Historisch Archief 1877-1940
T
H." C
Verstanoeliike l
Rein BUjstra
ZOOALS er een merkwaardige overeenstem
ming bestaat tusschen communisten en
nationaal-socialisten, . anti-revolutionnairen
en liberalen, namelijk, dat zij allen het volk"
willen dienen, de volkswelvaart" wenschen te be
vorderen, een beroep op het volk" doen, en
met het tooverwoord volk" al hun bijkomstige
leuzen bemantelen, zoo dient elke letterkundige,
criticus of kunstenaar, hij moge intellectueel" of
gevoelsmensch" zijn de kunst". Zoo min echter
hét volk" een universeel begrip is en het volks
welzijn" een welomschreven doel, behalve dan voor
de aanhangers van de eigen richting, kan de
kunst", de beste uiting van wat in het volk leeft,
aan een zuiver vast te stellen waardebepaling onder
worpen worden. Er bestaat geen kunst voor allen".
De politicus is van meening, dat zijn opvatting
de alleen-zaligmakende is, hij kan niet anders, want
hij zou indien hij twijfelde niet de kracht hebben om
door ie gaan in zijn strijd terwille van het volk",
de criticus echter behoorde tot voor kort de
geestesuitingen, die hem in wezen vreemd waren, zoo goed
mogelijk te benaderen en te apprecieeren.
Deze krachtsprestatie is menigeen te zwaar en
zoo hebben dan ook altijd een aantal min of meer
spitsvondige lieden middelen gevonden om werken,
die hun niet bevielen, af te keuren zonder van hun
positieve voorkeur blijk te geven, zonder open
kaart te spelen"; onder het mom de kunst te die
nen" verdoezelen- zij hun persoonlijke meening,
zooals elke politicus het volk" dient, als hij eigen
inzichten verdedigd.
In de laatste jaren is hierin eenige verandering
gekomen; enkele letterkundigen zijn van meening,
dat een waarde-oordeel niet schijnbaar objectief
behoort te zijn, doch ronduit subjectief, man en
paard noemend, eerlijker en desnoods bekrompener.
In theorie is hier niets tegen in te brengen, en
oppervlakkig beschouwd moest men eigenlijk dezen
vorm van beoordeelen toejuichen, ware het niet,
dat de letterkundige criticus zich daardoor willens
en wetens op het standpunt van den politicus stelt
en gevaar loopt de methoden van den politicus over
te nemen, m. a. w. zijn meening ten koste van die
van anderen tracht door te zetten en dat niet altijd
met waardige middelen.
Dit alles zou nog zoo erg niet zijn, als de
schijnbare openhartigheid van den vooringenomen
criticus door het groote publiek geaccepteerd of
verworpen werd als de uiting van een eenzijdig
georiënteerd man, zooals het een communistische
of nationaal-socialistische brochure gewaarschuwd"
leest. Maar het groote publiek stelt niet zooveel be
lang in de kunst", dat het een literairen Hitler van
een literairen Stalin weet te onderscheiden, het
herinnert zich nog vaag uit de schooljaren, dat een
criticus tracht een kunstwerk te beoordeelen naar
zijn universeele" waarde, dat het zijn taak is den
lezer voor te lichten en zoo neemt het kennis van
zeer persoonlijk getinte beschouwingen zonder te
beseffen, dat n man zijn zeer beperkte meening
geeft.
De vooropgezette eenzijdigheid van een deel
onzer letterkundigen heeft tevens een splitsing
onder de kunstenaars zelf aan het licht gebracht,
die hoewel zij ondergronds steeds aanwezig is, ge
woonlijk nooit zulke scherpe vormen aanneemt als
op het oogenblik. De gevoelsmensch en de
verstandsmensch staan lijnrecht tegenover elkaar, doch nu
als sentimentalist" en intellectualist". Het be
hoeft nauwelijks betoog, dat de n nooit zoo dom
zal zijn om te beweren, dat men kunst zonder ver
stand of zonder gevoel kan scheppen; de standaard
uitdrukkingen geven in dit verband steeds een te
veel of een te weinig van het een of het ander weer:
het gevoel resp. het verstand overheerscht" in het
afgekeurde kunstwerk of liever: er is niet genoeg
van dit of dat aanwezig.
"T"OT nu toe hielden intellectualisten en
senti| mentalisten elkaar zoo tamelijk in evenwicht.
Wel waren gezaghebbende critici voor het grootste
deel intellectueelen: het formuleeren van een ge
fundeerde critiek is immers meer een zaak van het
verstand dan van het gevoel en op de formuleering
komt het ten slotte aan, wil men voorlichten".
eeraren en gevoelige autodidacten
s
li
Doch hiertegenover bestond nog immer ook bij de
critici zelf de traditioneele opvatting, dat een kunste
naar in eerste plaats gevoelsmensch is: de eerbied
voor de bewogenheid" van een kunstenaar hield
hen in bedwang.
Het merkwaardig verschijnsel doet zich echter
voor, dat nu plotseling de scherpste intellectua
listen" de meest temperamentvolle critici zijn ge
worden. De verklaring hiervoor is moeilijk te vinden.
De ontdekking, dat het verstand in het wordings
proces der kunst intuïtief" een even groote rol
speelt als het klassiek-intuïtieve" gevoel, de mee
ning, dat een werk nooit een bepaald peil bereikt
zonder een zekere mate van eruditie, kan overschat
ting van het intellect ten gevolge hebben. Doch van
waar de temperamentvolle belijdenis? Om al te
demonstratief te toonen, dat de sentimentalisten
niet gelijk hebben en dat bij den intelligenten criti
cus geen tekort aan gevoel, geen tekort aan eerbied
voor het scheppend vermogen (op voorwaarde, dat
dit even intelligent werkt als het hunne) bestaat?
Zie met welk een vaardige ironie de opstandige en
hartstochtelijke (slecht formuleerende) sentimenta
listen temperamentvol in een hoek geduwd worden,
met het temperament van den waren kunstenaar !
Het tragische in dit conflict, dat met vlagen in
onze letterkundige bladen tot uiting komt, is, dat
de sentimentalisten van het begin af geen kans
hebben het publiek van hun zienswijze te over
tuigen, omdat zij verkeerd polemiseeren en omdat
de intellectualisten de eenigen zijn, die critiek uit
oefenen en kunnen uitoefenen, zoodat de laatsten
dus de critiek blijven beheerschen. Dit is, zoolang
de voorlichters" geen wraakgevoelens gaan koes
teren, niet zoo erg als het wel lijkt: het kan geen
kwaad, dat het publiek op de hoogte gesteld wordt
van het feit, dat er andere kunst bestaat dan zuivere
gevoelskunst"
Gevaarlijk, en voor onze literatuur funest, wordt
echter de toestand, als de strijd tusschen intellec
tualisten en sentimentalisten ontaardt in n van
leeraren en autodidacten. Gevaarlijk wordt de toe
stand, als de intellectualisten groepen vormen, die
links en rechts op dictatoriale wijze de literaire
bladen bezetten en literaire politiek beoefenen. Ge
vaarlijk, als het publiek, half gehoor gevend aan de
intelligent geschreven inblazingen van de kwaad
geworden voorlichters, werktuigelijk naar de ver
talingen van buitenlandsche sentimentalisten grijpt,
omdat het zoo'n indruk krijgt, dat de Nederlandsche
literatuur niet veel zaaks" is. Immers, de al te
temperamentvolle verheerlijking van een bepaalde
richting doet niet alleen den tegenstander schade,
maar vernietigt tevens door deze politieke reclame
methoden de belangstelling voor de meegetroonde
of meegesleepte creatieve kunstenaars, die onder
zooveel misbaar op het politiek-literaire schild
worden geheven.
Beknopte aankondigingen
Krug brut
Romantische geschriften
zijn zoowel het nieuwe boek van Jo Otten, geti
teld Kidnapping in Colorado (A. A. M. Stols, Maas
tricht en Brussel), als Danse Finale van H. J.
Stuvel (Atalanta-Pers. V. A. Kramers, Rijswijk).
De novelle van Otten is.... een typische Otten,
en met deze mededeeling zou de criticus eigenlijk
kunnen volstaan. Zij heeft weder alle bekende
kwaliteiten en gebreken van dezen auteur, die,
al is hij de theoreticus der geestelijke bewegelijkheid
(vgl. zijn Revolutie en Mobiliteit"), in der jaren
loop zichzelf volmaakt gelijk blijft, niet zichtbaar
achteruit gaat, maar dan ook niet groeit. Het op
roepen van een sfeer en stemming, het weergeven
van emoties die weinig hardop uitgesproken plegen
te worden, maar wellicht juist daardoor voor velen
dit werk belangwekkend en aantrekkelijk maken,
behoort tot Otten's positieve eigenschappen. Tot zijn
zwakheden behoort een zekere vaagheid in zijn
schrijfwijze, een weinig conciese en soms zelf s kleur
looze stijl, welke door een te lyrisch egocentrisme
en een tekort aan visueel en karakterologisch beel
dend vermogen wel eens verslapt.
Kidnapping in Colorado" lijdt onder de zelfde
zwakke elementen die dan meer, dan minder, steeds
in Otten's oeuvre te vinden zijn: een wat kinderlijk
zwoele en onbewust sadistische fantasie en daar
naast een vaak schier sentimenteele weekheid, beide
gedrenkt in de zuiverste romantiek (in
ouderwetschen zin). Het heeft anderzijds het gevoelig speu
rend, naar binnen gekeerd psychologisch inzicht,
dat bij Otten menigmaal tot zoo treffende opmer
kingen leidt. En het geheel is dan ook wederom een
uit heterogene elementen samengestelde cocktail,
welke een uitgebreid publiek wel weer boeien zal.
Danse finale" is de titel van de eerste van een
drietal novellen, welke eveneens romantisch getint
zijn, maar van geheel anderen aard dan Otten's
boek. Als deze verhalen in een minder
conventioneele taal geschreven waren, zouden ze meer indruk
maken. Wij vragen geen buitenissige woordkunst,
geen opzettelijke mooischrijverij, geen opzichtig
pralenden stijl. Maar een Van Schendel laat ons zien,
hoe in de schijnbaar allergewoonste, eenvoudigste
taal, met de soberste woorden, een geheel eigen toon
bereikt kan worden. Het is natuurlijk onbillijk, van
verhalen als deze van Stuvel dit werk is een
debuut de gaafheid van den meester te vragen.
Maar de jonge auteur, die ongetwijfeld Van
Schendel's invloed ondergaan heeft, mist den glanzenden,
gedragen, verzonken gloed die achter diens proza
voelbaar blijft. Hij kan doode plekken, stoplappen,
cliché's niet steeds vermijden. Van Schendel is een
gevaarlijk voorbeeld voor wie den eigen vorm nog
moet vinden. Te waardeeren in Stuvel is echter een
voorname levenshouding, een streven naar groote
concepties, een voorbijgaan aan het nuttelooze
detail. Zijn aanleg spreekt reeds duidelijk uit den
opzet dezer toch wel fijne, ingetoomde vertellingen,
en belooft vaster en rijker verwerkelijking.
De verzorging van deze eerste uitgave, in be
perkte oplaag, van de Atalanta-Pers is boven allen
lof verheven. Dit fraaie staal der Nederlandsche
drukkunst, in blauw, rood en zwart en met mooie
initialen uitgevoerd, is uit Van Krimpen's Lutetia
op Haesbeek de Luxe gezet, welk mooi papier echter,
en dat is ons eenige bezwaar de kopletters wel
wat tezeer laat doorschijnen.
William Faulkner. Het licht in Augustus (Light
in August). Vertaling van Mr. I. E. Prins-Wülekes
Macdonald. Ingeleid door Theun de Vries. (Uitgave
v/h Van Staal en Co., Rotterdam).
Sinclair Lewis. Koninkje. Uit het Amerikaansch
vertaald door Ed. de Nèue. (Amsterdam. Bigot en
Van Rossum. De Uilenreeks no. 35).
In den stroom van boeken die op onze schrijftafel
komen, verdienen deze twee vertaalde werken zeer
de aandacht.
De omvangrijke roman van Faulkner is een van
.de treffendste van dezen uitermate interessanten
Amerikaan. Fascineerend is het beeld van de zuide
lijke gebieden der V. S. tegen welker achtergrond
het leven van een zuiver voelende, jonge volksvrouw
en tallooze boeiende nevenfiguren in n grootsch
visioen is uitgebeeld. Dit boek is een tijdsroman en
geeft een diep inzicht in het wezen der Amerikaan
sche samenleving. Maar het doet meer dan dat. Het
schept levende, sterk geteekende menschen, in wie
we met hart en ziel gelooven, zoo, alsof we ze waren
tegengekomen en dagelijks met hen omgegaan. Het
maakt deze menschen met het beeld van
hedendaagsch Amerika tot een imposante eenheid, in een
rijken, soepelen, geschakeerden stijl, die een eigen
en persoonlijk vakmanschap verraadt, vol nieuwe
en opmerkelijke technische kundigheden. De ver
taalster, welke de moeilijke taak had voor allerlei
typisch slang" en volkstaal in het Nederlandsch
de juiste weergeving te vinden, is bizonder prijzens
waardig; dat mevr. Prins lang in Amerika woonde,
zal daar niet vreemd aan zijn.
Koninkje" is een eenigszins uitgebreide novelle
of kleine roman, waarin Lewis, op veel caricaturaler
wijze dan anders, een satyre schrijft op zekere toe
standen en personen in het groote filmbedrijf met
deszelfs kinderexploitatie. Deze amusante klucht
bestaat uit de avonturen van drie jochies: het
filmwonder" Terry, het prinsje Maximiliaan van
Slovaria, de hotelpiccolo Bundock, mitsgaders van
de vele en verlerlei dwaze personages die er omheen
hangen. Het boek met zijn vele zotte verwikkelingen,
waarachter echter een ernstige kritiek op den
humbug der filmreclame-methodes en het snobisme der
Amerikaansche society" te speuren is, amuseert
voortdurend en is zeer onderhoudend. Sinclair Lewis
heeft blijkbaar hierin ontspanning van zijn serieuzer
werk gezocht, maar zijn gave van rake typeering en
brillant vertellen heeft hij behouden.
V. E. v. V.
PAG. 10 DE GROENE No.3116