De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1938 24 december pagina 5

24 december 1938 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Zuiden IIHIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIItllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIHIIIIIItlllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIM'' connectie stond met de Oost-Indische Compagnie, in opdracht van ~de Heeren Zeventien naar de Kaap. Hij, de drie-en-dertig-jarige, was aangesteld als koopman en opperhoofd van het volk gaande naar de Cabo de bona Esperanca voor den tijd van vijf jaren onder een tractement van 75 gld. 's maands. De be doeling was, aan de Kaap een nederzetting te vestigen waar de schepen op den langen en moeilijken tocht naar en van de Oost zich versche groente en water konden verschaffen. Na een reis van bijna vier maanden de Reiger" deed er op den Dingaansvlucht evenveel dagen over kwam Van Riebeek op S April aan de Kaap aan. Reeds den eersten avond kwamen twee wilden aan boord, welke wij den buik met eten en drinken dapper vulden, zooals Van Riebeek in zijn boeiend Dagverhaal schrijft. Hij kende zijn verantwoordelijkheid. Waarlijk, zijn taak was zwaar: in een geheel onbekende streek, wellicht straks door overmachtige vijanden bedreigd, moest hij pogen een bloeiende nederzetting te stichten. Hij voelde zich dan ook zoo weinig gerust, dat terstond honderd man aan het werk gezet werden bij het bouwen van een fort. Men moest voor de brutale inwoners op zijn hoede zijn, voor die wilde natie die vrij stout, dief-achtig en gansch niet te vertrouwen is. De moeilijkheid was, dat Van Riebeek op den goeden wil van de inboor lingen was aangewezen. Hij moest van hen vee krijgen om zijn slinkenden voorraad vleesch aan te vullen. Twee wegen stonden hem open: ruil of roof. Dat hij tot het volgen van den eersten weg besloot, waardoor hij door lange en moeizame onderhande lingen tenslotte er in slaagde een behoorlijke kudde koeien en schapen te verzamelen, mag men niet geheel aan zijn rechtschapenheid toeschrijven, want zijn openhartig dagverhaal wemelt van fantasieën hoe hij met een brutalen overval een menigte vee in handen kon krijgen. De wilden zou hij dan wel voor slaven nae India zenden. Eerlijk duurt het langst, dacht de practicus Van Riebeek en hij zette den ruilhandel voort. Inmiddels had hij ook zijn schepelingen en arbeiders in totaal had hij een honderd-vij f-en-twintig man onder zich aan het werk gezet. Huizen en schuren werden opgetrokken, tuinen en akkers aangelegd. De moeilijkheden bleven niet uit. Vooreerst waren van zijn arbeiders velen luye daghdieven, van dewelcke weynigh werck te crijgen is. De helft hunner was trouwens soms door ziekte niet in staat om te arbeiden. Dan vernielden vaak hevige slagregens het resultaat van weken inspanning. Het is dan ook geen wonder dat men Van Riebeek, wanneer hij reeds bijna een half jaar aan de Kaap vertoeft, hoort klagen dat het een arm en ellendigh leven wordt. Eind September gingen er zelfs vier man van door. Door den honger gedreven keerden zij spoedig terug. Het volk begon te murmureeren over den continueelen moeijelijcken arbeid. Het voedsel raakte op. Mede door het uitdeelen van gestrenge straffen wist Van Riebeek echter de noodzakelijke tucht te bewaren. De eerste Hollandsche Kerstdagen in Zuid-Afrika ZOO braken na duizenden moeilijkheden de Kerstdagen aan. Het was op den eersten Kerstdag van het jaar 1652 schoon warm sonneschijn weer. Van Riebeek kocht op -dien dag acht schapen van de inboorlingen. Daar de vorige nacht een schaep in de krael van een wilt gediert wel bij nae half ? opgegeten was, besloot de bevelhebber voorts een stevig versterkten kraal te bouwen. Dien avond begondt wederom heel stijff uytten Zuid-Oosten te wayen. Zoo brak de tweede Kerstdag aan. Wederom verschenen de inboorlingen. Van Riebeek kocht van hen vier schapen en deden deselve wat goet tracte ment, tot meerder aenlockinge. Het onthaal had succes: 's middags kon hij nog twee schapen koopen. Op dato den tweeden Kerstdagh, zoo teekent hij verder aan, hebben d'eerste boter gekarnt ende van omtrent een half ancker melck becomen twee pond redelijck schoone geele boter; soo doen oock mede ons beste om kees te maecken, daer ons verscheyden gereetschappen toe gebreeken, ende nodigh met der eerste gelegentheyt sullen van doen hebben, alsoo sigh de saecken tot een goet succes redelijck wel laten aensien. 's Avonds stak wederom een hevige storm op. De schildwacht kon niet op zijn beenen blijven staan, schijnende alles dotter was te sullen aen stucken ende van boven neder wayen. In de gansche werelt can 't soo hard niet wayen als deze Zuid-Oosten wint hier doet, heeft Van Riebeek er bij geschreven. Hij heeft zich echter niet laten verjagen. Hij heeft doorgezet en toen hij negen jaar later werd afgelost had hij de eerste grondslagen gelegd voor de Nederlandsche cultuur aan den Zuidpunt van het zwarte werelddeel. Het dwaze kind Het zijn de Joden niet, het zijn de Nazi's niet, het is dat groote dwaze kwaad dat over alle staten gaat: van bezig-zijn en 't houdt niets in, van woorden zonder waarheidsmin, van bidden zonder oerbegin, van wegen zonder waarde. En of gij jood of Nazi zijt en of gij dronken taal verspreidt, uw armen om een afgod slaat, met hoeren tusschen maagden staat: er is maar n geluk dat telt, er is maar n vervoerd geweld, maar n gevoel dat diep ontstelt, o mensch, o mensch van aarde hoe dat gij, in zachtmoedigheid, uw ziel het wild gedrang uitleidt, om aan verlaten kusten een weinig uit te rusten. En daar staat in het gele zand een oude kruisbanier geplant; de haren vochtig in den wind knielt er een stil, nadenkend kind en knoopt van blauwe boezelaar de lange banden aan elkaar. Het kent geen vloed, het kent geen eb, maar lepelt langzaam, schep na schep, de zee, ontdaan van 's werelds vuil, geduldig in een kleine kuil. Zoomin het kind wordt afgemat, zoomin zijn kuil de zee bevat, zoomin kunt gij, in dit seizoen, nog vruchtbaar uwe werken doen in daden of in denkbegrip het water staat u tot de lip. Tenzij gij, in zachtmoedigheid, uw ziel het wild gedrang uitleidt en met een allergrootst geduld de leegheid uwer dagen vult. Leg aan verlaten kusten uw schamelheid te rusten. Ontdoe u van het wereldvuil, schep doelloos water in een kuil ! Want dwaas is niet wat dwaasheid schijnt: de kommer die de harten schrijnt is maar een eigen makelij, gelijkelijk voor u en mij. Het kind dat met zich spelen laat, de engel die te velde gaat, trekt u den blinddoek van 't gezicht: de afgrond is vervuld van licht. JAN ENGELMAN HIIIIMMUflIMMMM1 IIIIHHMMMIIIIIIIIIimillllIllllimmilllMIIIIIIIIIIIIIHimillM iiiiitiiiiiiiiiiiimmiiiiimnitmiiMi G, 5 DE GROENE Ne. 32(2

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl