Historisch Archief 1877-1940
Oude Kerstpoëzie
Jan Engelman
PUER natus est nobis....
Niets schoeners ken ik op Kerstmis dan
de eerste podatus, die zachte sprong, aarze
lend en celest, van den Introïtus der derde mis. Het
geluid gaat open als een bloem, alsof het over zich
zelf verwonderd was, het rhythme van den eersten
volzin is geheim en hermetisch, maar toch van een
roerende naïveteit. Er ontwikkelt zich een
toppenpoëzie", waarvan tekst en melodie op het innigst
verstrengeld zijn en die de natuurlijkste declamatie
mogelijk maakt, noch dreun, noch improvisatie,
een reeks van heffingen en dalingen die een indruk
maken als een wingerdrank, soepel en lenig, ge
voed door rinsche sappen.
Het wonder van zulke uitingen is het
instrumenteele. Musisch is een te gekunsteld woord hier
het is werkelijk of een instrument gaat klinken
zonder dat men den bespeler waarneemt. De hoogste
kunst wordt volkomen door den persoon gevoed en
maakt toch den meest onpersoonlijker! indruk. De
menschelijke ervaring is volkomen beeld geworden.
De aanwezige cultuur demonstreert zich niet meer,
zij is en zij heerscht.
De naamlooze clercen, die dit schiepen, hadden
aan de Schrift, en hun sublieme iieuriën, volkomen
genoeg. De rondbogen waaronder zij stonden
symboliseeren de volkomenheid van hun zang, die geen
begin en geen einde schijnt te nemen,
bovenpersoonlijk en zonder de willekeur van het gevoel,
blank als een spiegel.
DEZE kunst ontstond uit geloof en overweegt
het geloof, zonder subjectieve uitweiding. De
latere middeleeuwen overwegen het ook, maar er
komt in de kunst een verhalend, een anecdotisch
element, dat de gevoelswereld uitbreidt. In de
polyphonie openbaart het zich door bescheiden, maar
toch opmerkelijke imitaties en tekstillustraties, in
de altaarluiken en de poëzie door een roerende
intimiteit met de gebeelde en beschreven geheimen.
Het is vooral in de kunst van de Nederlanden, van
Zuid-Duitschland en het Rijnland, dat deze men
schelijke intimiteit een innig en zeer wezenlijk
element wordt. In den stal van Betlehem gaat het
toe, zooals het in den kring der jonge familie toe
gaat: de moeder geeft het kind een ronde borst, de
vader kookt een papje, maar het zijn de engelen
die musiceeren en verder alleen de reinheid en de
schroom, waarmee dit alles wordt voorgedragen,
die het celeste karakter bepalen. Zelfs de grimmige
meester van het Isenheimer altaar, die de verlaten
heid en het lijden doorgrond heeft als geen ander,
ontkomt daar niet aan, maar hij heft het gebeuren
. en een sfeer van zoeten waanzin, in gepolariseerd
licht, de engelen vallen naar boven.
Wie den inhoud niet gelooft, wat is zijn criterium
om deze religiositeit te schatten en te waardeeren ?
Alleen de dichtheid van het gevoel. De simpele ge
loofwaardigheid. Het is niet moeilijk om een pitto
resk schilderij op te hangen van de Kerstgebeurte
nissen en den noodigen afstand te nemen tot de
naïveteit van het geval. Dan bedrijft men folklore
en blijft er buiten staan, vrij van de teekens en de
beteekenissen. De groote dichter Leopold deed het
in zijn zwakke Kerstliedje", dat men in zijn eersten
bundel vindt:
De heilige driekoningen hoesten en doen
en rood zijn bel hun oor en,
een druppel hangt er aan hun neus
en hun baard is wit bevroren.
Het is een lief geval, maar men gelooft er niet
veel van. Hij was er niet zelf bij. En hier toch zoekt
men de waarde: in de mate van vereenzelviging met
het gebeuren.
De keuze uit de middeleeuwsche Kerstpoëzie
zou bijzonder rijk kunnen zijn. Ik ken echter haast
niets dat, in het beleven der intimiteit, in het ver
eenzelvigen met het heilige gebeuren, haalt bij het
lied van den Nederlandschen anonymus, die Ghy
moest van vrouden beven" heeft gedicht. Zooveel
recht verband tusschen hemel en aarde, zooveel
sterke teederheid en zuivere vermorzeling van het
hart, vindt men niet licht. Zooveel eenvoud niet,
zulk een conciese woordkeus. Het is de onbedrieg
lijke poëtische kracht, waar nimmer schaduwen
over zullen gaan zoo lang wij Nederlandsch spreken:
Ghy moest van vrouden beven,
Dat es wel openbaer,
Doen op u sloech si j n ogen
Die ewige godheit claer.
