De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 17 december pagina 7

17 december 1938 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

De reportage van de week H. B. Fortuin LAAT ik u mogen vertellen van mijn vriend Hollaar, het Hoofd van de Kustwacht, die woont aan den voet van Scheveningen's vuur toren. Hij woont er al heel wat jaren, al zoo lang hij weg is van het lichtschip, waar het zoo kon stampen, dat je alle kracht noodig had om naar je kooi te loopen, waar je heel wat werk had, om de petroleumlampen met dubbelen kous eiken dag te vullen en weer schoon te maken, waar je goed op moest letten, dat je bij 't slingeren van 't schip niet de spiegels tegen je hoofd kreeg, en waar je weken moest wachten op de aflossing. Neen, dan woon je aan den wal beter, in je knusse huisje boven op den Scheveningschen dijk. Hoewel ik niet wil beweren, dat Hollaar hier niets te doen heeft. Eiken dag de ruiten van den toren, eiken dag de staven van de prisma's en de lenzen schoon maken; en eens in de week in den alcohol: de lenzen wel te verstaan en niet Hollaar. Neen, je ziet den wach ter zijn jaren niet aan, zooals hij daar kwiek de trappen in den vuurtoren, in zijn vuurtoren oploopt, om te kijken of alles wel brandschoon is, of de groote bol van de Philipslamp van zeven duizend kaars wel helder is, en of er geen stofje te bekennen valt op het lenzenstelsel, dat die zevenduizend kaars tot een dikke drie millioen omtoovert. Dat is nog eens iets anders dan de vierentwintig talkkaarsen, die er een paar honderd jaar geleden aan den mond van een groote rivier op den vuurtoren brandden ! Daar zijn we nu op de bovenste verdieping van den toren gekomen vlak onder de lamp. Door de ruiten zie je over het land, en de zee beneden je. Tot aan den einder is het land met lichtjes bezaaid: daar heb je Den Haag en dat is de groote weg. En daar in de verte ligt Rijswijk ! Op de zwarte ruimte van de zee pinkelen maar enkele lichtjes. Daar heb je de groene en roode lantaarns van de havenhoofden, kijk, er vaart zoo juist een schip uit om zich met zijn dansende lichtjes te voegen bij de tintelende lichtpuntjes van de al uitgevaren visschersschepen. En toch is rondom, ondanks de lichtjes en straaltjes, ondanks maan en sterren boven ons, toch heerscht rondom de zwarte nacht. En door dien nacht, door de duisternis en de zwarte eenzaamheid maaien de wijde lichtwieken van den vuurtoren. Als de armen van een reusachtigen verkeersagent, die wijd gebarend een onzichtbaar verkeer regelt. Als de geruststellende streelin gen van een immense lichtgodin, zoo aaien die stralen over het land en over de wituitloopende golven van de zee. Licht.. . . donker, licht. . .. donker, licht. . . . donker, in regelmaat van verdwijnen en verschijnen, rondslierend over strand en huizen, over Kurhaus en Seinpost, rond, rond, telken male schietend over den koepel van de Pier, zich schroevend door de duisternis, feilloos en tijdeloos. Dat stralende draaien, dat geluidlooze voortijlen van de stralen over land en zee is het ook, dat mij van ver gelokt heeft. Want daar, van waar die bundels licht, die lichtende armen komen, daar in het middelpunt van dien kring, daar moet rust en veiligheid zijn. Steeds verder ben ik geloopen, steeds hooger steeg het licht boven mijn hoofd, steeds machtiger werden de bundels, die zich in de verte ver liezen in een oneindigheid. Toen stond ik aan den voet van den vuurtoren, en naast mij stond Hollaar, dien ik van zijn warme kamer weggehaald heb, den gebieder over dat licht en die mij, hoewel het tegen zijn principes is en hij er zijn warme pantoffels en zijn krantje voor moet laten, den vuurvan Scheveningen's Vuurtoren De Sche/en/ngscrie vuurtoren met semopfioor toren, zijn vuurtoren zal laten zien. HOLLAAR's vuurtoren is niet te vergelijken met den stamvader van alle lichtende torens dezer wereld: den Pharus van Alexandrië, den toren, die gebouwd is door den Pharao Ptolemaeus Sotèr, op het eiland Pharus voor den mond der stad Alexandrië, het New York van de oudheid. Dat was een geweldige toren van op elkaar gestapelde steenklornpen, en wel go meter hoog boven het water. De vuur toren van Scheveningen bootst een steenen toren bedriegelijk na, maar bestaat uitsluitend uit gietijzeren pla ten, aan elkaar geschroefd, zelfs zonder geraamte. Je zou het ding zoo uit elkaar kunnen nemen. Maar het wekt den indruk van eeuwigheid, 36 meter boven den dijk en ongeveer 52 meter boven den zeespiegel. Hij zal het wel niet zoo lang uithouden als de beroemde voorganger, die daar in Alexandriëgestaan en gebrand moet hebben van 300 voor Christus tot ongeveer 1200 en die in 1350 vernietigd is. Met dien respectabelen levensduur is deze vuurtoren wel de beroemdste van de achttien torens, die uit de oud heid bekend geworden zijn. Er is niet veel meer van ze over. Te Dover moet nog een Romeinsche toren staan, maar die is uitgedoofd. In den loop van honderden jaren zijn er een paar torens bij gekomen; aan den ingang van groote rivieren, om den korten winterdag