Historisch Archief 1877-1940
Lètterkundlgfleven
DE AMSTERDAMSCHE SCHOOL
Victor E. van Vriesland
ALS de kleurige en beweeglijke figuren van
een kaleidoscoop ziet men in de litteratuur
der jongeren korte of bestendiger groepee
ringen tot stand komen. Deze indeeling in groepen
gaat veelal geheel buiten de betrokken auteurs om.
Zij komt dan toevalligerwijze tot stand, omdat
een willekeurige, maar rake kenschets van een of
ander criticus in het gehoor is blijven hangen, door
andere critici, al of niet bij wijze van aanhaling,
wordt overgenomen, door wijder kring aanvaard.
Eenig protest van de aldus geschapen strooming,
richting of school mag dan niet meer baten; men is
op een bepaalde manier nu eenmaal gedoodverfd
en blijft het. Zoo werden destijds reeds verscheidene
auteurs bij het Fransche symbolisme ingelijfd, die
zich daarbij niet thuis gevoelden; zoo ontstond
ook, in ons land, de z.g. Forum-groep, als een veel
te veel heterogene elementen omvattende verzamel
naam. En zoo is, om zoo te zeggen als dochter
rubriek van deze laatste groep, een Amsterdamsche
School ontstaan. Deze heeft tenminste het voordeel,
overzichtelijk te zijn. Want als ik, te bedaagd
wellicht om de schakeeringen der jongste litteraire
geschiedschrijving goed aan te voelen, het
Reijndersjargon goed begrijp, dan bestaat meergenoemde
School slechts uit de drie dichters, die nu (in
alphabetische volgorde) een gemeenschappelijken bundel
hebben uitgegeven: Gerard den Brabander, Jac.
van Hattum, Ed. Hoornik.
Aan hun tevoren afzonderlijk verschenen bundels
is wel invloed van E. du Perron toegeschreven.
In het bewustzijn, zich steeds meer gedifferentieerd
en daarvan losgemaakt te hebben, reageerden zij
daartegen door de publicatie, bij A. A. M. Stols te
Maastricht, van dezen bundel Drie op n perron,
aan welken zij de volgende Klacht" doen vooraf
gaan:
Verwzzen naar dit triest en kaal Perron,
zingen er drie bedroefd hun eigen wijzen....
Ei, ziet der dichtren hairen zorglijk grijzen:
Hoe zal hun ziel na 't sterven lichtwaarts rijzen?
Als dat op d'eigen wieken wezen kon!
Niet zonder reden zijn dan ook de door elk der
drie bijgedragen afdeelingen van den bundel resp.
Signes Particuliers, Besondere Kennzeichen en
Special Marks genaamd. Inderdaad is in hun
tegenwoordige ontwikkelingsperiode de gemeen
schappelijke trek veeleer een voorliefde voor
Reijnders dan voor Du Perron....
Lateren vorschers moge het, aan de hand eener
grondige studie van het café-leven onzer dagen, voor
behouden blijven, na te gaan, door welk mysterie
wél ons drietal tot een School gebombardeerd werd,
en b.v. Mok, Eric van der Steen, Han Hoekstra,
Leo van Breen, Halbo Kool, Van Oosten om
slechts enkele willekeurige namen te noemen,
daar buiten bleven. Hoe dit zij, de opzet van den
drieledigen bundel overtuigt zeker den lezer van
de gevaren der generaliseerende poëziebeschrijving,
waartegen hij wilde opkomen. Invloeden immers
van Du Perron maar niet minder van andere
Forum-dichters gelijk Greshoff en Vestdijk zijn
er nog wel, maar schier niemand ook der andere
jongeren is daaraan ontkomen. Belangrijker is,
dat op die basis een terugkeer tot de meer absolute
en zuiver-lyrische vormgeving zich heeft voltrokken,
welke onmiskenbaar is.
In Den Brabander uit zich deze in een elegische
en wild-erotische welsprekendheid, die bij alle
vaak ruwe openhartigheid de intieme zangerigheid
en bittere teederheid van een Engelman oproept.
(Maar laten de heeren nu geen Drie mannen om
n engel" gaan samenstellen!) Bij Van Hattum
verzet het ironisch-wrange levensgevoel zich niet
langer tegen de zoete en speelsche vooizen eener
poésie pure, waaraan een surrealistische inslag
niet vreemd is. Het niet hier, maar in de bloem
lezing De Dichters van het Jaar (Bigot en Van
Rossum, Amsterdam) opgenomen Visie is een sterke
aanduiding in die richting. Hoornik is de minst
cynische van de drie; zijn lyriek is soms aan oudere
als van Marsman en zelfs Nijhoff verwant. Het
scherp schrijnende Htteeken van den tijd vergroeit
bij hem in de gebondenheid eener innerlijke har
monie. Die laatste plaatst hem dichter dan zijn beide
kameraden bij de generatie van 1910, voor welker
melodischen doem" zijn jaargang" hem overigens
behoed heeft. Naar binnen gekeerde ontvanke
lijkheid, aan het plastisch uitbeeldingsvermogen
van zijn groep" gepaard, geven aan de tastende
en zwevende levenswijsheid welke hem verontrust,
omlijnde gestalte. De samenvatting dezer
tegen
Drie dichters op het perron, v.l.n.r. Ed. Hoornik, jac. van Hattum en Gerard den Brabander
strijdige eigenschappen vertoont haar bizonder
effect in den onlangs te 's-Gravenhage bij Boucher
door hem uitgegeven gedichtenbundel Geboorte.
ONZE jongste dichters, na de in strenge reserve
beheerschte generatie van '10 en de nuchtere
hekelaars van Forum, zijn weer bohémiens en
romantici als in den goeden ouden tijd van Tachtig.
Als toen, dringt ook nu iets van het bestaan eener,
alevel wat rare, poëtische keurbende tot een, zij
het helaas nog klein, publiek door, en ons stadsbeeld
zou anders zijn als de brave uitgaande burger
zich niet op zijn tijd aan den, luiden of
bespiegelenden, aardschen verschijningsvorm van onze
Amsterdamsche Scholieren kon vergapen.
Als een wonderlijk, slordig gefriseerd en los in
de leden zittend schaap met helblauwe oogen wan
delt Gerard den Brabander langs de wegen en de
tafeltjes. Zijn schielijke en wijde gebaren hebben
het onverwacht barokke van den vervoerde. Hij
heeft evenveel Brabantsch bloed als Hoornik
Lettisch of Van Hattum Mongoolsch. Het klare
water zijner kinderoogen is achter de goud-omrande
glazen als gentiaan in een rotspartijtje.
In zijn dagelijksch leven en onder zijn particu
lieren naam is hij postambtenaar, een uitermate
accuraat man, met kwinkslagen naar de clientèle.
Zijn humor is verrassend en verkwikkend in de
zwaar-op-de-handsche gesprekken, die jonge
litteratoren, zoodra ze bij Reijnders, Scheltema of op
den Kring bijeen zijn, plegen te voeren. In het
publiek behandelt hij zijn dichterschap en bagatelle,
al stopt hij zijn vrienden gaarne het velletje post
papier toe, waarop hij zijn laatste" vers heeft
geschreven.
Zonder ooit les te hebben gehad, legt hij ook op de
piano een aangeboren virtuositeit aan den dag.
Onder vrienden is hij hartelijk, trouw en eerlijk;
menigen tocht over de IJ-pont heeft hij voor hen
ondernomen. Volgens zijn definitie is een dichter
een man, voor wien hét" glas bier altijd in de
volgende kroeg staat.
Van Hattum, die in zijn wapen een ratel en op
zijn gelaat de trekken van een in zichzelf gekeerde
draagt, werd geboren te Wommels (Fr.), welk Fr.
niet zooals een criticus dacht! Frankrijk
beteekent, ofschoon hij op hereditaire gronden vermag
aan te toonen, dat er Fransch bloed door zijn
aderen vloeit. Sinds zijn bekendheid beweert zijn
vader, in zijn tijd ook gedicht te hebben. Zijn kunst
berust dan ook op prae-natale invloeden (de schrik
van de moeder voor de lyriek van den vader !)
Hij is meer onderwijzer dan schoolmeester,
hoewel zijn stem een krakenden klank heeft. Hij
bezit de kleinste handen en voeten van alle
Nederlandsche dichters. Uitstekend gekleed, en met zijn
dicht bij elkaar liggende oogen, maakt hij den in
druk van een Chineesch diplomaat. In zijn klas
zitten 38 Amsterdamsche schoffies, die zijn zenuwen
tergen: hij echter blijft correct. Hij knijpt zijn oogen
toe achter de brilleglazen en beheerscht zich. In
zijn linker hand zwaait hij Marx, in zijn rechter
den Bijbel; maar het religieus-socialisme bevredigt
hem niet.
Zijn humor is droog, korzelig en bijtend. In
tegenstelling tot Den Brabander, en in overeen
stemming met Vestdijk, verfoeit hij de alcohol. Zijn
laatste hobby is het schrijven van kinderliedjes
voor groote-menschen, die hij in de jeugd-rubrieken
der dagbladen publiceert.
Aan Hoornik straalt alles zachtheid en wel
willendheid uit. Dieser Mensch ist gut. Hij is een
buigzaam man en heeft alle compromissen gesloten
die op zijn weg liggen, behalve ten aanzien van zijn
dichterschap.
Hij is redacteur-Binnenland van een dagblad,
tooneel-recensent van een weekblad en po
ziechroniqueur van een maandblad. Hoewel hij dus
altijd tijd te kort komt, ziet men hem uren lang rustig
zitten in de café's aan de periferie der stad. Dit raad
sel wordt opgelost als men bedenkt, dat zijn woning
bekend staat als het Dreimadlerhaus, daar hij drie
dochters heeft, die geen stilte toelaten.
Hij is verslaafd aan koffie en sigaretten. Voor
toekomstige hoogleeraren, samenstellers van letter
kundige handboeken, zij hier nog aan toegevoegd
dat hij erfelijk belast is met het euvel van
nagelbijten en twee kwellende eksteroogen heeft, welke
zijn inspiratie vaak knotten. Hij kan dikwijls
zwijgen maar praat soms tegen de klippen op.
Achter de welving van een enorm denkersvoorhoofd
verbergt hij zijn overgevoeligheid en bescheidenheid.
Drie dichters op n perron. . . . Elk met een
enkele-reis Parnassus op zak. Zal, ondanks de
concurrentie der wilde bussen, de dienstregeling
hen in een warmen rookcoupévan den Diesel,
tandradbaan of boemel bijeenhouden tot het einde
van den tocht? Of zullen hun monologen en dialogen
rauwelijks gestoord worden doordat, op de laatste
helling, de Tijd aan de noodrem trekt?
Het is niet te hopen. Maar ook dan zullen zij wel
mans genoeg zijn, om het laatste traject te voet af
te leggen....
KUNSTZAAL VAN LIER
ROKIN126 - AMSTERDAM
Doorloopend Tentoonstellingen
PAG. 10 DE GROENE No. 3213