877-1940
De spannende strijd om vitamine-D
Hoe de Engelsche ziekte te Weenen werd overwonnen
EEN van de treurigste gevolgen van den
wereldoorlog was de hongerblokkade. Verzwakt
door de reeds onvoldoende voeding in de oorlogs
jaren, konden velen, vooral in de groote steden,
de nieuwe, nog grootere ontberingen niet doorstaan.
De tuberculose floreerde. Scheurbuik, een ziekte
veroorzaakt door een tekort aan versche groenten
en vruchten, kwam in hevige mate voor.
De aandacht van de Medical Research Council,
een Engelsch overheidsorgaan, dat tijdens den
wereldoorlog gevormd was, om het wetenschappelijk
werk te coördineeren, werd meer in het bijzonder
getrokken door het massaal voorkomen van rhachitis
of Engelsche ziekte onder de zuigelingen, een ziekte
waar in het verleden veel over gewerkt en nog meer
over getwist was. Reeds waren hier en daar stemmen
opgegaan, dat de samenstelling van het dieet een
grooten invloed op het ontstaan moest hebben en
er was jaren geleden een publicatie verschenen over
de geographische verbreiding van rhachitis, waaruit
duidelijk bleek, dat tekort aan zonlicht eveneens
een belangrijke factor was, maar de wetenschappe
lijke wereld, die niet over n nacht ijs gaat en nog
minder in een gering aantal tijdschriftartikelen aan
leiding vindt een ingenomen standpunt te verlaten,
was er vast van overtuigd, dat de Engelsche ziekte
door besmetting met een helaas nog onbekende
bacil werd veroorzaakt.
Professor Clemens Pirquet, de beroemde directeur
van de Universiteits-Kinderkliniek te Weenen,
vergeleek rhachitis met tuberculose: alleen zij, die
vroeg geïnfecteerd waren, of door erfelijke eigen
schappen, onvoldoende voeding of slechte algemeene
hygiëne een speciale gevoeligheid bezaten, liepen
kans een van beide ziekten te krijgen. Dat speciaal
de proletariërskinderen er aan leden, lag aan de
overbevolking, het op elkaar wonen, waardoor in
de eerste levensmaanden gemakkelijk besmetting
voorkwam. Natuurlijk had hij kennis genomen van
de proeven van professor Mellanby, die in 1918 bij
jonge honden rhachitis had verwekt en vervolgens
genezen, door den proefdieren een kleine dosis lever
traan te geven, maar de geschiedenis der genees
kunde had wel meer bewezen, dat de zieke mensch
anders reageerde dan het zieke dier. Niettemin nam
hij met beide handen het Engelsche voorstel aan,
pm het probleem nader te bestudeeren en hij stelde
een deel van zijn voortreffelijk ingerichte kliniek
ter beschikking van de commissie van vijf leden:
physiologen en medici. De commissie kon be
ginnen !
HET is met de ontwikkeling van onze kennis
der vitaminen niet anders gegaan dan met die
van andere deelen der wetenschap: in het begin
ging men slechts tastenderwijze en voetje voor
voetje verder en ieder jaar bracht nieuwe obstakels.
Ten tijde, dat het Weensche onderzoek aanving,
wist men, dat in levertraan en boter een stof voor
kwam, die naast suiker, vetten, eiwitten en zouten
in het dieet van jonge proefdieren moest voorkomen,
om den groei te verzekeren. Men had deze stof
vitamine A genoemd, en toen nu Mellanby bij
honden rhachitis kon genezen met levertraan,
schreef men de werking aan het aanwezige vita
mine A toe. Geen wonder dus, dat in de opdracht
aan de commissie van vitamine D geen sprake was !
Tijdens het onderzoek kwam echter een
mededeeling uit het laboratorium van Mc. Collum in
Amerika: door verhitting verloor levertraan het
vermogen om de ook vóór 1918 bekende gevolgen
van vitamine A-tekort te niet te doen, maar de
werking op rhachitis bleef onverzwakt gehandhaafd.
Mc. Collum had dus aangetoond, dat in levertraan
twee stoffen met vitamine-werking voorkwamen,
waarvan de eene, vitamine A, vernietigd werd door
verhitten, en de andere, welke hij vitamine D
noemde, niet. Natuurlijk namen de Engelsche
onderzoekers de nieuwe feiten over: wat voor
meerdere glorie van vitamine A had moeten dienen,
kwam tenslotte het jonge vitamine D ten goede.
TERUG naar Weenen.
In November 1920 werden 75 kinderen, voor
het meerendeel babies onder drie maanden, opge
nomen. Hiervan waren 68 vrij van clinische of
röntgenologische symptomen van rhachitis en zij
werden verdeeld in twee groepen, om na te gaan,
of levertraan de Engelsche ziekte kon voorkomen.
