Historisch Archief 1877-1940
van
kei licltt
DE gewone mensch is geneigd, over de ver
schijnselen van leven en wereld heen te
loopen. Hij aanvaardt ze zooals ze zijn,
zonder de vraag naar oorzaak of zin te stellen. De
zon geeft licht; zijn lamp geeft licht; het vuur geeft
licht; lichtreclames geven licht, en misschien geven
de visschen in zijn aquarium ook licht. Dat alles
neemt hij aan zonder er verder over na te denken.
De voor de hand liggende vraag: wat is .dat
licht toch eigenlijk? komt niet bij hem op. Hij
poogt niet het licht te voegen in een gesloten
theoretisch stelsel van het heelal. Hij poogt geen
theorie van het licht te ontwerpen. Dat zou hem
trouwens op het oogenblik moeilijk lukken, want
er is een jarenlange voorstudie noodig om tot het
wezen van het licht als onderdeel der natuurver
schijnselen door te dringen. Men mag zelfs zeggen
dat juist het licht den natuurkundigen altijd speciale
moeilijkheden in den weg heeft gelegd. In haar his
torische ontwikkeling is de theorie van het licht
spannend als een roman een roman met twee
hoofdfiguren, die in het begin op zeer gespannen
voet leven, en elkaar pas na tweehonderd-vijftig
jaar omzwervingen, eerst thans, gevonden schijnen
te hebben.
REEDS sedert de tweede helft van de zeventien
de eeuw heeft er een diepgaand verschil in op
vatting bestaan omtrent het wezen van het licht.
Het was onze landgenoot Christiaan Huygens die
het licht beschouwde als een golfbeweging, die zich
in een overal aanwezige middenstof, de z.g. aether,
voortplantte. Wat een golfbeweging is, weet ieder
die wel eens een steen in het water heeft gegooid.
De Engelsche natuurkundige Newton echter
hield er een geheel andere opvatting op na. Het
licht, zei hij, is geen golving van een tusschenstof,
maar het bestaat uit deeltjes deeltjes die door
een lichtbron uitgezonden worden. ledere lichtstraal
zou dus volgens Newton's leer uit een aantal razend
snel na elkaar weggeschoten deeltjes bestaan. Deze
theorie die van Newton heette de emissie
theorie, terwijl men die van Huygens de golf- of
undulatie-theorie noemde.
Welke theorie was nu de juiste?
Wanneer de wetenschap tusschen twee theorieën
kiezen moet, prefereert zij diegene die de meeste
verschijnselen op de eenvoudigste wijze verklaart.
Een simpel lichtverschijnsel was bijvoorbeeld de
rechtlijnige voortplanting van een lichtstraal. Dat
verschijnsel was al bijzonder eenvoudig te verklaren
wanneer het licht uit een stroom van deeltjes be
stond. Maar wie had ooit gezien, dat een golfbe
weging zich rechtlijnig voortplantte?
Newton had het klaarblijkelijk met zijn emissie
theorie bij het juiste einde.
Er waren echter meer lichtverschijnselen dan de
rechtlijnige voortplanting van een lichtstraal, en
waren die ook alle met Newton's theorie te verkla
ren? Newton zélf had menigmaal aan zijn theorie
getwijfeld, omdat hem reeds verschijnselen bekend
waren, die men slechts uit de samenwerking van
lichtgo/ocn verklaren kon. Wij bedoelen de inter
ferentie, een verschijnsel dat men in het water kan
zien optreden wanneer men twee steenen naast elkaar
er in werpt. Newton's geest was ruim genoeg om op
grond van deze interferentie het betrekkelijke van
zijn emissie-theorie in te zien. Hij liet derhalve
naast zijn voortbewegende lichtdeeltjes ook ruimte
voor een golfbeweging in den aether.
Hoe meer men nu die geheimzinnige interferentie
verschijnselen ging onderzoeken, des te meer neigde
men er toe om Newton's emissie-theorie te laten
vallen en Huygens' undulatie-theorie weer te aan
vaarden. Het was de Fransche natuurkundige
Fresnet wien het zelfs gelukte voor de eerste maal de
lengte van de lichtgolven te bepalen een nauw
keurig werkje wanneer men weet, dat deze lengte
varieert van acht-tienduizendste millimeter voor
rood licht tot vier-tienduizendste millimeter voor
violet licht. Ons licht het zonlicht is, zoo
als b.v. de regenboog aantoont, een opeenvolging
van zes verschillende kleuren licht: rood, oranje,
geel, groen, blauw en violet, waarvan de golflengte
tusschen de genoemde groof'heden ligt. Zoo klein
de lengte van deze golven echter is, zoo snel plaatsen
zij zich voort: zij doorhuiveren het heelal met de
duizelingwekkende snelheid van
driehonderd-duikruq brut....
f A . /? i
oen, uorstelj^Re champagne/
zend kilometer per seconde....
TOT aan het einde van de
negentiende eeuw bleef
Huygens' golftheorie triomfeeren;
men meende al voor goed met
de emissie-theorie van Newton
te hebben afgedaan. Zij werd in
de leerboeken nog slechts als
een historische curiositeit ver
meld. En plots stond zij weer
midden in de aandacht der na
tuurkundigen.
Wat was gebeurd?
In het jaar 1900 kwam Planck,
die schier hopeloos verstrikt was
in uiterst ingewikkelde theore
tische onderzoekingen, die op
een speciaal onderdeel der
physica betrekking hadden, tot een
even gewaagde als eenvoudige
veronderstelling van veel wijdere
strekking: de straling van een
bepaalde kleur wordt niet ge
leidelijk, maar bij kleine hoeveel
heden tegelijk uitgestraald en
geabsorbeerd. Met deze veron
derstelling kon men ook op het
gebied der lichttheorie veel be
reiken. Planck nam namelijk
aan, dat ook de golflengte niet
geleidelijk werd uitgezonden door
de lichtbron, maar bij kleine hoe
veelheden, die hij photonen
noemde. Het duurde zestien jaar,
voor de Amerikaan Millikan vol
gens een door Einstein aange
geven weg op de schitterendste
wijze Planck's theoretische ver
onderstelling door een ingenieus
experiment kon bevestigen.
Planck's quantentheorie had een revolutie in het
geheele natuurkundige denken ingeleid.
IN de klassieke natuurkunde was men steeds uit
gegaan van het beginsel, dat begrippen als: tijd,
afstand, kracht, energie, electrische lading, massa
enz. continu, d.w.z. geleidelijk en ononderbroken,
konden veranderen. In dat beginsel was echter, ook
vóór Planck, al menige bres geschoten. De
atoomtheorie had immers geleerd, dat een hoeveelheid stof
bestond uit kleine deeltjes, uit bouwsteenen. Wilde
men die hoeveelheid laten toenemen, dan was dat
slechts mogelijk door de toevoeging van nieuwe
bouwsteentjes, hetgeen beteekende dat de aangroei
ing van de hoeveelheid niet volkomen geleidelijk,
maar met kleine sprongetjes geschiedde. Daarna
bleek, dat ook de electrische lading niet continu
veranderen kon. Immers, de electriciteit bleek te
bestaan uit kleine eenheden (positieve en negatieve
electronen), die een stoffelijk karakter hebben.
Aangezien men nu gevonden had, dat dit beginsel
der sprongsgewijze verandering óók voor de straling
gold, ging men zich onwillekeurig afvragen: heeft
een lichtstraal soms óók een stoffelijk karakter?
Er waren verschijnselen die dat waarschijnlijk
maakten.
In vele gevallen blijkt een lichtstraal zich name
lijk te gedragen als een bundel snelle projectielen.
