Historisch Archief 1877-1940
Goya
de collectie van Sir Kenneth Clark, den directeur van de Londensche
National Gallery afkomstig is.
Ook de volgende, gedurende de 17-de eeuw geboren generatie van
schilders bleef in den ban van het practische mysticisme". Maar een
Murillo transponeerde al de strenge soberheid van Zurbaran in een zoetelijk
sentimenteel kleurengamma.
Spanje geniaalste schilder Velasquez (1599?1660) was echter een
volbloed naturalist, een der weinigen die hun kunst niet in dienst
der kerk, maar in dien van den staat en het hof gesteld hebben. Als genre
schilder begonnen, ging hij in zijn lateren tijd tot het portret over en hij
behoort tot de grootste portrettisten van alle eeuwen. Op de Londensche
tentoonstelling zijn drie werken van dezen meester te zien, o.a. het inte
ressante portret van Philip IV, dat als voorstudie voor het standbeeld van
Tacca en voor het portret in Hampton Court gediend hebben moet.
De tweede helft van de iyde eeuw en de volgende decennia waren zoowel
in politiek als in artistiek opzicht een tijd van verval. Buitenlandsche
invloeden speelden een overwegende rol en de eenige oorspronkelijke
figuur op dezen banaal-modieuzen achtergrond was Francisco Goya
(1746?1828). Tot zijn volle ontwikkeling kwam Goya pas in later jaren toen
hij zich aan het portret wijdde. Hoewel Luzan, Mengs en de Italianen zijn
leeraar waren, bleef Velasquez voor hem het groote voorbeeld en aan dezen
naturalist heeft Goya meer te danken, dan aan welken kunstenaar ook.
Goya's leven was vrij bewogen. Na een aanvankelijke mislukking werd
hij in 1789 hofschilder. In 1799 kondigde hij de serie van zijn Caprichos"
?aan, satirieke etsen, die de politieke en sociale misstanden geeselden.
Hetzelfde jaar ontving hij den titel eersten hofschilder". In 1808 deed
Carlos IV afstand van den troon en Goya kreeg onmiddellijk de opdracht,
diens opvolger, Ferdinand VII, te schilderen. Nog hetzelfde jaar moest
Ferdinand echter voor de binnenrukkende Fransche troepen vluchten en
werd Joseph Bonaparte tot koning geproclameerd. Officieel aanvaardde
Goya dezen Franschen koning van Spanje en ontving hij uit diens handen
zelfs de Orde van Spanje. Maar hoe hij in werkelijkheid over de
buitenlandsche invasie dacht, blijkt ten duidelijkste uit zijn Desastres de la
Guerra", waarvan de volledige serie op de Londensche tentoonstelling
groote belangstelling trekt, ook wel in verband met de politieke analogie
tusschen de tegenwoordige invasie in Spanje en de toenmalige.
Na de restauratie van Ferdinand in 1814 behield Goya zijn ambt en zijn
Hofschilderstitel. Maar de reactie die op de verdrijving der vreemde legers
volgde, bleek erger te zijn dan de Fransche onder
drukking. Teleurgesteld verliet Goya vrijwillig het
land en emigreerde hij in 1824 naar Frankrijk. Zijn
laatste jaren waren door een groote artistieke produc
tiviteit en door een vrijen, ongemeen meeslependen
stijl gekenschetst. De hier afgebeelde aquarel, een
studie in blauw en zwart, gemerkt: Por Goya a los
84 aflos" (Door Goya oud 84 jaar), die voor des mees
ters laten stijl kenschetsend is, heeft iets van de
machtige verve van een laten Titiaan en voorspelt
reeds de kunst van den Franschman Manet.
Francisco Goya: Liggende vrouw
El Greco: Madonna
buitenlandsche tentoonstellingen
zien formeeren om te weten, dat
het do ut des" of ,,doe ik wat,
doe jij dus ook wat?" daar een
welig groeiende brandnetel is, en
dat ambtenaren daartoe haast van
zelve meewerken. De jury moet tot
een beperking van het aantal steeds
samenwerken; meesterwerken, zelfs
fatsoenlijke werken zijn steeds
zeldzaam en de minderen krijgen
in hun genootschappen kansen
genoeg. Dit weten wij immers
allen? Tot het bereiken van een
go*de beperkte tentoonstelling van
het land werkt nog mee: schilder
kunst en beeldhouwkunst in n
tentoonstelling te vereenigen en
dan schilders en beeldhouwers over
beide het recht tot stemmen, tegelijk
en openbaar, te geven, dat vermeer
dert de kans tegen den vrienden
dienst", een der ergste euvels. De
jury moet elk jaar gekozen worden
en zoo veel mogelijk, noodig
ververscht. Dat verhindert het vast
roesten", houdt ze beweeglijker,
vrijer onbevangen. (Dit gebeurt te
weinig in Holland). Ministers en in
dezen onkundigen, dat bestaat, moe
ten allen zoo mogelijk geweerd
worden en ook hun ambtenaren.
Dat zijn ambtenaren, en een
aesthetisch oordeel berust op eigen
vrijheid. Bureaucratie hebben wij
in dit huis niet noodig noch
theologanten noch
staatkundig-gebondenen: een vrije kunst door
vrijen en beoordeeld om der schoon
heid wil. Deze is toch de blijvende; zij
is 't voedsel eener eeuwige confrerie.
ROENE No. 3112