Historisch Archief 1877-1940
De reportage
van de week
H. B. Fortuin
LAAT ik u mogen vertellen van
mijn vriend Hollaar, het Hoofd
van de Kustwacht, die woont aan
den voet van Scheveningen's vuur
toren. Hij woont er al heel wat jaren,
al zoo lang hij weg is van het
lichtschip, waar het zoo kon stampen, dat
je alle kracht noodig had om naar je
kooi te loopen, waar je heel wat werk
had, om de petroleumlampen met
dubbelen kous eiken dag te vullen en
weer schoon te maken, waar je goed
op moest letten, dat je bij 't slingeren
van 't schip niet de spiegels tegen je
hoofd kreeg, en waar je weken moest
wachten op de aflossing. Neen, dan
woon je aan den wal beter, in je knusse
huisje boven op den Scheveningschen
dijk. Hoewel ik niet wil beweren, dat
Hollaar hier niets te doen heeft. Eiken
dag de ruiten van den toren, eiken dag
de staven van de prisma's en de lenzen
schoon maken; en eens in de week in
den alcohol: de lenzen wel te verstaan
en niet Hollaar. Neen, je ziet den wach
ter zijn jaren niet aan, zooals hij daar
kwiek de trappen in den vuurtoren,
in zijn vuurtoren oploopt, om te kijken
of alles wel brandschoon is, of de groote
bol van de Philipslamp van zeven
duizend kaars wel helder is, en of er
geen stofje te bekennen valt op het
lenzenstelsel, dat die zevenduizend
kaars tot een dikke drie millioen
omtoovert. Dat is nog eens iets anders
dan de vierentwintig talkkaarsen, die
er een paar honderd jaar geleden aan
den mond van een groote rivier op den
vuurtoren brandden !
Daar zijn we nu op de bovenste
verdieping van den toren gekomen
vlak onder de lamp. Door de ruiten
zie je over het land, en de zee beneden
je. Tot aan den einder is het land met
lichtjes bezaaid: daar heb je Den
Haag en dat is de groote weg. En daar
in de verte ligt Rijswijk ! Op de zwarte
ruimte van de zee pinkelen maar enkele
lichtjes. Daar heb je de groene en
roode lantaarns van de havenhoofden,
kijk, er vaart zoo juist een schip uit
om zich met zijn dansende lichtjes te
voegen bij de tintelende lichtpuntjes
van de al uitgevaren visschersschepen.
En toch is rondom, ondanks de lichtjes
en straaltjes, ondanks maan en sterren
boven ons, toch heerscht rondom de
zwarte nacht. En door dien nacht, door
de duisternis en de zwarte eenzaamheid
maaien de wijde lichtwieken van den
vuurtoren. Als de armen van een
reusachtigen verkeersagent, die wijd
gebarend een onzichtbaar verkeer
regelt. Als de geruststellende streelin
gen van een immense lichtgodin, zoo
aaien die stralen over het land en over
de wituitloopende golven van de zee.
Licht.. . . donker, licht. . .. donker,
licht. . . . donker, in regelmaat van
verdwijnen en verschijnen,
rondslierend over strand en huizen, over
Kurhaus en Seinpost, rond, rond, telken
male schietend over den koepel van
de Pier, zich schroevend door de
duisternis, feilloos en tijdeloos.
Dat stralende draaien, dat
geluidlooze voortijlen van de stralen over
land en zee is het ook, dat mij van ver
gelokt heeft. Want daar, van waar die
bundels licht, die lichtende armen
komen, daar in het middelpunt van
dien kring, daar moet rust en veiligheid
zijn. Steeds verder ben ik geloopen,
steeds hooger steeg het licht boven
mijn hoofd, steeds machtiger werden
de bundels, die zich in de verte ver
liezen in een oneindigheid. Toen stond
ik aan den voet van den vuurtoren, en
naast mij stond Hollaar, dien ik van
zijn warme kamer weggehaald heb,
den gebieder over dat licht en die mij,
hoewel het tegen zijn principes is en
hij er zijn warme pantoffels en zijn
krantje voor moet laten, den
vuurvan
Scheveningen's Vuurtoren
De Sche/en/ngscrie vuurtoren met semopfioor
toren, zijn vuurtoren zal laten zien.
HOLLAAR's vuurtoren is niet te
vergelijken met den stamvader
van alle lichtende torens dezer wereld:
den Pharus van Alexandrië, den toren,
die gebouwd is door den Pharao
Ptolemaeus Sotèr, op het eiland Pharus
voor den mond der stad Alexandrië,
het New York van de oudheid. Dat
was een geweldige toren van op elkaar
gestapelde steenklornpen, en wel go
meter hoog boven het water. De vuur
toren van Scheveningen bootst een
steenen toren bedriegelijk na, maar
bestaat uitsluitend uit gietijzeren pla
ten, aan elkaar geschroefd, zelfs
zonder geraamte. Je zou het ding zoo
uit elkaar kunnen nemen. Maar het
wekt den indruk van eeuwigheid, 36
meter boven den dijk en ongeveer 52
meter boven den zeespiegel. Hij zal
het wel niet zoo lang uithouden als de
beroemde voorganger, die daar in
Alexandriëgestaan en gebrand moet
hebben van 300 voor Christus tot
ongeveer 1200 en die in 1350 vernietigd
is. Met dien respectabelen levensduur
is deze vuurtoren wel de beroemdste
van de achttien torens, die uit de oud
heid bekend geworden zijn. Er is niet
veel meer van ze over. Te Dover moet
nog een Romeinsche toren staan, maar
die is uitgedoofd. In den loop van
honderden jaren zijn er een paar
torens bij gekomen; aan den ingang
van groote rivieren, om den korten
winterdag voor de scheepvaart nog wat
te verlengen. En waar ze niet stonden,
daar moesten de schippers 's nachts
maar niet varen; dan trokken ze de
schepen maar het land op of ze gingen
voor anker. Maar zoo omstreeks noo
komen er steeds meer. Houtvuren,
kolenvuren, op een rots aangelegd, of
op een steenen bouwwerk, een ander
maal in een ijzeren korf aan een mast
gehangen, primitieve olielampen, dienen
als bakens voor 's nachts varende
schepen. De Maas krijgt in 1280 twee
vuurbakens. Langzamerhand komen
de lantarens met kaarsen. Dat is al een
vooruitgang. En het is al een krachtig
licht, dat door de olielampen met
vlakke pitten uitgestraald werd, sinds
de uitvinding van Argand omstreeks
1750. Dan gaat men ook al met spiegels
en vooral met parabolische spiegels
werken, waardoor de intensiteit en de
gerichtheid van den lichtbundel ver
sterkt wordt. Toen liet men langzamer
hand het licht het heele jaar door
branden en niet alleen in den winter.
