De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 21 januari pagina 10

21 januari 1939 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

T H." C Verstanoeliike l Rein BUjstra ZOOALS er een merkwaardige overeenstem ming bestaat tusschen communisten en nationaal-socialisten, . anti-revolutionnairen en liberalen, namelijk, dat zij allen het volk" willen dienen, de volkswelvaart" wenschen te be vorderen, een beroep op het volk" doen, en met het tooverwoord volk" al hun bijkomstige leuzen bemantelen, zoo dient elke letterkundige, criticus of kunstenaar, hij moge intellectueel" of gevoelsmensch" zijn de kunst". Zoo min echter hét volk" een universeel begrip is en het volks welzijn" een welomschreven doel, behalve dan voor de aanhangers van de eigen richting, kan de kunst", de beste uiting van wat in het volk leeft, aan een zuiver vast te stellen waardebepaling onder worpen worden. Er bestaat geen kunst voor allen". De politicus is van meening, dat zijn opvatting de alleen-zaligmakende is, hij kan niet anders, want hij zou indien hij twijfelde niet de kracht hebben om door ie gaan in zijn strijd terwille van het volk", de criticus echter behoorde tot voor kort de geestesuitingen, die hem in wezen vreemd waren, zoo goed mogelijk te benaderen en te apprecieeren. Deze krachtsprestatie is menigeen te zwaar en zoo hebben dan ook altijd een aantal min of meer spitsvondige lieden middelen gevonden om werken, die hun niet bevielen, af te keuren zonder van hun positieve voorkeur blijk te geven, zonder open kaart te spelen"; onder het mom de kunst te die nen" verdoezelen- zij hun persoonlijke meening, zooals elke politicus het volk" dient, als hij eigen inzichten verdedigd. In de laatste jaren is hierin eenige verandering gekomen; enkele letterkundigen zijn van meening, dat een waarde-oordeel niet schijnbaar objectief behoort te zijn, doch ronduit subjectief, man en paard noemend, eerlijker en desnoods bekrompener. In theorie is hier niets tegen in te brengen, en oppervlakkig beschouwd moest men eigenlijk dezen vorm van beoordeelen toejuichen, ware het niet, dat de letterkundige criticus zich daardoor willens en wetens op het standpunt van den politicus stelt en gevaar loopt de methoden van den politicus over te nemen, m. a. w. zijn meening ten koste van die van anderen tracht door te zetten en dat niet altijd met waardige middelen. Dit alles zou nog zoo erg niet zijn, als de schijnbare openhartigheid van den vooringenomen criticus door het groote publiek geaccepteerd of verworpen werd als de uiting van een eenzijdig georiënteerd man, zooals het een communistische of nationaal-socialistische brochure gewaarschuwd" leest. Maar het groote publiek stelt niet zooveel be lang in de kunst", dat het een literairen Hitler van een literairen Stalin weet te onderscheiden, het herinnert zich nog vaag uit de schooljaren, dat een criticus tracht een kunstwerk te beoordeelen naar zijn universeele" waarde, dat het zijn taak is den lezer voor te lichten en zoo neemt het kennis van zeer persoonlijk getinte beschouwingen zonder te beseffen, dat n man zijn zeer beperkte meening geeft. De vooropgezette eenzijdigheid van een deel onzer letterkundigen heeft tevens een splitsing onder de kunstenaars zelf aan het licht gebracht, die hoewel zij ondergronds steeds aanwezig is, ge woonlijk nooit zulke scherpe vormen aanneemt als op het oogenblik. De gevoelsmensch en de verstandsmensch staan lijnrecht tegenover elkaar, doch nu als sentimentalist" en intellectualist". Het be hoeft nauwelijks betoog, dat de n nooit zoo dom zal zijn om te beweren, dat men kunst zonder ver stand of zonder gevoel kan scheppen; de standaard uitdrukkingen geven in dit verband steeds een te veel of een te weinig van het een of het ander weer: het gevoel resp. het verstand overheerscht" in het afgekeurde kunstwerk of liever: er is niet genoeg van dit of dat aanwezig. "T"OT nu toe hielden intellectualisten en senti| mentalisten elkaar zoo tamelijk in evenwicht. Wel waren gezaghebbende critici voor het grootste deel intellectueelen: het formuleeren van een ge fundeerde critiek is immers meer een zaak van het verstand dan van het gevoel en op de formuleering komt het ten slotte aan, wil men voorlichten". eeraren en gevoelige autodidacten s li Doch hiertegenover