voor de scheepvaart nog wat te verlengen. En waar ze niet stonden, daar moesten de schippers 's nachts maar niet varen; dan trokken ze de schepen maar het land op of ze gingen voor anker. Maar zoo omstreeks noo komen er steeds meer. Houtvuren, kolenvuren, op een rots aangelegd, of op een steenen bouwwerk, een ander maal in een ijzeren korf aan een mast gehangen, primitieve olielampen, dienen als bakens voor 's nachts varende schepen. De Maas krijgt in 1280 twee vuurbakens. Langzamerhand komen de lantarens met kaarsen. Dat is al een vooruitgang. En het is al een krachtig licht, dat door de olielampen met vlakke pitten uitgestraald werd, sinds de uitvinding van Argand omstreeks 1750. Dan gaat men ook al met spiegels en vooral met parabolische spiegels werken, waardoor de intensiteit en de gerichtheid van den lichtbundel ver sterkt wordt. Toen liet men langzamer hand het licht het heele jaar door branden en niet alleen in den winter. Toch waren er omstreeks 1700 in de geheele wereld slechts 65 vuurtorens. In 1815 waren het er 265 en nn ongeveer 20.000. Want het spreekt van zelf, dat met den vooruitgang der techniek het aantal toenam. Vooruit gang was het toepassen van lenzen om de kracht van de lichtstraal te vergrooten en de moderne vuurtoren kon ontstaan, toen Fresnel een stelsel uit vond van lenzen en prisma's, dat het mogelijk maakte alle stralen, die van een lamp uitgaan, in een bundel te vereenigen, zonder dat daarvoor een lens noodig is van niet meer te fabriceeren afmetingen. NA deze geschiedkundige overpein zingen bestijgen we de trap, die ons naar het platform van de lamp voert. Wit licht straalt je tegen. Daar is de lamp. Midden in een groote ronde ijzerconstructie staat de electrische bol te branden. Je kunt er wel in kijken, het is scherp maar niet te fel. En rondom die stilstaande lamp draait de vierhoek van de vier verticaal staande lenzenvelden, elk ongeveer 2 meter in doorsnede, zoodat het licht van de lamp in vier stralenbundels rondom over land en zee geworpen wordt. Daar staat de electromotor, die de vier lenzenstelsels in 20 seconden rond draait. Maar die vier lenzen zijn zoo tegenover elkaar geplaatst, dat de vier stralen niet diametraal tegenover elkaar staan. Tweemaal komen de stralen kort na elkaar, met smalle verdonkerde sectoren, over het land, en dan twee maal na langere tusschenpoozen. Aan die opeenvolging is deze vuurtoren te herkennen en te onder scheiden van andere. Het is alles niet zoo dadelijk te begrijpen, maar de trouwe wachter van den toren verklaart hè1: rustig entrots. Want hij is trotsch op zijn wondertoren, die ook blijft werken als de gemeente, die den electrischen stroom levert, door storing zijn klanten niet bedienen kan. Dan schakelt, zonder een tiende seconde tusschenruimte, een luchtdrukmotor zich in, om de lenzen draaiende te houden, en dan schuift automatisch de gedoofde electrische lamp uit het brandpunt der draaiende lenzen en komt een gas brander er in, waarvan het onmiddellijk toegestroomde blauwgas door een eeuwig vlammetje" al is aangestoken. Maar dan is ook al de electrische schel boven Hollaar's bed luidruchtig den baas aan 't wekken, die schielijk in zijn kleeren schiet om de eigen dynamo aan te doen zetten. En ook, als de lamp stuk gaat, iets wat in elk huishouden wel gebeurt en meestal niet op het meest gelegen oogenblik, wordt dat op dezelfde manier ondervangen. Dan moet de baas den toren in, de heete lamp er uit schroeven en een nieuwe er in draaien. De schakelaar weer overhalen en klaar is kees. En dat gebeurt toch wel om de zes weken. Maar klim nu nog iets hooger. Dan zie j? niet meer de lamp apart, maar krijg je vlak in je gezicht de drie millioen kaars uit de lenzen. Dat is een licht als de zon, en even warm. En bij die 3 millioen kaars schrijf ik in mijn bloc note nog de bijzonderheden die Hollaar mij vertelt. Dat er boven de scheepvaartlamp nog een luchtvaartlamp zit, die gelijk mee kan draaien als het noodig is, dat de vier lenzenstelsels drijven op een lager van kwik, dat geen smering behoeft, die weer de lamp zou doen beslaan, en dat er vroeger den heelen nacht een wachtpost moest staan, iets, wat tegenwoordig alleen bij oorlogsdreiging noodig is. In het knus betimmerde kamertje onder de lamp staat nog de hooge wachtstoel voor de rondom uitziende ramen. Het elec trische kacheltje, het telefoontoestel, de verschillende belsignalen en de kast met seinvlaggen en de seinlampen spreken nog van die dreiging Langs de kust flikkeren lichtjes: het lichtschip Maas, het licht van Hoek van Holland, de toren van Goeree, die onze machtig ronddraaiende vuurarmen nu even kinderlijk klein zien als wij hen. En toch is Hollaar's toren, eerlijke nazaat van Ptolemaeus' Pharus, een belangrijke schakel in het wereldscheepvaartverkeer. Want de sterkste ketting is niet sterker dan de zwakste schakel. En zoo rust dat wereldverkeer ook in Hollaar's handen, waar het, dat weet ik, veilig is ! PAG. 7 DE GROENE No. 3211

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl