Historisch Archief 1877-1940
Zuiden
IIHIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIItllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIHIIIIIItlllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIM''
connectie stond met de Oost-Indische Compagnie, in
opdracht van ~de Heeren Zeventien naar de Kaap.
Hij, de drie-en-dertig-jarige, was aangesteld als
koopman en opperhoofd van het volk gaande naar de
Cabo de bona Esperanca voor den tijd van vijf jaren
onder een tractement van 75 gld. 's maands. De be
doeling was, aan de Kaap een nederzetting te vestigen
waar de schepen op den langen en moeilijken tocht
naar en van de Oost zich versche groente en water
konden verschaffen. Na een reis van bijna vier
maanden de Reiger" deed er op den
Dingaansvlucht evenveel dagen over kwam Van Riebeek
op S April aan de Kaap aan. Reeds den eersten
avond kwamen twee wilden aan boord, welke wij den
buik met eten en drinken dapper vulden, zooals Van
Riebeek in zijn boeiend Dagverhaal schrijft.
Hij kende zijn verantwoordelijkheid.
Waarlijk, zijn taak was zwaar: in een geheel
onbekende streek, wellicht straks door overmachtige
vijanden bedreigd, moest hij pogen een bloeiende
nederzetting te stichten. Hij voelde zich dan ook zoo
weinig gerust, dat terstond honderd man aan het
werk gezet werden bij het bouwen van een fort. Men
moest voor de brutale inwoners op zijn hoede zijn,
voor die wilde natie die vrij stout, dief-achtig en
gansch niet te vertrouwen is. De moeilijkheid was,
dat Van Riebeek op den goeden wil van de inboor
lingen was aangewezen. Hij moest van hen vee
krijgen om zijn slinkenden voorraad vleesch aan te
vullen. Twee wegen stonden hem open: ruil of roof.
Dat hij tot het volgen van den eersten weg besloot,
waardoor hij door lange en moeizame onderhande
lingen tenslotte er in slaagde een behoorlijke kudde
koeien en schapen te verzamelen, mag men niet
geheel aan zijn rechtschapenheid toeschrijven, want
zijn openhartig dagverhaal wemelt van fantasieën
hoe hij met een brutalen overval een menigte vee in
handen kon krijgen. De wilden zou hij dan wel voor
slaven nae India zenden.
Eerlijk duurt het langst, dacht de practicus Van
Riebeek en hij zette den ruilhandel voort. Inmiddels
had hij ook zijn schepelingen en arbeiders in
totaal had hij een honderd-vij f-en-twintig man
onder zich aan het werk gezet. Huizen en schuren
werden opgetrokken, tuinen en akkers aangelegd.
De moeilijkheden bleven niet uit. Vooreerst waren
van zijn arbeiders velen luye daghdieven, van
dewelcke weynigh werck te crijgen is. De helft hunner
was trouwens soms door ziekte niet in staat om te
arbeiden. Dan vernielden vaak hevige slagregens
het resultaat van weken inspanning. Het is dan ook
geen wonder dat men Van Riebeek, wanneer hij
reeds bijna een half jaar aan de Kaap vertoeft, hoort
klagen dat het een arm en ellendigh leven wordt.
Eind September gingen er zelfs vier man van door.
Door den honger gedreven keerden zij spoedig terug.
Het volk begon te murmureeren over den continueelen
moeijelijcken arbeid. Het voedsel raakte op. Mede
door het uitdeelen van gestrenge straffen wist Van
Riebeek echter de noodzakelijke tucht te bewaren.
De eerste Hollandsche Kerstdagen in
Zuid-Afrika
ZOO braken na duizenden moeilijkheden de
Kerstdagen aan. Het was op den eersten
Kerstdag van het jaar 1652 schoon warm sonneschijn
weer. Van Riebeek kocht op -dien dag acht schapen
van de inboorlingen. Daar de vorige nacht een
schaep in de krael van een wilt gediert wel bij nae half ?
opgegeten was, besloot de bevelhebber voorts een
stevig versterkten kraal te bouwen. Dien avond
begondt wederom heel stijff uytten Zuid-Oosten te
wayen. Zoo brak de tweede Kerstdag aan. Wederom
verschenen de inboorlingen. Van Riebeek kocht van
hen vier schapen en deden deselve wat goet tracte
ment, tot meerder aenlockinge. Het onthaal had
succes: 's middags kon hij nog twee schapen koopen.
Op dato den tweeden Kerstdagh, zoo teekent hij verder
aan, hebben d'eerste boter gekarnt ende van omtrent
een half ancker melck becomen twee pond redelijck
schoone geele boter; soo doen oock mede ons beste om
kees te maecken, daer ons verscheyden gereetschappen
toe gebreeken, ende nodigh met der eerste
gelegentheyt sullen van doen hebben, alsoo sigh de saecken
tot een goet succes redelijck wel laten aensien.
's Avonds stak wederom een hevige storm op. De
schildwacht kon niet op zijn beenen blijven staan,
schijnende alles dotter was te sullen aen stucken
ende van boven neder wayen. In de gansche werelt
can 't soo hard niet wayen als deze Zuid-Oosten wint
hier doet, heeft Van Riebeek er bij geschreven.
Hij heeft zich echter niet laten verjagen. Hij heeft
doorgezet en toen hij negen jaar later werd afgelost
had hij de eerste grondslagen gelegd voor de
Nederlandsche cultuur aan den Zuidpunt van het zwarte
werelddeel.
Het dwaze kind
Het zijn de Joden niet,
het zijn de Nazi's niet,
het is dat groote dwaze kwaad
dat over alle staten gaat:
van bezig-zijn en 't houdt niets in,
van woorden zonder waarheidsmin,
van bidden zonder oerbegin,
van wegen zonder waarde.
En of gij jood of Nazi zijt
en of gij dronken taal verspreidt,
uw armen om een afgod slaat,
met hoeren tusschen maagden staat:
er is maar n geluk dat telt,
er is maar n vervoerd geweld,
maar n gevoel dat diep ontstelt,
o mensch, o mensch van aarde
hoe dat gij, in zachtmoedigheid,
uw ziel het wild gedrang uitleidt,
om aan verlaten kusten
een weinig uit te rusten.
En daar staat in het gele zand
een oude kruisbanier geplant;
de haren vochtig in den wind
knielt er een stil, nadenkend kind
en knoopt van blauwe boezelaar
de lange banden aan elkaar.
Het kent geen vloed, het kent geen eb,
maar lepelt langzaam, schep na schep,
de zee, ontdaan van 's werelds vuil,
geduldig in een kleine kuil.
Zoomin het kind wordt afgemat,
zoomin zijn kuil de zee bevat,
zoomin kunt gij, in dit seizoen,
nog vruchtbaar uwe werken doen
in daden of in denkbegrip
het water staat u tot de lip.
Tenzij gij, in zachtmoedigheid,
uw ziel het wild gedrang uitleidt
en met een allergrootst geduld
de leegheid uwer dagen vult.
Leg aan verlaten kusten
uw schamelheid te rusten.
Ontdoe u van het wereldvuil,
schep doelloos water in een kuil !
Want dwaas is niet wat dwaasheid schijnt:
de kommer die de harten schrijnt
is maar een eigen makelij,
gelijkelijk voor u en mij.
Het kind dat met zich spelen laat,
de engel die te velde gaat,
trekt u den blinddoek van 't gezicht:
de afgrond is vervuld van licht.
JAN ENGELMAN
HIIIIMMUflIMMMM1 IIIIHHMMMIIIIIIIIIimillllIllllimmilllMIIIIIIIIIIIIIHimillM
iiiiitiiiiiiiiiiiimmiiiiimnitmiiMi
G, 5 DE GROENE Ne. 32(2