bestond nog immer ook bij de critici zelf de traditioneele opvatting, dat een kunste naar in eerste plaats gevoelsmensch is: de eerbied voor de bewogenheid" van een kunstenaar hield hen in bedwang. Het merkwaardig verschijnsel doet zich echter voor, dat nu plotseling de scherpste intellectua listen" de meest temperamentvolle critici zijn ge worden. De verklaring hiervoor is moeilijk te vinden. De ontdekking, dat het verstand in het wordings proces der kunst intuïtief" een even groote rol speelt als het klassiek-intuïtieve" gevoel, de mee ning, dat een werk nooit een bepaald peil bereikt zonder een zekere mate van eruditie, kan overschat ting van het intellect ten gevolge hebben. Doch van waar de temperamentvolle belijdenis? Om al te demonstratief te toonen, dat de sentimentalisten niet gelijk hebben en dat bij den intelligenten criti cus geen tekort aan gevoel, geen tekort aan eerbied voor het scheppend vermogen (op voorwaarde, dat dit even intelligent werkt als het hunne) bestaat? Zie met welk een vaardige ironie de opstandige en hartstochtelijke (slecht formuleerende) sentimenta listen temperamentvol in een hoek geduwd worden, met het temperament van den waren kunstenaar ! Het tragische in dit conflict, dat met vlagen in onze letterkundige bladen tot uiting komt, is, dat de sentimentalisten van het begin af geen kans hebben het publiek van hun zienswijze te over tuigen, omdat zij verkeerd polemiseeren en omdat de intellectualisten de eenigen zijn, die critiek uit oefenen en kunnen uitoefenen, zoodat de laatsten dus de critiek blijven beheerschen. Dit is, zoolang de voorlichters" geen wraakgevoelens gaan koes teren, niet zoo erg als het wel lijkt: het kan geen kwaad, dat het publiek op de hoogte gesteld wordt van het feit, dat er andere kunst bestaat dan zuivere gevoelskunst" Gevaarlijk, en voor onze literatuur funest, wordt echter de toestand, als de strijd tusschen intellec tualisten en sentimentalisten ontaardt in n van leeraren en autodidacten. Gevaarlijk wordt de toe stand, als de intellectualisten groepen vormen, die links en rechts op dictatoriale wijze de literaire bladen bezetten en literaire politiek beoefenen. Ge vaarlijk, als het publiek, half gehoor gevend aan de intelligent geschreven inblazingen van de kwaad geworden voorlichters, werktuigelijk naar de ver talingen van buitenlandsche sentimentalisten grijpt, omdat het zoo'n indruk krijgt, dat de Nederlandsche literatuur niet veel zaaks" is. Immers, de al te temperamentvolle verheerlijking van een bepaalde richting doet niet alleen den tegenstander schade, maar vernietigt tevens door deze politieke reclame methoden de belangstelling voor de meegetroonde of meegesleepte creatieve kunstenaars, die onder zooveel misbaar op het politiek-literaire schild worden geheven. Beknopte aankondigingen Krug brut Romantische geschriften zijn zoowel het nieuwe boek van Jo Otten, geti teld Kidnapping in Colorado (A. A. M. Stols, Maas tricht en Brussel), als Danse Finale van H. J. Stuvel (Atalanta-Pers. V. A. Kramers, Rijswijk). De novelle van Otten is.... een typische Otten, en met deze mededeeling zou de criticus eigenlijk kunnen volstaan. Zij heeft weder alle bekende kwaliteiten en gebreken van dezen auteur, die, al is hij de theoreticus der geestelijke bewegelijkheid (vgl. zijn Revolutie en Mobiliteit"), in der jaren loop zichzelf volmaakt gelijk blijft, niet zichtbaar achteruit gaat, maar dan ook niet groeit. Het op roepen van een sfeer en stemming, het weergeven van emoties die weinig hardop uitgesproken plegen te worden, maar wellicht juist daardoor voor velen dit werk belangwekkend en aantrekkelijk maken, behoort tot Otten's positieve eigenschappen. Tot zijn zwakheden behoort een zekere vaagheid in zijn schrijfwijze, een weinig conciese en soms zelf s kleur looze stijl, welke door een te lyrisch egocentrisme en een tekort aan visueel en karakterologisch beel dend vermogen wel eens verslapt. Kidnapping in Colorado" lijdt onder de zelfde zwakke elementen die dan meer, dan minder, steeds in Otten's oeuvre te vinden zijn: een wat kinderlijk zwoele en onbewust sadistische fantasie en daar naast een vaak schier sentimenteele weekheid, beide gedrenkt in de zuiverste romantiek (in ouderwetschen zin). Het heeft anderzijds het gevoelig speu rend, naar