De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 17 december pagina 15

17 december 1938 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

Lht de natuur LICHTENDE DIEREN Dr. K. Kuiper DAT is een beleving, die je lang bij blijft, als je voor het eerst op een donkeren zomeravond een glimworm hebt gezien. Ergens, waar je weet, dat geen weg is, zie je een heel klein helder lichtje, net als of het een ver verwijderde motorlantaarn is. Je gaat er op af, het lichtje blijkt veel dichter bij te zijn dan je dacht en het bevindt zich ergens op een berm en beweegt zich niet. Plotseling ver dwijnt het, daar zie je het weer en als je nog twijfelde, dan weet je het nu toch wel: je bent de dupe geweest van Lampyris noctiluca of een ver wante keversoort. Er behoort weinig behendigheid toe om een insect, dat zich zoo bloot geeft, te bemachtigen, trouwens wegvliegen kan je slacht offer niet eens: je blijkt met een wijfje te doen te hebben, dat vrijwel op een larve lijkt en volkomen vleugelloos is. We gaan er eens rustig bij zitten en nu kunnen we duidelijk waarnemen, dat het licht uitgestraald wordt door de laatste achterlijfsegmenten. Voor zichtig nemen we het diertje mee in een lucifersdoosje om het thuis te laten zien. Wat een deceptie: wanneer we het doosje openen, kruipt er een onopvallend zoowat anderhalve cen timeter lang insect door het doosje, maar van lichten zien we, ook al doen we de lamp uit, geen sikkepit. Pas als we flink wat geduld oefenen en er door het gezin vrij wat glossen op onze biologische merkwaardigheid getapt zijn, worden we beloond en begint de glimworm zijn lampen weer in te schakelen en daarna dragen we hem of beter gezegd haar in triomph naar buiten om haar jacht op slak j es en dergelijke prooi gade te slaan. We hebben geluk! Opeens zien we in de lucht een fijn lichtje, dat zich nu hier, dan daar heen schijnt te bewegen om plotsklaps in de richting van onze glimwormdame neer te strijken. Het is alsof die nog eens zoo heftig licht als tevoren, maar dat is misschien verbeelding van ons, een gevolg van het feit, dat de man in het lichten verre de mindere is. NOG een natuurverschijnsel, ook aan warme zomeravonden ge bonden en in ons eigen land of liever aan ons eigen strand waar te nemen, is het lichten van de zee. Ge staat op den top van de duinen, de zonsondergang is al meer dan een uur voorbij en opeens treft u dat wondermooie zilverglanzen van de omkuivende rollers tegen de strandlijn. Nu eens is het sterker, dan weer schijnt het weg te ebben, soms ziet ge een breeden zilveren band op het strand achterblijven, als de golf terugloopt. Dit lichten van de zee kan door lichtbacteriën en enkele eencellige dierlijke organismen zooals de dinoflagellaat Peridinium divergens veroorzaakt worden, maar bij ons is toch de z.g. Zeevonk, Noctiluca miliaris, een ander eencellig wezen wel de voornaamste bewerker van het verschijnsel. Gaan we naar warmere streken, dan kunnen we de dierlijke fosforescentie of luminescentie veelvuldiger en sterker waarnemen. Zoo zijn de exoten onder de lichtende kevers, b.v. in Ceylon en Mexico, ware sterren van de eerste grootte, maar de meer derheid der lichtende dieren komt toch in het water voor en wel speciaal in zeewater, want zout schijnt voor het tot stand komen van het lichten on misbaar te zijn. Uit de meest verschil lende klassen en orden van het zeedierenrijk kan men natuurlijk de lich tende soorten gaan opsommen, wat we hier maar zullen nalaten omdat verreweg de meeste lezers vermoedelijk niets wijzer zouden worden, als we er geen