Ghy naempten in uwen arme,
Ende gaeft hem, in uwen scoot,
U meechdelike borsten
Al in sijn mundeken root.
Sijn bruyn oegxken scone,
Sloech hy in u aenschijn,
Hi was u eigen sone
Die ewige godheit fijn.
Als ghy den kindeken cleyne
O moeder wel gedaen,
Met uwen handen reyne
Sijn voetken wilt gaen dwaen
Verleent my, scone vrouwe,
Die ogen also nat,
Dat ie met minen tranen
Bereiden mach dat bat,
Als ghijt heft uien bade,
Dat proper kindeken cleyn,
Wilt hem van mijnder herten
Maken een beddeken reyn.
ER was geen aarzeling van het hart en van de
stem. Er werd geleefd uit de eenheid, een een
heid met vele tegendeelen, maar die nog
intoombaar waren voor het symbool dat gemeenschappelijk
was. Een iconographie krijgt liefelijke en mensche
lijke accenten, omdat het kind wordt gewiegd. En
zelfs het groteske beeld van den toeschouwer, die
zijn eigen tranen zou leenen om het kind in te ba
den, het wordt geloofwaardig en schoon, omdat het
langzaam is voorbereid en omdat de vereenzelvi
ging met het gebeuren er in culmineert.
De meeste religieuze poëzie van vandaag smaakt
flauw in den mond, als men deze dichtheid en innig
heid genoten heeft. En toch leven ze nog wel. Ze
leefden nog bij Verlaine. Ze leven in een klein
versje, in het blauwe schoolschrift van Mien Proost
(Hans Klomp), moeilijk geversificeerd, stuntelig
bijna, schuw, maar echt :
Ik blijf liever in de sneeuw
Aan mij is alles roet.
Ik wacht wel aan de deur
tot het binnen stil wordt
tot het Kindje slaapt.
Zijt Gij nog hier Maria?
Zijn de Koningen al weg
En de herders naar het veld?"
Mijn Kind zal blijven schreien
Totdat jij binnenkomt.
Mien, kus zijn koude voetjes.
Eén koning was óók zwart."
KERSTMUZIEK
Dr. K. Ph- Bernet Kempers
H
\ ET Kerstfeest, zooals dit thans gevierd wordt,
vermengt heidensche gebruiken en voor
stellingen met Christelijke. Het heidensche
Midwinterfeest bepaalt het karakter daarvan in
minstens even sterke mate als de herdenking van de
geboorte van Christus. Kerstboom en
Weihnachtsmann", die vooral bij onze oosterburen onmisbare
attributen van het Kerstfeest zijn, hebben met de
groote herdenking der Christenheid slechts bitter
weinig te maken en degradeeren het tot Sint
Nicolaaspret. De liederen, die op dit genoegelijke
huiselijke feestje betrekking hebben,mogen streng
genomen ook tot de Kerstliederen" gerekend
kunnen worden, in kwaliteit en in wezen onder
scheiden zij zich niet of nauwelijks van onze St.
NicolaasHederen. De echte kerstmuziek is die, welke
betrekking heeft op de geboorte van den Zaligmaker,
zooals deze beschreven wordt in het Evangelie van
Lucas het eenige, dat het Kerstverhaal bevat.
Dit simpele en toch zoo dichterlijke verhaal (Lukas
2, 1-21) bevat alles wat de houding van echte
Kerstmuziek bepalen kon en het bevat het
oudste en schoonste aller Kerstliederen: het gezang
der Engelen Eere zij God in de hoogste hemelen,
en vrede op aarde, in de mehschen een welbehagen."
De Christelijke kerk nam dit gezang over. In de
vroege Middeleeuwen mocht slechts de paus het
aanheffen in den Kerstnacht, later kregen alle
bisschoppen dit recht en tenslotte werd het Kerstlied
der Engelen, het Gloria in excelsis Deo, een vast
gezang der Mis.
Heeft wel n verhaal zoo tot de fantasie der
geloovigen gesproken als dit van den eeuwigen Zoon
van God, die als een arm en hulpeloos kind geboren
werd in een stal en gewiegd werd in een kribbe,
omdat voor hem en zijn ouders geene plaats was
in de herberg" ? Sommige tijden zagen vooral het
niet te vatten wonder dat de God der Eeuwigheid
een mensch was geworden, andere, minder mystiek
en meer visueel van aanleg, stelden zich het visioen
der herders, die de hemelsche heirscharen zagen en
hoorden zingen, voor en beelden het al naar gelang
jubelend, extatisch of theatraal uit in muziek. Men
hoore de jubelende extase van de Gloria's uit
Bach's of Beethoven's Hoogmissen ! Weer andere
tijden dachten zich in, hoe het den herders te moede
zou zijn geweest, toen zij de boodschap hadden
ontvangen. In Bach's Weihnachtsoratorium voeren
herders en engelen samen een concert uit (pastorale).
In het algemeen was in die dagen de pastorale, in
het bijzonder in Italië, de aangewezen Kerstmuziek.
Het voorbeeld vormde hier een oud-Romeinsch
gebruik. In Rome kwamen sinds eeuwen de herders
uit de omgeving met Kerstmis naar de stad ten einde
voor ieder beeld der Moeder Gods een concert te
geven op hun schalmeien en doedelzakken, als
herinnering aan de uitverkoren rol, die eens den
herders was toebedacht in de:>i eersten Kerstnacht.
Deze herdersconcerten, hun pastorale melodieën in
12/8 maat, associeerden zich in het Zuid-Italiaansche
bewustzijn met het begrip Kerstmis. Zoo ontstonden
de tallooze pastorales in de Concerti grossi van den
Italiaanschen Barok, waarvan die uit het Concerto
fatto per la notie natale van Corelli een der beroemd
ste is. Ook Handel leerde in Rome dit gebruik
kennen en bootste het na in de Pastorale uit zijn
Messias.
OP het mystieke van het Kerstfeest heeft in het
bijzonder de Christelijke kerk der Middel
eeuwen den nadruk gelegd.
De voorliefde van den Middeleeuwer om alles aan
schouwelijk te maken leidde er echter al spoedig toe
om het Kerstverhaal in beeld te brengen en de stal
met os en ezel en met het Kind in de Kribbe in de
Kerk na te bootsen. Hier vonden de geloovigen een
concreet object voor hun vereering, hier konden zij
hun liederen zingen, hun gaven brengen. En met
fijne tact wist men nu veel van wat aan
oud-heidensche gebruiken, Midwinterdansen en dergelijke,
nog voortleefde, in te schakelen in het Christelijke
feest. Nu kon men zijn dansen en liederen in de
kerk uitvoeren ter eere en tot vermaak van het
Christuskindje en zijn Moeder. Zoo kan men zich
het ontstaan van een volksche kerstmuziek, van de
volkskerstliederen, voorstellen, waaraan de 156 en
16e eeuw zoo rijk waren. Het volk ziet niet den
dogmatischen achtergrond, niet het grootsche
visioen der zingende hemelsche heirscharen. Het
volk ziet voornamelijk het simpelst menschelijke:
de moeder, die op zoo een ongelegen oogenblik haar
kindje krijgt, en het kindje, dat in doeken
gewonden het in den stal nog zoo koud heeft. Maar
toch vergeet men niet: dit kind is slechts daarom
zoo dierbaar omdat het de Zaligmaker, de Verlosser
is. Ook de eenvoudigste liederen der Kerk dringen
echter door in het volk, in merkwaardige
halfvertaalde vormen:
In duld jubilo
Nun singet und seid froh
Denn unsers Herzens Wonne
Liegt in praesepio,
In de evangelische kerk worden de beste daarvan
weer kerkliederen en Luther zelf voegt er een der
allermooiste aan toe, wanneer hij den kinderen een
kerstlied schenkt en op de wijze van een speelliedje
Vom Himmelhoch da kornm'ich her, dicht. Wan
neer dit misschien het mooiste kerstlied is dat uit
protestantsche kringen is voortgekomen, dan kan
men daarnaast onmiddellijk noemen het oude ka
tholieke kerstlied uit de omgeving van Trier Es ist
ein Ros entsprungen aus einer Wurzel zart, dat daar
mee gelijkwaardig is. Hoe gunstig steken dergelijke
liederen, en b.v. ook het prachtige Nederlandsche
Nu sijt wellekome af bij een leelijken, ordinairen deun
uit den Romantischen tijd als Stille Nacht.
De Romantiek heeft wel goede en mooie Kerst
liederen voortgebracht, maar het waren kunst
en geen volksliederen. Hoe dit te verklaren?
Men kan er slechts naar gissen. Mogelijk was in die
dagen het Kerstfeest reeds zoozeer een gezellig,
huiselijk feest zonder dieperen zin, zonder wijding
geworden dat de grootste geesten er geen behoefte
meer aan hadden, daarvoor muziek te maken.
PAG. 10 DE GROENE No. 3212