Toch waren er omstreeks 1700 in de
geheele wereld slechts 65 vuurtorens.
In 1815 waren het er 265 en nn
ongeveer 20.000. Want het spreekt
van zelf, dat met den vooruitgang der
techniek het aantal toenam. Vooruit
gang was het toepassen van lenzen om
de kracht van de lichtstraal te
vergrooten en de moderne vuurtoren kon
ontstaan, toen Fresnel een stelsel uit
vond van lenzen en prisma's, dat het
mogelijk maakte alle stralen, die van
een lamp uitgaan, in een bundel te
vereenigen, zonder dat daarvoor een
lens noodig is van niet meer te
fabriceeren afmetingen.
NA deze geschiedkundige overpein
zingen bestijgen we de trap, die
ons naar het platform van de lamp
voert. Wit licht straalt je tegen. Daar
is de lamp. Midden in een groote ronde
ijzerconstructie staat de electrische
bol te branden. Je kunt er wel in
kijken, het is scherp maar niet te fel.
En rondom die stilstaande lamp draait
de vierhoek van de vier verticaal
staande lenzenvelden, elk ongeveer
2 meter in doorsnede, zoodat het licht
van de lamp in vier stralenbundels
rondom over land en zee geworpen
wordt. Daar staat de electromotor,
die de vier lenzenstelsels in 20 seconden
rond draait. Maar die vier lenzen zijn
zoo tegenover elkaar geplaatst, dat de
vier stralen niet diametraal tegenover
elkaar staan. Tweemaal komen de
stralen kort na elkaar, met smalle
verdonkerde sectoren, over het land,
en dan twee maal na langere
tusschenpoozen. Aan die opeenvolging is deze
vuurtoren te herkennen en te onder
scheiden van andere. Het is alles niet
zoo dadelijk te begrijpen, maar de
trouwe wachter van den toren verklaart
hè1: rustig entrots. Want hij is trotsch
op zijn wondertoren, die ook blijft
werken als de gemeente, die den
electrischen stroom levert, door storing
zijn klanten niet bedienen kan. Dan
schakelt, zonder een tiende seconde
tusschenruimte, een luchtdrukmotor zich
in, om de lenzen draaiende te houden,
en dan schuift automatisch de gedoofde
electrische lamp uit het brandpunt der
draaiende lenzen en komt een gas
brander er in, waarvan het onmiddellijk
toegestroomde blauwgas door een
eeuwig vlammetje" al is aangestoken.
Maar dan is ook al de electrische schel
boven Hollaar's bed luidruchtig den
baas aan 't wekken, die schielijk in zijn
kleeren schiet om de eigen dynamo aan
te doen zetten. En ook, als de lamp
stuk gaat, iets wat in elk huishouden
wel gebeurt en meestal niet op het
meest gelegen oogenblik, wordt dat
op dezelfde manier ondervangen. Dan
moet de baas den toren in, de heete lamp
er uit schroeven en een nieuwe er in
draaien. De schakelaar weer overhalen
en klaar is kees. En dat gebeurt toch
wel om de zes weken.
Maar klim nu nog iets hooger. Dan zie
j? niet meer de lamp apart, maar krijg
je vlak in je gezicht de drie millioen
kaars uit de lenzen. Dat is een licht als
de zon, en even warm. En bij die 3
millioen kaars schrijf ik in mijn bloc
note nog de bijzonderheden die Hollaar
mij vertelt. Dat er boven de
scheepvaartlamp nog een luchtvaartlamp zit,
die gelijk mee kan draaien als het
noodig is, dat de vier lenzenstelsels
drijven op een lager van kwik, dat geen
smering behoeft, die weer de lamp zou
doen beslaan, en dat er vroeger den
heelen nacht een wachtpost moest
staan, iets, wat tegenwoordig alleen bij
oorlogsdreiging noodig is. In het knus
betimmerde kamertje onder de lamp
staat nog de hooge wachtstoel voor de
rondom uitziende ramen. Het elec
trische kacheltje, het telefoontoestel,
de verschillende belsignalen en de kast
met seinvlaggen en de seinlampen
spreken nog van die dreiging
Langs de kust flikkeren lichtjes: het
lichtschip Maas, het licht van Hoek
van Holland, de toren van Goeree, die
onze machtig ronddraaiende
vuurarmen nu even kinderlijk klein zien
als wij hen. En toch is Hollaar's toren,
eerlijke nazaat van Ptolemaeus' Pharus,
een belangrijke schakel in het
wereldscheepvaartverkeer. Want de sterkste
ketting is niet sterker dan de zwakste
schakel. En zoo rust dat wereldverkeer
ook in Hollaar's handen, waar het, dat
weet ik, veilig is !
PAG. 7 DE GROENE No. 3211