Een lichtbundel die op een metaal valt, is in staat,
uit den bovenlaag van dat metaal a.h.w. electronen
weg te slaan. Bovendien blijkt dat een lichtstraal
onder invloed staat van de zwaartekracht. Het licht
van een ster dat een ander hemellichaam passeert,
wordt door de massa van dat hemellichaam afge
bogen" !
IS het te verwonderen, dat Newton meer en meer
in eere werd hersteld ? Men maakte zich van het
licht steeds meer een stoffelijke voorstelling: een
licht-straal is een bundel licht-deeltjes, photonen.
Helaas voor den eenvoud van deze theorie, kon men
de andere lichtverschijnselen als interferentie, die
men slechts met de golftheorie kon verklaren,
moeilijk wegredeneeren.
De kloof scheen onoverbrugbaar: aan den
eenen kant lichtverschijnselen, die men uitsluitend
begrijpen kon door aan te nemen dat het licht uit
stoffelijke lichtdeeltjes bestond; aan den anderen
kant lichtverschijnselen die slechts te verklaren
waren met de veronderstelling dat het licht een golf
beweging was van een bepaalde tusschenstof.
Wat lag eigenlijk meer voor de hand, dan het
schijnbaar-tegenstrijdige te verbinden?
De spectogroof voor onderzoek vjn sterrenlicht te Potsdam
Reeds Newton had, gelijk wij zagen, de moge
lijkheid van deze verbinding niet buitengesloten.
De eerste natuurkundige echter, die een bewuste
poging waagde om de hier geschetste fundamenteele
tegenstelling tusschen de beide lichttheorieën op
te heffen, was de Franschman Louis de Broglie.
Wanneer we, redeneerde De Broglie, een golfbe
weging in den aether verbinden met bewegende
deeltjes (Planck's quanten), waarom zouden we
dan niet omgekeerd alle bewegende deeltjes (bij
voorbeeld electronen) verbinden mogen met een
golfbeweging? Het ei van Columbus! Inderdaadge
lukte het De Broglie een zeer eenvoudige uitdrukking
te vinden voor de lengte van de materiegolf",
waarmee het bewegend electron verbonden zou zijn.
Gelijk meer met baanbrekende theorieën geschied
is, vond die van De Broglie oorspronkelijk niet
de aandacht die zij verdiende. Twee jaar na de
berekeningen van dezen grooten Franschman begon
echter (het was in 1927) Schrödinger, gebruik makend
van zijn inzichten, met het leggen van de grond
slagen voor een universeele mechanica, die ook de
lichtverschijnselen omvatte, de z.g. golfmechanica,
die definitief het verband legde tusschen stof en
straling. Stof en straling zijn volgens deze theorie
geen tegenstelling, maar slechts twee aspecten van
nzelfde feitelijkheid.
Deze baanbrekende en eenvoudige veronderstel
ling werd nog in hetzelfde jaar experimenteel be
vestigd. Het licht was n golfbeweging n stoffelijke
straling. Nu bewezen Davisson en Germer dat bij
de electronen, wanneer men ze door kristallijn
nikkel heen wierp, de interferentie verschijnselen
optraden die men reeds bij het licht had leeren
kennen. De electronen waren, onder een ander
aspect bezien, blijkbaar óók een golfbeweging !
ALDUS ziet men thans verband waar men vroeger
uitsluitend een tegenstelling zag. Of hiermee
alle problemen van het licht zijn opgelost ? Natuur
lijk niet. Er zijn vele natuurkundigen die beweren
dat de ware moeilijkheden eerst thans beginnen!
Zoo is de gang der wetenschap.
Dr. J. C. M. VAN DER PUTTE
ALGEMEENE ETHNOGRAFICAen KUNSTHANDEL
AALDERINK
Spicgelgracht 15 Amstcrdam-C.
KERST CADEAUX
UIT Alil
PAG. 10 DE GROENE No. 3211