binnen gekeerd psychologisch inzicht, dat bij Otten menigmaal tot zoo treffende opmer kingen leidt. En het geheel is dan ook wederom een uit heterogene elementen samengestelde cocktail, welke een uitgebreid publiek wel weer boeien zal. Danse finale" is de titel van de eerste van een drietal novellen, welke eveneens romantisch getint zijn, maar van geheel anderen aard dan Otten's boek. Als deze verhalen in een minder conventioneele taal geschreven waren, zouden ze meer indruk maken. Wij vragen geen buitenissige woordkunst, geen opzettelijke mooischrijverij, geen opzichtig pralenden stijl. Maar een Van Schendel laat ons zien, hoe in de schijnbaar allergewoonste, eenvoudigste taal, met de soberste woorden, een geheel eigen toon bereikt kan worden. Het is natuurlijk onbillijk, van verhalen als deze van Stuvel dit werk is een debuut de gaafheid van den meester te vragen. Maar de jonge auteur, die ongetwijfeld Van Schendel's invloed ondergaan heeft, mist den glanzenden, gedragen, verzonken gloed die achter diens proza voelbaar blijft. Hij kan doode plekken, stoplappen, cliché's niet steeds vermijden. Van Schendel is een gevaarlijk voorbeeld voor wie den eigen vorm nog moet vinden. Te waardeeren in Stuvel is echter een voorname levenshouding, een streven naar groote concepties, een voorbijgaan aan het nuttelooze detail. Zijn aanleg spreekt reeds duidelijk uit den opzet dezer toch wel fijne, ingetoomde vertellingen, en belooft vaster en rijker verwerkelijking. De verzorging van deze eerste uitgave, in be perkte oplaag, van de Atalanta-Pers is boven allen lof verheven. Dit fraaie staal der Nederlandsche drukkunst, in blauw, rood en zwart en met mooie initialen uitgevoerd, is uit Van Krimpen's Lutetia op Haesbeek de Luxe gezet, welk mooi papier echter, en dat is ons eenige bezwaar de kopletters wel wat tezeer laat doorschijnen. William Faulkner. Het licht in Augustus (Light in August). Vertaling van Mr. I. E. Prins-Wülekes Macdonald. Ingeleid door Theun de Vries. (Uitgave v/h Van Staal en Co., Rotterdam). Sinclair Lewis. Koninkje. Uit het Amerikaansch vertaald door Ed. de Nèue. (Amsterdam. Bigot en Van Rossum. De Uilenreeks no. 35). In den stroom van boeken die op onze schrijftafel komen, verdienen deze twee vertaalde werken zeer de aandacht. De omvangrijke roman van Faulkner is een van .de treffendste van dezen uitermate interessanten Amerikaan. Fascineerend is het beeld van de zuide lijke gebieden der V. S. tegen welker achtergrond het leven van een zuiver voelende, jonge volksvrouw en tallooze boeiende nevenfiguren in n grootsch visioen is uitgebeeld. Dit boek is een tijdsroman en geeft een diep inzicht in het wezen der Amerikaan sche samenleving. Maar het doet meer dan dat. Het schept levende, sterk geteekende menschen, in wie we met hart en ziel gelooven, zoo, alsof we ze waren tegengekomen en dagelijks met hen omgegaan. Het maakt deze menschen met het beeld van hedendaagsch Amerika tot een imposante eenheid, in een rijken, soepelen, geschakeerden stijl, die een eigen en persoonlijk vakmanschap verraadt, vol nieuwe en opmerkelijke technische kundigheden. De ver taalster, welke de moeilijke taak had voor allerlei typisch slang" en volkstaal in het Nederlandsch de juiste weergeving te vinden, is bizonder prijzens waardig; dat mevr. Prins lang in Amerika woonde, zal daar niet vreemd aan zijn. Koninkje" is een eenigszins uitgebreide novelle of kleine roman, waarin Lewis, op veel caricaturaler wijze dan anders, een satyre schrijft op zekere toe standen en personen in het groote filmbedrijf met deszelfs kinderexploitatie. Deze amusante klucht bestaat uit de avonturen van drie jochies: het filmwonder" Terry, het prinsje Maximiliaan van Slovaria, de hotelpiccolo Bundock, mitsgaders van de vele en verlerlei dwaze personages die er omheen hangen. Het boek met zijn vele zotte verwikkelingen, waarachter echter een ernstige kritiek op den humbug der filmreclame-methodes en het snobisme der Amerikaansche society" te speuren is, amuseert voortdurend en is zeer onderhoudend. Sinclair Lewis heeft blijkbaar hierin ontspanning van zijn serieuzer werk gezocht, maar zijn gave van rake typeering en brillant vertellen heeft hij behouden. V. E. v. V. PAG. 10 DE GROENE No.3116

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl