Historisch Archief 1877-1940
Willem Pijper: PROGRAMMA-INLEIDINGEN
Muziek
DE mode van het spreken, schrijven en
divageeren over muziek heeft zich ontwikkeld
op een wijze die nauw verbonden bleef aan
den opbloei van het openbare concertleven. Over
muziek wordt gedacht, gesproken en geschreven
door de meest verschillende persoonlijkheden; door
degenen die van nabij met de kunst en (of) het vak
te maken hebben: de componisten en de
executanten, zoowel als door de legioenen der direct of zijde
lings geïnteresseerden: de estafetteloopers der mu
zikale waardeering. Uit den aard der zaak blijven
op den iets langeren duur slechts de beschouwingen
en gedachten der óf muzikaal of kunstphilosophisch
belangrijkste denkers over. Aan zoogeheeten
actueele objectiviteit pleegt het nageslacht slechts weinig
waarde toe te kennen. Ook vandaag nog zijn de
muziekbeschouwingen van Schumann, Berlioz en
Wagner de moeite van het lezen en overdenken zeer
waard, en niet slechts ten behoeve van onze kennis
omtrent de groote figuren Wagner, Berlioz en
Schumann.
De wijze evenwel, waarop deze meesters over
muziek plachten te denken en te schrijven, past niet
meer in de tegenwoordige perceptie van het leven
en van de muziek. Hun beschouwingen hadden mu
zikale en buitenmuzikale (literaire) waarde. De
muziek, na en voornamelijk door, Wagner werd een
factor van beteekenis in het maatschappelijk bestel ;
zij werd ethisch, cultureel, ja zelfs een
religieaequivalent. De muziekbeschouwingswijze bleef
hierbij achter:'de programma-inleidingen en
critische essays verwijderden zich hoe langer hoe verder
van het punt van uitgang, van de muziek namelijk,
welke zij geacht werden te bevorderen. De ontwik
keling van het schriftuur over de muziek is helaas
louter gegaan in de richting van het buitenmuzikale.
IN den tegenwoordigen tijd kan men op twee wij
zen over muziek schrijven. Ten eerste met een
ethisch of romantiseerend litterair praatje, stijl de
bloemetjes, de beek en het landvolk uit de Pastorale.
Ten tweede zakelijk, met cijfers, technische termen
en eenige historische gegevens.
Is het nog noodig, te zeggen, dat deze tweede, de
exacte methode, heden ten dage evenzeer in
discrediet is geraakt als alle andere vormen van weten
schappelijk denken? Men zou soms meenen, dat de
eenige vorm van wetenschap welke nog belangstel
ling wekt, uit het brein van ingenieurs moet komen.
De geschiedenis, de wijsbegeerte, mogen alle ver
kracht worden ten bate van ja, waarvan eigen
lijk? Ten bate van klein eigenbelang is nog mild
geoordeeld....
De muziek is een volkomen nuttelooze zaak.
Nutteloos, en dus volstrekt on-misbaar. De eenige
zaken, welke men op den duur namelijk kan ont
beren, zijn de specifiek nuttige". Deze opmerking
is uit den aard der zaak niet defaitistisch gemeend.
De menschheid gelooft soms wel, dat zij het buiten
alle bovenzinnelijke waarden stellen kan. Waartoe
dit moderne bijgeloof leidt, kan men bestudeeren
aan de collectieve angstpsychose waardoor de mo
derne Europeaan zich in ongunstigen zin onder
scheidt van Bosjesmannen en Papoea's. Met geesten
van afgestorvenen is nu eenmaal meer te beginnen,
dan met nuttige producten als mosterdgas, explo
sieven en luchtkruisers....
De kunsten zouden hun rol als beschavingsfactor
ook in de tegenwoordige geteisterde maatschappij
nog kunnen vervullen, ware het niet, dat ook de
kunst, ook de kunstenaren, aangevreten werden
door het kwaad van onze eeuw: den angst.
Angst is de ongelocaliseerde vrees, de vrees voor
het onbekende. Wat de muziek betreft manifesteer*
zich de angst al zeer duidelijk: in een afkeer van het
nog niet bekende. Nieuw is dit verschijnsel niet; wij
maken niet de eerste periode van collectieven angst
mee. Wij waren er alleen aan gewend geraakt de
psychose van het jaar 1000 als een lang overwonnen
en gesublimeerd infantilisme te beschouwen, en de
ontdekking, dat men in duizend jaar niet zoo erg
veel geleerd en in het geheel niets vergeten heeft,
is niet bepaald iets om trotsch op te wezen.
De houding van den modernen mensch inzake
kunst is dus die van een verlangen naar het gega
randeerd ongevaarlijke, het van ouds bekende, dat
geen verrassingen kan bieden: geen nieuwe ontdek
kingen maar dan tenminste ook geen nieuwe
catastrofen.... De retrogressie vertoont zich op
het terrein van de scheppende kunst, op de gebieden
van de reproductieve kunst en wellicht het duide
lijkst in de randstaten, de heel of half litteraire be
schouwingen van oude, nieuwe en nieuwste muziek.
De bloemen, de beek, het landvolk, de zonne
stelsels, de paraphrases op philosophische en litte
raire gegevens hebben de muziekgevoeligheid van
PAG. II DE GROENE No.3213
den leek reeds jarenlang geschaad. Maar er stond
iets tegenover, tien, vijftien seizoenen geleden. Er
was een dorst naar kennis, naar exacte formulee
ringen. Men kon veel of weinig waardeering gevoe
len voor de muziek van Stravinsky uit zijn eerste
neoclassieke periode (pianoconcert, pianosonate),
maar hetgeen naar aanleiding van die muziek in
de programma's te lezen werd gegeven was ten
minste een destijdsche paraphrase op Hanslick's
tönend-bewegte Form." Die vorm was in het
gevalStravinsky niet nieuw, maar het punt van uitgang
liet juiste consequenties toe. Tegenwoordig zijn het
weer de beek en de klavertj es-van-vier. En gevaar
lijker dan vroeger. Want de schijn wordt gewekt,
dat het zoeken in de richting der muzische exact
heid opgegeven moest worden, omdat daar niets te
vinden geweest zou zijn.
HET is noodig hiertegenover welbewust stelling
te nemen. De kunstenaar, die zijn gevoelens"
in een muzikale schepping gerealiseerd heeft, kan
inderdaad het een en ander ter verduidelijking van
die bedoelingen mededeelen. Berlioz, Wagner,
Schumann,' kozen den associatieven weg. Dit had
natuurlijk alleen zin ten overstaan van een muzi
kaal bevoegd publiek. De on-muzikalen werden
niet tot het verstaan" van hun bedoelingen ge
bracht door middel van de ontroerende of kinder
achtige verhaaltjes, welke naar aanleiding van de
muzikale wezenlijkheden verzonnen en verteld
werden. Latere geslachten hebben de methode over
genomen, maar de psychische materie was een
andere geworden. Er is een neiging te bespeuren,
in de Nederlandsche couranten zoowel als in de
programmabijschriften, om de bedoelingen" van
groote en kleine componisten, van muzische
wijsgeeren en kinderlijke muzikanten, den volke te
vertoonen in staatsiejurken en op kothurnen. Dat men
zich zoodoende vergrijpt aan de essentieele muzi
kale waarden van het bewonderde en aangeprezen
kunstwerk komt in hun brein niet op.
Schrijvers zoowel als lezers schijnen afgestompt
te zijn voor het muzikaal gevoel als emotie sui
generis. Muziek moet, vinden zij, eerst wat anders
worden: een leerstuk, of een drama, of een
anecdote. Een ding waarover niet breedvoerig geconver
seerd kan worden schijnt niet te deugen in de oogen
en ooren van onze te woordenrijke generatie.
Het ware te wenschen dat de (schaarsche !) voor
beelden van een exacte muzikale analyse, zooals
b.v. Alban Berg die geschreven heeft naar aanlei
ding van een stukje van Schumann, in handen van
de waarlijk muziekgevoeligen kwamen, meer dan
tot nu toe het geval is. Men zou misschien iets
uitermate belangrijks weer leeren: te zwijgen over
een ding van schoonheid, en het zwijgend aanvaar
den en bewonderen. Men zou zich dan wellicht ook
weer rekenschap leeren geven van het feit, dat een
componist zijn gevoelens" uit in den vorm van
noten en dat hetgeen hij verder mede te deelen heeft
geen lyriek is, maar de formuleering van opzichzelf
uiterst belangrijke compositorisch-technische zaken.
Het is dwaasheid, te doen alsof de muziekgevoelige
leek geen belangstelling zou hebben voor de tech
niek van het vak muziek. Muziek-analyse is geen
geheimtaal die voor profanen verborgen zou moeten
blijven. Maar het is voor de meeste schrijvers over
muziek nu eenmaal gemakkelijker hun lezers met
een kluitje lyriek het riet in te sturen, dan een stuk
Nederlandsch proza te schrijven over de muzikale
eigenschappen van een symphonie van Bruckner,
of een concert van Hindemith.
En toch heeft slechts dit laatste (misschien)
eenige waarde. . . .
Beeldende kunst
Aan den teekenaar Teixeira de Mattos
Albert Plasschaert
ER zijn altijd schilders en dergelijken, van wie ge
verwonderd zijt, dat zij zoo weinig de waardee
ring genieten, die hun naar uw meening toekomt.
Ge weet, dat ook anderen, zooals schrijvers zoo
iets overkomt. Mij lijkt dit het geval bij Van
Looy. Natuurlijk zijn zulke niet gansch ver
geten, ze worden ook wel gewaardeerd, maar de
erkenning is u te schraal, te beperkt, met te veel
voorbehoud. Anderen, die hun minderen zijn,
loopen breeduit op het pad van den Roem, de eerbe
wijzen komen hun gul toe, ook de kransen van den
eerbied; toch weet ge, met enkelen, dat zij die in hun
eenvoud dieper doordringen en hooger zwermen,
dichter bij een hemel zijn, die miskenden die anderen
zelfs niet zien zich ronden, smetteloos en eindeloos.
De roem dezer is langzamer, trager en ondervindt
weinig meegevendheid. Maar het einde telt en is dan
onweerstaanbaarder. Ge vindt deze uitge stelden
faam bij hen, die minder plotseling verrassen, minder
overrompelend verrassen, maar binnenkamersch
gedijen, zooals dat gebeurt in dorpen en in de uit
hoeken, de randen der steden, waar de stad niet
bezeten is van de koorts dier steden, die fel kan
wezen maar gauw uitgewoed. Daarover zal ik nog
eens schrijven. Ik ben dit al lang van plan en zal
het doen, ook zonder overdrijving, zonder over
schatting, zooals wij alles doen, wat wij gaarne doen
en hopen voltooid te zien, op 'n dag, juist voltooid.
Wij zullen dan, bespiegelend, ons spiegelen, onszelven.
Wij zullen dan iets schrijven over Teixeira de
Mattos, den teekenaar uit Amsterdam. Dat zal niet
beteekenen, dat wij alles gelijkelijk waardeeren,
maar veel toch anders schatten dan anderen, die
wij oneerbiedig de Anderen heeten. Het werk van
Teixeira de Mattos kennen wij al lang. Ik meen mij
te herinneren, dat ik het eerst het wat uitvoerig zag
in den Koninklijken Bazaar in den Haag. Het waren
toen vooral familieportretten, groepen, die mij
troffen. Waarom? In deze nauwkeurig-geteekende
voorstellingen troffen mij een nauwkeurig, vol
hardend teekentalent, een schijnbare eerbied, een
verdoken ironie, een mogelijkheid tot een onvrien
delijke, scherpzinnige psychologie, een Joodsche
psychologie, kundig, niet zwaar, scherp, intelligent,
niet vol mededoogen, niet sentimenteel. Het kundige,
niet sentimenteele, het beschaafd-iror;i.:he zijn
twee dingen, die een breederen roem bij h?m onbe
wust moeten hebben vertraagd en dat nog
doen. (Hoe anders is de ironie, toch ook niet zoet
sappig, van M. M. Kamerlingh Onnes !) De bepaling
van dit verschil is voor een anderen keer. Maar er
zijn nog andere dingen bij De Mattos. Hij heeft ook
stillevens geteekend, stadsgezichten, dieren, clowns.
In al deze di.igen vindt ge dezelfde nauwkeurigheid,
dezelfde lust tot een scherpe bepaling van den
vorm die niet genoeg gewaardeerd zijn en naar ik
merkte, te saam gaat, in het geheel van dit leven,
met een onwil bij den kunsthandelaar, dit werk te
waardeeren en te steunen. Waardoor toch? Het lijkt
een onwil tusschen twee persoonlijkheden, die
malkaar niet verdragen. Een lastig schilder ? Ik
merkte nooit daarvan iets, maar het kan. Ik heb
wel andere schilders gekend, openbaar ondankbare.
Maar wat geeft dat als ze goed werk leveren,
zooals Teixeira doet! Daarom: laat een der kunst
handelaars een fraaie overzichts-tentoonstelling van
zijn werk geven dat is fatsoenlijk !
Teixeira de Mattos : Zelfportret