afbeelding van gaven en juist hierin zijn we beperkt. Een uitzon dering maak ik voor een tweetal, die nogal bekend zijn: de boormossel Pholas dactylus en een manteldier uit de groep der ascidien Pyrosoma atlanticum. Opvallend is het, dat het licht verschijnsel vrijwel uitsluitend op treedt, als het dier geprikkeld wordt door aanraking of zoo. In vele gevallen ziet men dan dat een soort lichtend slijm afgestooten wordt. Hierover aan stonds nader. VERREWEG de meeste gevallen van luminescentie treffen we ech ter onder de visschen aan en wel speciaal natuurlijk onder de diepzeevisschen. Als we in de gelegenheid waren in de bathysphere", de groote stalen kogel van William Beebe, den bekenden Amerikaanschen onder zoeker af te dalen naar de diepten van de Sargassozee, dan zouden we de fantastische lichtjesrijen van visschen, inktvisschen en kreeften langs ons kijkvenster zien passeeren en wij zouden met Beebe en zijn hel pers er langzamerhand in slagen niet de lichtjes zelve, maar de daardoor schemerachtig verlichte omtrekken der dieren te onderscheiden en zoodoende een inzicht krijgen aangaande de diepte waarop de verschillende soorten leven. We zouden zien, dat het licht dat die visschen uitzenden volstrekt niet altijd zuiver wit is, maar ook wel geelgroen of violetrood kan zijn, wat dan een gevolg is van het feit, dat het licht door een gekleurd weefsel heendringen moet. Laten we nu die lichtorganen nog eens even boven water nader gaan bekijken. Uit het woord lichtorganen blijkt al, dat het lichten niet diffuus pleegt te worden geproduceerd, maar op bepaalde plekken van het lichaam. In de duistere diepten van ruim 800 meter zag William Beebe visschen met lichtende vinnen en spirieten En dat het werkelijke organen zijn, blijkt als we ze nader gaan ontleden. Bij vele zien we de lichtgevende sub stantie op doeltreffende wijze om geven door een pigmentlaag, een reflecteerende laag en een soort lens. Voor zulke gedifferentieerde organen mogen we stellig naar een biologische beteekenis zoeken. Men heeft gemeend die op vier verschillende gebieden te kunnen vinden. Bij verschillende roofvisschen liggen de voornaamste orga nen aan den kop; men ziet hier middelen in tot het aanlokken van de buit. Kreeften en inktvisschen kunnen een lichtend vocht uitspuiten: ze kunnen zich hiermede vermoedelijk bescher men als ze achtervolgd worden. In andere gevallen zal, zooals we reeds bij de glimwormen zagen, het lichten een hulpmiddel zijn tot het bijeen brengen van de geslachten. En ten slotte kan bij in scholen levende visschen het lichten een herkennings middel voor de soortgenooten zijn. Vraagt men mij nu: hoe komt het lichten tot stand, dan blijf ik liever het antwoord schuldig. Zeer waar schijnlijk zijn hier chemische processen zooals langzame verbranding van vetten of andere stoffen in het spel. Zeker is. dat toetreding van zuurstof nood zakelijk is, ook bij het lichten van de lichtbacteriën. In vele gevallen zijn deze zelfs waarschijnlijk rechtstreeks de oorzaak van het lichtverschijnsel, zoodat we dan van een soort symbiose tusschen lichtbacteriën en hoogere organismen kunnen spreken. Maar het rechte weten we er heusch nog niet van. Zwarte nachtgedachten: de wereld zonder licht /K heb het warm, ik kan niet slapen. Wat is het donker. Ik zie heelemaal geen licht. Toe, doe nu je oogen wijd open ! Dan.... Neen, nog niets te zien. Verbeeld je, dat het licht er niet meer was. Dat het altijd nacht bleef, zonder maan en zonder sterren. Laat ik eens op de klok zien, ik word bang. Draai het nachttafellampje aan. Wat, is het defect? Ik zie nog niets. Sta op, bangerd en loop naar den schakelaar. Draai dan: niets! Uit! Geen gulden in den meter. Steek een kaars aan, hier, op de tast, hier liggen de lucifers. Nou? Zou die lucifer niet aan willen? Ja, ik brand mijn vingers. Au! Maar ik zie niets, niets, zou ik.. .. Hé, word eens wakker, ik kan niets meer zien. Ik stel me niet aan, het licht is weg ! Wat? Ja, waarempel, jij ziet ook niets. Lieve hemel, het licht is zoek ! Op straat: pikdonkere nacht. En toch vol menschen, die tegen elkaar opbotsen en vloeken en kermen, schreeuwen en bidden. Geef mij een hand, we komen anders nooit meer thuis. Wat is thuis in de duisternis? Zou de wereld vergaan? We moeten alles op de tast doen! Het moet nu toch ochtend zijn. Ik sla het glas van mijn horloge stuk en voel naar de wijzers. Half tien of half negen, dat is moeilijk na te gaan. Ik heb honger, waar zou een bakker zijn? Zou de bakker bij ons komen of zou hij den weg nooit vinden? Kranten verschijnen niet meer. Wie zou ze kunnen zetten en wie ze lezen, in het volkomen duister? Het is, alsof we in een zwarte massa wroeten. De radio komt dien dag toch nog op gang. Gelukkig, nu hooren wij tenminste wat er aan de hand is. De regeering deelt mede dat het niet alleen in ons land is; over de heele wereld, voorzoover de berichten bin nenkomen. Het leven moet opnieuw georganiseerd worden. Verkeer is onmogelijk, maar het moet zoo gauw mogelijk weer functioneeren, de voed selvoorziening dreigt fataal vast te loopen. Als het niet spoedig in orde komt moeten we allemaal ver hongeren. Ziekenverpleging en on derwijs, handel en regeeren, alles is gestagneerd, en wellicht voor eeuwig onmogelijk geworden. De sterkste lichtbronnen blijken onzichtbaar te blijven. Ze branden wel, want ze geven warmte, maar geen lichtschijn is te zien. Kachels geven hitte en toonen geen vuur. We moeten alleen met het geluid leven. Iedereen moet braille leeren, straten moeten braille opschriften krijgen, huizen braillenummers. Verkeer moet gereorgani seerd: Eén-richtingverkeer, om het uur in de ne richting en dan weer in de andere, te land en op het water. Treinverkeer moet geheel gereorga niseerd. Overwegen met belsignalen uitgerust. Alles moet eigen signalen hebben, claxons, toeters, van ver schillenden duur, verschillende drieen twee-klanken. Het is natuurlijk mogelijk, dat de mensch dit alles te boven komt. We blijven gezond. De stralen doen waarschijnlijk hun werking, al is er geen licht meer te zien. De zon geeft warmte, alleen geen licht. Zoo leer je dag en nacht onderscheiden. Het went, maar het is vreeselijk. Alleen, de heele dag ben je slaperig door de duisternis. Zelfs op kantoor, waar we alles in braille moeten leeren doen, val ik soms in slaap. Nu ben ik al weer in slaap geval len. Wat is dat? Toch licht? En ik lig in mijn bed? Ja, het nachttaf ellampje brandt. En daarnet? Daar net, er is geen daarnet! Ik ben zeker even ingeslapen, toen ik op de klok wou zien l Wat een idee ! De wereld zonder licht! H. B. F. Met de 3 Dampo producten bestrijdt U alle verkoudheden zoowel bij U zelf als bij Uw kinderen. Dampo-verkoudheids-balsem, hiermede 's avonds keel, borst en rug inwrijven, dit lucht op en 's morgens is Uw verkoudheid weer verdwenen. Pot 50. Tube 40. Doos 30 et. Dampo-bonbons bij schorheid, pijnlijke keel en hoest. Doos 25 et. Dampo-neusdruppels bij neus-catarrh en verstoptheid in het hoofd. Flacon met druppelspuitje 60 et. Uw waarborg: 't Komt van Mijnhardt! PAG. 15 DE GROENE Na. 3211

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl