De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 24 december pagina 34

24 december 1938 – pagina 34

Dit is een ingescande tekst.

Lètterkundlgfleven DE AMSTERDAMSCHE SCHOOL Victor E. van Vriesland ALS de kleurige en beweeglijke figuren van een kaleidoscoop ziet men in de litteratuur der jongeren korte of bestendiger groepee ringen tot stand komen. Deze indeeling in groepen gaat veelal geheel buiten de betrokken auteurs om. Zij komt dan toevalligerwijze tot stand, omdat een willekeurige, maar rake kenschets van een of ander criticus in het gehoor is blijven hangen, door andere critici, al of niet bij wijze van aanhaling, wordt overgenomen, door wijder kring aanvaard. Eenig protest van de aldus geschapen strooming, richting of school mag dan niet meer baten; men is op een bepaalde manier nu eenmaal gedoodverfd en blijft het. Zoo werden destijds reeds verscheidene auteurs bij het Fransche symbolisme ingelijfd, die zich daarbij niet thuis gevoelden; zoo ontstond ook, in ons land, de z.g. Forum-groep, als een veel te veel heterogene elementen omvattende verzamel naam. En zoo is, om zoo te zeggen als dochter rubriek van deze laatste groep, een Amsterdamsche School ontstaan. Deze heeft tenminste het voordeel, overzichtelijk te zijn. Want als ik, te bedaagd wellicht om de schakeeringen der jongste litteraire geschiedschrijving goed aan te voelen, het Reijndersjargon goed begrijp, dan bestaat meergenoemde School slechts uit de drie dichters, die nu (in alphabetische volgorde) een gemeenschappelijken bundel hebben uitgegeven: Gerard den Brabander, Jac. van Hattum, Ed. Hoornik. Aan hun tevoren afzonderlijk verschenen bundels is wel invloed van E. du Perron toegeschreven. In het bewustzijn, zich steeds meer gedifferentieerd en daarvan losgemaakt te hebben, reageerden zij daartegen door de publicatie, bij A. A. M. Stols te Maastricht, van dezen bundel Drie op n perron, aan welken zij de volgende Klacht" doen vooraf gaan: Verwzzen naar dit triest en kaal Perron, zingen er drie bedroefd hun eigen wijzen.... Ei, ziet der dichtren hairen zorglijk grijzen: Hoe zal hun ziel na 't sterven lichtwaarts rijzen? Als dat op d'eigen wieken wezen kon! Niet zonder reden zijn dan ook de door elk der drie bijgedragen afdeelingen van den bundel resp. Signes Particuliers, Besondere Kennzeichen en Special Marks genaamd. Inderdaad is in hun tegenwoordige ontwikkelingsperiode de gemeen schappelijke trek veeleer een voorliefde voor Reijnders dan voor Du Perron.... Lateren vorschers moge het, aan de hand eener grondige studie van het café-leven onzer dagen, voor behouden blijven, na te gaan, door welk mysterie wél ons drietal tot een School gebombardeerd werd, en b.v. Mok, Eric van der Steen, Han Hoekstra, Leo van Breen, Halbo Kool, Van Oosten om slechts enkele willekeurige namen te noemen, daar buiten bleven. Hoe dit zij, de opzet van den drieledigen bundel overtuigt zeker den lezer van de gevaren der generaliseerende poëziebeschrijving, waartegen hij wilde opkomen. Invloeden immers van Du Perron maar niet minder van andere Forum-dichters gelijk Greshoff en Vestdijk zijn er nog wel, maar schier niemand ook der andere jongeren is daaraan ontkomen. Belangrijker is, dat op die basis een terugkeer tot de meer absolute en zuiver-lyrische vormgeving zich heeft voltrokken, welke onmiskenbaar is. In Den Brabander uit zich deze in een elegische en wild-erotische welsprekendheid, die bij alle vaak ruwe openhartigheid de intieme zangerigheid en bittere teederheid van een Engelman oproept. (Maar laten de heeren nu geen Drie mannen om n engel" gaan samenstellen!) Bij Van Hattum verzet het ironisch-wrange levensgevoel zich niet langer tegen de zoete en speelsche vooizen eener poésie pure, waaraan een surrealistische inslag niet vreemd is. Het niet hier, maar in de bloem lezing De Dichters van het Jaar (Bigot en Van Rossum, Amsterdam) opgenomen Visie is een sterke aanduiding in die richting. Hoornik is de minst cynische van de drie; zijn lyriek is soms aan oudere als van Marsman en zelfs Nijhoff verwant. Het scherp schrijnende Htteeken van den tijd vergroeit bij hem in de gebondenheid eener innerlijke har monie. Die laatste plaatst hem dichter dan zijn beide kameraden bij de generatie van 1910, voor welker melodischen doem" zijn jaargang" hem overigens behoed heeft. Naar binnen gekeerde ontvanke lijkheid, aan het plastisch uitbeeldingsvermogen van zijn groep" gepaard, geven aan de tastende en zwevende levenswijsheid welke hem verontrust, omlijnde gestalte. De samenvatting dezer tegen Drie dichters op het perron, v.l.n.r. Ed. Hoornik, jac. van Hattum en Gerard den Brabander strijdige eigenschappen vertoont haar bizonder effect in den onlangs te 's-Gravenhage bij Boucher door hem uitgegeven gedichtenbundel Geboorte. ONZE