De eerste groep kreeg volle melk met suiker, de
tweede melk en levertraan en beide eenige lepeltjes
sinaasappel- of tomatensap. Natuurlijk werden de
maaltijden bij oudere kinderen meer gevarieerd,
maar door middel van proeven op ratten werd het
vitamine-gehalte van elk dieet nauwkeurig nagegaan.
Lente 1921, zomer 1921 de maanden gingen
voorbij en prof. Pirquet meende reeds den strijd
gewonnen te hebben, toen in Januari 1922, meer
dan een jaar na het begin van het onderzoek, drie
kinderen uit de eerste groep rhachitisverschijnselen
vertoonden. Eén zwaluw maakt nog geen zomer,
en enkele gevallen van rhachitis bewijzen niets
maar in Juni hadden zeventien kinderen duidelijke
symptomen vertoond en allen op het dieet zonder
levertraan !
Natuurlijk kon prof. Pirquet hierna niet ont
kennen, dat de beschermende werking van een
kleine dagelijksche hoeveelheid levertraan aan
getoond was maar genezen was nog wat anders
dan voorkómen !
Zoo begon dus in de lente van 1922 het tweede
deel van het onderzoek met 31 rhachitispatientjes,
die eveneens ons eerste dieet kregen, maar verder
verschillend werden behandeld. Een deel kreeg
levertraan en genas snel. Van de rest werden zeven
buiten in de zon verpleegd: allen waren spoedig
weer beter. De commissie had ook gelezen, dat de
kinderarts Huldschinsky in Berlijn fraaie resultaten
had bereikt, door de kinderen met ultraviolet licht te
behandelen, en het was de moeite waard zijn waar
nemingen te controleeren. De overblijvende groep
werd dus dagelijks korten tijd onder de
kwikbooglamp gelegd en allen genazen, ook als maar de
helft van het lichaam of n arm bestraald werd !
DE volgende stap werd gedaan in 1925.
De Amerikaansche onderzoeker Steenbock kwam
nl. als eerste met de opzienbarende mededeeling,
dat voedsel, dat een tijdlang met ultraviolet licht
bestraald was, eveneens rhachitis kon genezen.
Aangezien hij vreesde, dat de levensmiddelen
industrie zijn vondst zou uitbuiten, nam hij
patent in zulke ruime termen, dat ieder, die nu
nog op eenigszins groote schaal door bestraling,
vitamine D wil maken, een niet onbelangrijk bedrag
moet betalen aan de Universiteit van Wisconsin,
aan welke Steenbock de rechten had overgedragen.
Er is en niet ten onrechte veel critiek
geweest op deze handelwijze van Steenbock, die in
feite een natuurproces patenteerde en zelf vrijelijk
gebruik had gemaakt van talrijke, eveneens belang
rijke vondsten van voorgangers en tijdgenooten,
die ruimere en juistere ideeën bezaten.
Het stadium was nu bereikt zooals het in de
geschiedenis van elk vitamine ns bereikt wordt
dat de chemici de taak te vervullen kregen, vitamine
D te isoleeren en opheldering te geven over zijn bouw
en eigenschappen. De ontdekking van Steenbock
kon hierbij als leidraad dienen: immers, als een
mengsel van verschillende stoffen na bestraling
anti-rhachitische eigenschappen kreeg, dan moest
er een stof in voorkomen, provitamine D, die de
opgenomen stralingsenergie gebruikte voor de om
zetting in vitamine D zélf. Men bestraalde dus de
verschillende voedselbestanddeelen, en acht jaren
intensief werk in verschillende laboratoria heeft aan
het licht gebracht, dat een sterol,
7-dehydrocholesterol, in alle opzichten met de gezochte verbinding
overeenkwam. Eén vijftigduizendste milligram,
Bestrijding der Engelsche ziekte door bestraling met
ultra-violette stralen
0.00000002 gr. per dag is hiervan voldoende, om
rhachitis bij een rat te voorkomen. Inderdaad een
minimaal kleine hoeveelheid, welke, volgens een
eenigszins moeilijke berekening toch nog altijd uit
dertig trillioen vitamine D moleculen bestaat. Ook
bij den mensch zijn onderdeden van een milligram
ruim voldoende, en de macht van het kleine wordt
misschien het beste hieraan gedemonstreerd, dat
enkele grammen zuiver vitamine D per dag de
geheele Nederlandsche jeugd tegen rhachitis kunnen
beschermen !
TWEE vragen moeten nog beantwoord worden.
In de eerste plaats: hoe komt de mensch aan
zijn vitamine D ?
Uit het voorafgaande is duidelijk, dat de ultra
violette zonnestralen, die in onze huid doordringen,
uit de aanwezige tegelijkertijd sterkere vitamine D
kunnen vormen en tevens, dat levertraan een voor
treffelijke bron is; helaas is de heilzame herinnering
aan het laatste bij velen door den oliesmaak vertroe
beld. Gelukkig hebben onze kippen de gewoonte,
wormen op te pikken, en aangezien sommige wor
men voor 20 % uit sterolen bestaan, kan de kip in
den eidooier veel (pro) vitamine opstapelen wat
het kind evengoed kan gebruiken als het kuiken!
Want, waarvoor dient vitamine D ?
Het opvallendst en meest kenmerkend symptoom
van rhachitis is de weekheid van het beenderstelsel.
De normale verbeening, het afzetten van kalk- en
phosphorverbindingen, is gestoord, aangezien door
het vitamine D-tekort zeer waarschijnlijk de opne
ming van deze zouten belemmerd en tegelijkertijd
de uitscheiding bevorderd wordt: er komen dus
onvoldoende bouwstoffen in het bloed.
Hoe nu precies de samenwerking tusschen de
vitamine D- en de kalk en phosphorstofwisseling is,
moet heden ten dage nog met een vraagteeken
beantwoord worden: de zuiver-chemische vraag
stukken hebben het afgeloopen decennium alle
aandacht in beslag genomen en het is nu weer de
taak der physiologen, om onze kennis een stap
verder te brengen. Dr. J. OUDENBOSCH
PARLEMENTARIA
MENEER Albarda is een serieus en actief
man want de dames en heeren waren nauwe
lijks gezeten op hunne schoolbanken en ik
had nog niet eens kans gezien het eerste glaasje
spraakwater te brengen of hij stond al recht overeind
gelijk het knappe jongetje uit de klas en vroeg
verlof meneer Colijn te interpelleeren over het vluch
telingen-vraagstuk en wat meneer Colijn nou dacht te
doen.
Ook een bode heeft een hart, om thans maar te
zwijgen van eene hartvergrooting door het
trappenloopen en missives brengen, en ik hoop dat meneer
Colijn zijn hand over het zijne zal strijken, want met
al die oekases van meneer Goseling wordt het er voor
die gedwongen zwervers langs onze grenzen niet
vroolijker op. Maar de discussies inzake
deze"aangelegenheid volgen nog. Ik hoop dat de heeren en
dames wier stemmen van zooveel belang kunnen zijn,
al zou je dat als bode zijnde lang niet van allen willen
zeggen, zullen bedenken dat de stem van dit, ons volk
reeds lang heeft gesproken.
's Middags zei meneer van Dijk een krachtig zegje
over Defensie en hij haalde er zijn begrooting met vlag
en wimpel door, hetwelk voor eene defensiebegrooting
in deze tijden ook wel mag. Ik moet zeggen dat meneer
van Dijk, zooals hij daar stond met zijne grijze haren
en krachtige trekken heelemaal niet zoo kwaad aan
deed als minister van Defensie, al zou de Generaal
natuurlijk nog krijgshaftiger zijn opgetreden. Maar
die houden we dan maar in petto voor het geval dat de
nood nog dreigender wordt.
Zou meneer Slotemaker 's middags met evenveel
smaak hebben gegeten als ondergeteekende ?
Heeft hij onder de boerenkool misschien gemijmerd
over de listen en lagen, die meneer Deckers en de
zijnen hem misschien zouden leggen ? Maar 's avonds
zat hij er in al zijne waardigheid en zelfs de conducteur
van de Kleine Krant zou hem vol eerbied hebben
aangestaard, hetwelk heel wat. zegt, omdat deze
persoon wel een vermetel wezen moet zijn. En meneer
Colijn was er ook. Die hield om zoo te zeggen twee
oogjes in het zeil want heeft hij al niet eens eerder
betoogd: wie komt aan den baard van ons ministerie
komt aan mij. Meneer Maller wilde iets erdoor
krijgen in verband met de Katholieke Economische
School te Tilburg maar hij had buiten meneer de Geer
gerekend wien men op dit gebied niets hoeft te ver
tellen. Meneer Deckers trok zijn liefste lachje aan en
lonkte naar de heeren van de C.D. U. want die zitten
mogelijk op de wip. Maar zij deden of hunne neuzen
bloedden en misschien bloeden zij straks ook wel.
Er werd nog wat geredekaveld over kleinighedens
mevrouw de Vries?Bruins is nog altijd even
militant (hoe houdt ze het uit als eene vertegenwoor
digster van het zwakke-geslacht ?) en om twee uur
des nachts verliet ik het gebouw. Het regende en het
was koud, maar wij hebben het vaderland wederom
gediend. BODE BAREND
PAG. 7 DE GROENE No. 3209