Historisch Archief 1877-1940
Lht de natuur
LICHTENDE DIEREN
Dr. K. Kuiper
DAT is een beleving, die je lang
bij blijft, als je voor het eerst
op een donkeren zomeravond
een glimworm hebt gezien. Ergens,
waar je weet, dat geen weg is, zie je
een heel klein helder lichtje, net als of
het een ver verwijderde motorlantaarn
is. Je gaat er op af, het lichtje blijkt
veel dichter bij te zijn dan je dacht
en het bevindt zich ergens op een berm
en beweegt zich niet. Plotseling ver
dwijnt het, daar zie je het weer en als
je nog twijfelde, dan weet je het nu
toch wel: je bent de dupe geweest
van Lampyris noctiluca of een ver
wante keversoort. Er behoort weinig
behendigheid toe om een insect, dat
zich zoo bloot geeft, te bemachtigen,
trouwens wegvliegen kan je slacht
offer niet eens: je blijkt met een wijfje
te doen te hebben, dat vrijwel op een
larve lijkt en volkomen vleugelloos is.
We gaan er eens rustig bij zitten en
nu kunnen we duidelijk waarnemen,
dat het licht uitgestraald wordt door
de laatste achterlijfsegmenten. Voor
zichtig nemen we het diertje mee in
een lucifersdoosje om het thuis te
laten zien. Wat een deceptie: wanneer
we het doosje openen, kruipt er een
onopvallend zoowat anderhalve cen
timeter lang insect door het doosje,
maar van lichten zien we, ook al doen
we de lamp uit, geen sikkepit. Pas als
we flink wat geduld oefenen en er door
het gezin vrij wat glossen op onze
biologische merkwaardigheid getapt
zijn, worden we beloond en begint de
glimworm zijn lampen weer in te
schakelen en daarna dragen we hem
of beter gezegd haar in triomph naar
buiten om haar jacht op slak j es en
dergelijke prooi gade te slaan. We
hebben geluk! Opeens zien we in de
lucht een fijn lichtje, dat zich nu hier,
dan daar heen schijnt te bewegen om
plotsklaps in de richting van onze
glimwormdame neer te strijken. Het
is alsof die nog eens zoo heftig licht
als tevoren, maar dat is misschien
verbeelding van ons, een gevolg van
het feit, dat de man in het lichten verre
de mindere is.
NOG een natuurverschijnsel, ook
aan warme zomeravonden ge
bonden en in ons eigen land of liever
aan ons eigen strand waar te nemen, is
het lichten van de zee. Ge staat op den
top van de duinen, de zonsondergang
is al meer dan een uur voorbij en
opeens treft u dat wondermooie
zilverglanzen van de omkuivende rollers
tegen de strandlijn. Nu eens is het
sterker, dan weer schijnt het weg te
ebben, soms ziet ge een breeden zilveren
band op het strand achterblijven, als de
golf terugloopt. Dit lichten van de zee
kan door lichtbacteriën en enkele
eencellige dierlijke organismen zooals
de dinoflagellaat Peridinium divergens
veroorzaakt worden, maar bij ons is
toch de z.g. Zeevonk, Noctiluca
miliaris, een ander eencellig wezen wel
de voornaamste bewerker van het
verschijnsel.
Gaan we naar warmere streken,
dan kunnen we de dierlijke
fosforescentie of luminescentie veelvuldiger
en sterker waarnemen. Zoo zijn de
exoten onder de lichtende kevers, b.v.
in Ceylon en Mexico, ware sterren
van de eerste grootte, maar de meer
derheid der lichtende dieren komt
toch in het water voor en wel speciaal
in zeewater, want zout schijnt voor het
tot stand komen van het lichten on
misbaar te zijn. Uit de meest verschil
lende klassen en orden van het
zeedierenrijk kan men natuurlijk de lich
tende soorten gaan opsommen, wat we
hier maar zullen nalaten omdat
verreweg de meeste lezers vermoedelijk
niets wijzer zouden worden, als we er
geen afbeelding van gaven en juist
hierin zijn we beperkt. Een uitzon
dering maak ik voor een tweetal,
die nogal bekend zijn: de boormossel
Pholas dactylus en een manteldier uit
de groep der ascidien Pyrosoma
atlanticum. Opvallend is het, dat het licht
verschijnsel vrijwel uitsluitend op
treedt, als het dier geprikkeld wordt
door aanraking of zoo. In vele gevallen
ziet men dan dat een soort lichtend
slijm afgestooten wordt. Hierover aan
stonds nader.
VERREWEG de meeste gevallen
van luminescentie treffen we ech
ter onder de visschen aan en wel
speciaal natuurlijk onder de
diepzeevisschen. Als we in de gelegenheid
waren in de bathysphere", de groote
stalen kogel van William Beebe,
den bekenden Amerikaanschen onder
zoeker af te dalen naar de diepten
van de Sargassozee, dan zouden
we de fantastische lichtjesrijen van
visschen, inktvisschen en kreeften
langs ons kijkvenster zien passeeren
en wij zouden met Beebe en zijn hel
pers er langzamerhand in slagen niet
de lichtjes zelve, maar de daardoor
schemerachtig verlichte omtrekken der
dieren te onderscheiden en zoodoende
een inzicht krijgen aangaande de diepte
waarop de verschillende soorten leven.
We zouden zien, dat het licht dat die
visschen uitzenden volstrekt niet altijd
zuiver wit is, maar ook wel geelgroen
of violetrood kan zijn, wat dan een
gevolg is van het feit, dat het licht door
een gekleurd weefsel heendringen moet.
Laten we nu die lichtorganen nog
eens even boven water nader gaan
bekijken. Uit het woord lichtorganen
blijkt al, dat het lichten niet diffuus
pleegt te worden geproduceerd, maar
op bepaalde plekken van het lichaam.
In de duistere diepten van ruim 800 meter zag William Beebe
visschen met lichtende vinnen en spirieten
En dat het werkelijke organen zijn,
blijkt als we ze nader gaan ontleden.
Bij vele zien we de lichtgevende sub
stantie op doeltreffende wijze om
geven door een pigmentlaag, een
reflecteerende laag en een soort lens.
Voor zulke gedifferentieerde organen
mogen we stellig naar een biologische
beteekenis zoeken. Men heeft gemeend
die op vier verschillende gebieden te
kunnen vinden. Bij verschillende
roofvisschen liggen de voornaamste orga
nen aan den kop; men ziet hier middelen
in tot het aanlokken van de buit.
Kreeften en inktvisschen kunnen een
lichtend vocht uitspuiten: ze kunnen
zich hiermede vermoedelijk bescher
men als ze achtervolgd worden. In
andere gevallen zal, zooals we reeds
bij de glimwormen zagen, het lichten
een hulpmiddel zijn tot het bijeen
brengen van de geslachten. En ten
slotte kan bij in scholen levende
visschen het lichten een herkennings
middel voor de soortgenooten zijn.
Vraagt men mij nu: hoe komt het
lichten tot stand, dan blijf ik liever
het antwoord schuldig. Zeer waar
schijnlijk zijn hier chemische processen
zooals langzame verbranding van vetten
of andere stoffen in het spel. Zeker is.
dat toetreding van zuurstof nood
zakelijk is, ook bij het lichten van de
lichtbacteriën. In vele gevallen zijn
deze zelfs waarschijnlijk rechtstreeks
de oorzaak van het lichtverschijnsel,
zoodat we dan van een soort symbiose
tusschen lichtbacteriën en hoogere
organismen kunnen spreken. Maar het
rechte weten we er heusch nog niet van.
Zwarte nachtgedachten: de wereld zonder licht
/K heb het warm, ik kan niet
slapen. Wat is het donker. Ik
zie heelemaal geen licht. Toe,
doe nu je oogen wijd open ! Dan....
Neen, nog niets te zien. Verbeeld je,
dat het licht er niet meer was. Dat
het altijd nacht bleef, zonder maan
en zonder sterren. Laat ik eens op
de klok zien, ik word bang. Draai
het nachttafellampje aan. Wat, is
het defect? Ik zie nog niets. Sta op,
bangerd en loop naar den schakelaar.
Draai dan: niets! Uit! Geen
gulden in den meter. Steek een kaars
aan, hier, op de tast, hier liggen de
lucifers. Nou? Zou die lucifer niet
aan willen? Ja, ik brand mijn
vingers. Au! Maar ik zie niets,
niets, zou ik.. .. Hé, word eens
wakker, ik kan niets meer zien.
Ik stel me niet aan, het licht is weg !
Wat? Ja, waarempel, jij ziet ook
niets. Lieve hemel, het licht is zoek !
Op straat: pikdonkere nacht. En
toch vol menschen, die tegen elkaar
opbotsen en vloeken en kermen,
schreeuwen en bidden. Geef mij
een hand, we komen anders nooit
meer thuis. Wat is thuis in de
duisternis? Zou de wereld vergaan?
We moeten alles op de tast doen!
Het moet nu toch ochtend zijn. Ik
sla het glas van mijn horloge stuk
en voel naar de wijzers. Half tien
of half negen, dat is moeilijk na te
gaan. Ik heb honger, waar zou een
bakker zijn? Zou de bakker bij ons
komen of zou hij den weg nooit
vinden? Kranten verschijnen niet
meer. Wie zou ze kunnen zetten
en wie ze lezen, in het volkomen
duister? Het is, alsof we in een
zwarte massa wroeten.
De radio komt dien dag toch nog
op gang. Gelukkig, nu hooren wij
tenminste wat er aan de hand is.
De regeering deelt mede dat het niet
alleen in ons land is; over de heele
wereld, voorzoover de berichten bin
nenkomen. Het leven moet opnieuw
georganiseerd worden. Verkeer is
onmogelijk, maar het moet zoo gauw
mogelijk weer functioneeren, de voed
selvoorziening dreigt fataal vast
te loopen. Als het niet spoedig in
orde komt moeten we allemaal ver
hongeren. Ziekenverpleging en on
derwijs, handel en regeeren, alles is
gestagneerd, en wellicht voor eeuwig
onmogelijk geworden. De sterkste
lichtbronnen blijken onzichtbaar te
blijven. Ze branden wel, want ze
geven warmte, maar geen lichtschijn
is te zien. Kachels geven hitte en
toonen geen vuur. We moeten alleen
met het geluid leven. Iedereen moet
braille leeren, straten moeten braille
opschriften krijgen, huizen
braillenummers. Verkeer moet gereorgani
seerd: Eén-richtingverkeer, om het
uur in de ne richting en dan weer
in de andere, te land en op het water.
Treinverkeer moet geheel gereorga
niseerd. Overwegen met belsignalen
uitgerust. Alles moet eigen signalen
hebben, claxons, toeters, van ver
schillenden duur, verschillende
drieen twee-klanken.
Het is natuurlijk mogelijk, dat de
mensch dit alles te boven komt.
We blijven gezond. De stralen doen
waarschijnlijk hun werking, al is
er geen licht meer te zien. De zon
geeft warmte, alleen geen licht. Zoo
leer je dag en nacht onderscheiden.
Het went, maar het is vreeselijk.
Alleen, de heele dag ben je slaperig
door de duisternis. Zelfs op kantoor,
waar we alles in braille moeten
leeren doen, val ik soms in slaap.
Nu ben ik al weer in slaap geval
len. Wat is dat? Toch licht? En ik
lig in mijn bed? Ja, het nachttaf
ellampje brandt. En daarnet? Daar
net, er is geen daarnet! Ik ben
zeker even ingeslapen, toen ik op
de klok wou zien l Wat een idee ! De
wereld zonder licht!
H. B. F.
Met de 3 Dampo producten bestrijdt U alle verkoudheden
zoowel bij U zelf als bij Uw kinderen. Dampo-verkoudheids-balsem, hiermede 's avonds keel, borst en rug inwrijven, dit lucht op en 's morgens
is Uw verkoudheid weer verdwenen. Pot 50. Tube 40. Doos 30 et. Dampo-bonbons bij schorheid, pijnlijke keel en hoest. Doos 25 et.
Dampo-neusdruppels bij neus-catarrh en verstoptheid in het hoofd. Flacon met druppelspuitje 60 et. Uw waarborg: 't Komt van Mijnhardt!
PAG. 15 DE GROENE Na. 3211