jongste dichters, na de in strenge reserve beheerschte generatie van '10 en de nuchtere hekelaars van Forum, zijn weer bohémiens en romantici als in den goeden ouden tijd van Tachtig. Als toen, dringt ook nu iets van het bestaan eener, alevel wat rare, poëtische keurbende tot een, zij het helaas nog klein, publiek door, en ons stadsbeeld zou anders zijn als de brave uitgaande burger zich niet op zijn tijd aan den, luiden of bespiegelenden, aardschen verschijningsvorm van onze Amsterdamsche Scholieren kon vergapen. Als een wonderlijk, slordig gefriseerd en los in de leden zittend schaap met helblauwe oogen wan delt Gerard den Brabander langs de wegen en de tafeltjes. Zijn schielijke en wijde gebaren hebben het onverwacht barokke van den vervoerde. Hij heeft evenveel Brabantsch bloed als Hoornik Lettisch of Van Hattum Mongoolsch. Het klare water zijner kinderoogen is achter de goud-omrande glazen als gentiaan in een rotspartijtje. In zijn dagelijksch leven en onder zijn particu lieren naam is hij postambtenaar, een uitermate accuraat man, met kwinkslagen naar de clientèle. Zijn humor is verrassend en verkwikkend in de zwaar-op-de-handsche gesprekken, die jonge litteratoren, zoodra ze bij Reijnders, Scheltema of op den Kring bijeen zijn, plegen te voeren. In het publiek behandelt hij zijn dichterschap en bagatelle, al stopt hij zijn vrienden gaarne het velletje post papier toe, waarop hij zijn laatste" vers heeft geschreven. Zonder ooit les te hebben gehad, legt hij ook op de piano een aangeboren virtuositeit aan den dag. Onder vrienden is hij hartelijk, trouw en eerlijk; menigen tocht over de IJ-pont heeft hij voor hen ondernomen. Volgens zijn definitie is een dichter een man, voor wien hét" glas bier altijd in de volgende kroeg staat. Van Hattum, die in zijn wapen een ratel en op zijn gelaat de trekken van een in zichzelf gekeerde draagt, werd geboren te Wommels (Fr.), welk Fr. niet zooals een criticus dacht! Frankrijk beteekent, ofschoon hij op hereditaire gronden vermag aan te toonen, dat er Fransch bloed door zijn aderen vloeit. Sinds zijn bekendheid beweert zijn vader, in zijn tijd ook gedicht te hebben. Zijn kunst berust dan ook op prae-natale invloeden (de schrik van de moeder voor de lyriek van den vader !) Hij is meer onderwijzer dan schoolmeester, hoewel zijn stem een krakenden klank heeft. Hij bezit de kleinste handen en voeten van alle Nederlandsche dichters. Uitstekend gekleed, en met zijn dicht bij elkaar liggende oogen, maakt hij den in druk van een Chineesch diplomaat. In zijn klas zitten 38 Amsterdamsche schoffies, die zijn zenuwen tergen: hij echter blijft correct. Hij knijpt zijn oogen toe achter de brilleglazen en beheerscht zich. In zijn linker hand zwaait hij Marx, in zijn rechter den Bijbel; maar het religieus-socialisme bevredigt hem niet. Zijn humor is droog, korzelig en bijtend. In tegenstelling tot Den Brabander, en in overeen stemming met Vestdijk, verfoeit hij de alcohol. Zijn laatste hobby is het schrijven van kinderliedjes voor groote-menschen, die hij in de jeugd-rubrieken der dagbladen publiceert. Aan Hoornik straalt alles zachtheid en wel willendheid uit. Dieser Mensch ist gut. Hij is een buigzaam man en heeft alle compromissen gesloten die op zijn weg liggen, behalve ten aanzien van zijn dichterschap. Hij is redacteur-Binnenland van een dagblad, tooneel-recensent van een weekblad en po ziechroniqueur van een maandblad. Hoewel hij dus altijd tijd te kort komt, ziet men hem uren lang rustig zitten in de café's aan de periferie der stad. Dit raad sel wordt opgelost als men bedenkt, dat zijn woning bekend staat als het Dreimadlerhaus, daar hij drie dochters heeft, die geen stilte toelaten. Hij is verslaafd aan koffie en sigaretten. Voor toekomstige hoogleeraren, samenstellers van letter kundige handboeken, zij hier nog aan toegevoegd dat hij erfelijk belast is met het euvel van nagelbijten en twee kwellende eksteroogen heeft, welke zijn inspiratie vaak knotten. Hij kan dikwijls zwijgen maar praat soms tegen de klippen op. Achter de welving van een enorm denkersvoorhoofd verbergt hij zijn overgevoeligheid en bescheidenheid. Drie dichters op n perron. . . . Elk met een enkele-reis Parnassus op zak. Zal, ondanks de concurrentie der wilde bussen, de dienstregeling hen in een warmen rookcoupévan den Diesel, tandradbaan of boemel bijeenhouden tot het einde van den tocht? Of zullen hun monologen en dialogen rauwelijks gestoord worden doordat, op de laatste helling, de Tijd aan de noodrem trekt? Het is niet te hopen. Maar ook dan zullen zij wel mans genoeg zijn, om het laatste traject te voet af te leggen.... KUNSTZAAL VAN LIER ROKIN126 - AMSTERDAM Doorloopend Tentoonstellingen PAG. 10 DE GROENE No. 3213

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl