Historisch Archief 1877-1940
DE WRAAK
HOOFDPERSONEN
Een verhaal voor De Groene van Erik Uyldert
l
EINDE. Dat was.het laatste woord, en ook het be
langrijkste van den nieuwen roman dien J acob
Vroomkamp zoo juist beëindigd had. Bij dit,
min of meer bevrijdende woord zou de lezer ten
minste weten waar hij aan toe was. Na zes lange
jaren arbeid en vooral nietsdoen was het groote
oogenblik gekomen waarop Jacob het laatste vel
uit zijn schrijfmachine haalde. Zes jaren had hij
problemen doorgeworsteld, had hij alle periodes
en bevliegingen welke den artist tot een waar
kunstenaar stempelen, doorleefd. Hij had vele
ongelukkige liefdes gehad, welke hij steeds afbrak
op het oogenblik dat het lot hem goedgezind dreigde
te worden. Ook had hij vele gelukkige liefdes be
leefd, maar die waren per slot toch niet ongelukkig
genoeg geworden om er in te volharden. Eindelijk
had hij met leege handen en een gereinigde ziel
voor een dilemma gestaan: Jiij wilde zelfmoord
begaan of blijven leven, en dan meteen een nieuw
leven beginnen. Op dit uiterst belangrijke moment
had hij een aanvang gemaakt met zijn roman,
welke hem volgens zijn overtuiging een wereld
naam zou bezorgen. Met dat al heette hij nog steeds
Jacob Vroomkamp. Niet dat hij ontevreden was met
dien naam, hij had het er al zijn heele leven mee
gedaan en zijn voorouders op hun beurt eveneens.
Maar hij wilde mér, en daarbij dacht hij niet aan
al het meerdere dat zijn voorgeslacht al had
gewild.
Het was nu juist drie jaar geleden dat Jacob
Vroomkamp zich voornam aan zijn roman te be
ginnen en er zes jaren van zijn leven aan te besteden.
Buiten alle verwachting was zijn levenswerk echter
na drie bijna volle jaren gereed gekomen, dus eigen
lijk drie jaren te vroeg. Vandaar dat de roman juist
op dit oogenblik klaar was. De naam van het boek,
dien hij bij het begin, toen hij het onderwerp nog
niet wist, gekozen had, luidde: Jacob's late jaren,
een elftal zelf gesprekken in de schaduw" door
F. K. H. R. Voerstraal L.zn. 485 pag. Ing. ? 3.75,
Geb. ? 4.50. De heele geschiedenis handelde in de
eerste plaats over hem zelf, maar de schrijver had
dit zoo listig weten te camoufleeren, dat niemand
die hem kende het zou kunnen merken, want nie
mand kende hem, en zeer zeker niet onder den naam
van F. K. H. R. Voerstraal L.zn. De 485 pagina's
waren alle volgekomen.
Daar zat Jacob nu. Rechts van hem lagen alle
volgetikte velletjes papier op een keurig stapeltje.
In dat stapeltje zaten alle noodige en vooral
noodelooze verwikkelingen die hij had weten te
fantaseeren om zijn boek te vullen. Zoo had hij ook met
zijn leven gedaan, overdacht hij diepzinnig. Hij was
altijd met in hoofdzaak overbodige dingen bezig
geweest om zijn leven te vullen, zijn eigen kost
bare leven dat hem nu opeens toescheen als de
schaal van een rot ei. Maar beter een rot ei dan
heelemaal geen, zei, hij dan maar altijd als hij tot
een dergelijke overpeinzing kwam, terwijl hij dezen
keer daarbij keek naar het onbeschreven witte
papier aan zijn linkerzijde, op het tafeltje dat hij
indertijd van zijn tante geërfd had. Zoo is het
leven dat nog vóór mij ligt....", overdacht hij half
luid hardop, en voldaan over deze vondst glim
lachende begon hij in zijn manuscript een alinea
te zoeken waar hij deze filosofische gedachte zou
kunnen invoegen. Hij moest heel erg zoeken, want
de inhoud stond hem niet van a tot z helder voor
den geest.
Terwijl hij zoo zijn eigen werk zat door te bla
deren, doemden alle door hem gewrochte gestalten
weer voor hem op. Het begon met de aan de mis
daad geheel onschuldige machinist van de Trans
Atlantische Spoorweg-maatschappij, de vrouw van
den stationschef te Denver en de prima-ballerina
uit IJsland. Het was prima; deze drie van karakter
zoo totaal verschillende figuren had hij laten op
treden om het eigenlijke verhaal in te leiden. Het
incidenteele conflict, in het bijzonder dat van den
door traditie van geslacht op geslacht verstarden
machinist met de hooghartige en uit den West
Siberischen adel ontheven ballerina leidde tot een
samenloop van gebeurtenissen dien zelfs de meest
intelligente lezer op geen stukken na zou kunnen
verwachten. Afgezien van de vrouw van den
stationschef te Denver (Amerika), werden zij, om
het maar met twee woorden te zeggen, verliefd op
elkaar. En zij bleven het precies tot aan het einde
van het boek, hetwelk feitelijk pas begon met een
vrijwel natuurgetrouw gecopieerd fragment uit de
Fransche Revolutie, en den moord op Floris V. Het
verdienstelijke van het werk van onzen schrijver
was namelijk, dat hij alle gebeurtenissen, histo
risch of niet, steeds uit hun tijdsverband wist te
halen, en wel op een dusdanige wijze dat er voor
den lezer slechts twee mogelijkheden overbleven,
n.l. dat men oogenblikkelijk voorgaf de mystiek
getinte symboliek van de situaties, hoe verschil
lend ook van elkaar, te doorgronden, óf dat men
het niet begreep. Hoe het ook zij, na met galjoenen
de Zeeuwsche wateren bestormd te hebben, hield
de inhoud zich verder onledig met een uitvinder
van de boekdrukkunst die zijn uitvinding niet ren
dabel wist te maken omdat hij alleen maar in
spiegelschrift kon drukken. De Burggraaf die hem
financierde, stuurde hem naar een uitgever welke
op zijn beurt zei dat zijn drukwerk vrijwel onlees
baar zou zijn. Zijn argument, dat het zooveel mak
kelijker te drukken was, en dat het hier toch om
ging, viel niet in goede aarde. De uitvinder keerde
toen in tot zichzelf, en aan het tragische einde van
zijn leven liet hij zijn uitvinding varen. De eene
gestalte na de andere kwam voor Jacob Vroomkamp
te voorschijn, in de juiste volgorde waarin hij ze
in zijn roman had laten verschijnen, en soms ook
in een andere. Tevreden knikte hij aldoor maar
van ,,ja". Het was goed wat hij geschreven had, en
hij had het goed geschreven. In gedachten klopte
hij zich op den schouder, stond op uit zijn
bureaustoel, keek door het raam zonder dat het tot hem
doordrong dat de gordijnen dicht waren en ging
de straat op, naar zijn stamkroegje.
DAT was een heel klein kroegje, hij ging er
altijd heelemaal alleen heen, en kwam er
ook altijd alleen vandaan. Hij ontmoette er ook
nooit iemand; er kwam ook niemand behalve hij
en eenige vreemden die nooit acht op hem sloegen
omdat ze niet wisten dat hij de schrijver was van
het boek dat heelemaal geen opgang zou maken
of heelemaal niet gedrukt zou worden. Hij dronk
het kopje koffie. De kellner bracht het hem zonder
dat hij er om vroeg. Het was wat men noemt een
zeer voorkomende kellner, en een heel intelligente,
want hij kon aan Jacob Vroomkamp's neus zien
dat hij een kopje koffie wilde hebben en dat hij
daarvoor gekomen was. Hij was trouwens al bijna
tien jaar lang avond aan avond gekomen, zonder
er n over te slaan. En nu was het misschien wel
de laatste keer dat hij gekomen was. Maar dat wist
hij toen nog niet, en hij genoot van zijn kopje
koffie zooals hij van zijn nieuwe das van acht jaar
geleden genoot; hij merkte het niet meer. Hij zat
alleen in z'n eentje een beetje te roddelen, zag zich
zelf in den grooten spiegel en mompelde: Daar zit
nou Jacob Vroomkamp, dat is dezelfde als F. K. H,R.
PAG, 16 DE GROENE No. 3216
Voerstraal L.zn., de schrijver die bezig is zoo'n
naam te maken." Door deze gedachte steeds te
herhalen, bereikte hij ongeveer de topprestatie van
zijn denkvermogen. Hij voelde zich, en hij voelde
zich voldaan. Zijn levenstaak had hij nu waarlijk
volbracht, alleen den uitgever moest hij nog zoeken,
maar daar waren er genoeg van. O, wat voelde hij
zich voldaan. Rinkelend met zijn lepeltje bestelde
hij een tweede kopje koffie. De op het eerste ge
zicht oogenschijnlijk zeer verbaasde kellner bracht
hem dit alsof het zijn eerste was, met een
diplomatieken glimlach. Hij dronk het, zeer langzaam
roerende, op.
EEN kwartier later, na afgerekend te hebben
met een dubbele fooi, liep Jacob op straat,
of om het juister uit te drukken, langs de gracht.
Met een venijnigen ruk versnelde hij het tempo van
zijn voetstappen, het was vinnig koud. Er was in
de verste verte geen sterveling te zien, het was veel
te koud voor menschen op straat, het was zoo koud
dat hij bij eiken stap vreesde aan de straat vast te
zullen vriezen. Maar dat gebeurde niet, hij liep
door met zijn angstig-harde voetstappen die door
de huizen aan den overkant weerkaatst werden.
Eiken stap hoorde hij dubbel, en omdat hij daar
door geïrriteerd werd, ging hij nóg vlugger loopen.
De echo zwol langzamerhand griezelig aan, hij
hoorde de voetstappen nu niet meer alleen op zij,
maar ook achter zich. Het begon een obsessie te
worden. Een geschuifel van honderden voeten zat
hem op de hielen, het was een macabere marsen
van een legioen onzichtbare vreemdelingen. Al
maar dichterbij kwam het. Tenslotte kon Jacob
Vroomkamp zich niet meer bedwingen, en hij deed
iets, wat hij anders voor geen geld in de wereld zou
doen: hij keek om. Op slag stond hij stil ook, van
schrik kon hij geen stap meer doen. De voeten die
hij achter zich gehoord had waren honderden en
honderden menschen; mannen, vrouwen en kin
deren, die met griezelig vertrokken gezichten achter
hem aan kwamen. Voorop liep een man met een
groote vlag van wit papier dat met letters bedrukt
was. Met een bulderende stem brulde hij: Meneer
Voerstraal, kent u ons?" De schrijver probeerde
even na te denken, en zei: Neen". Omdat hij zich
niet wilde laten intimideeren, stelde hij een vraag:
Wat wilt u van me?" Een onbestemd, maar niet
zeer opgewekt gemompel steeg uit de menigte op.
De brulstem bulderde: Wij zijn uit uw boek ge
komen !" Een koraal zette in met een indrukwek
kende melodie: Wij zijn onsterfelijk, gij zijt ver
derfelijk...." Omdat Vroomkamp merkte dat de
tekst op rijm was, kwam hij onder den indruk, hoe
wel hij dien niet goed begrijpen kon. De aanvoerder
met de vlag stond nu vlak voor hem en hervatte:
Gij hebt ons in het leven willen zetten, maar ge
kent ons niet. Gij verloochent ons dus. Gij
zijt drie jaar lang met uw stom gedaas aan het
woord geweest, nu komen wij aan de beurt. U denkt
dat u ons gefantaseerd heeft, u geeft daarmee blijk
van een schromelijke zelfoverschatting. U hebt
ons foutief voorgesteld, en wij bestonden al lang,
al jaren, al eeuwen. De eene schrijver na de andere
heeft misbruik van ons gemaakt. Jullie roman
schrijvers hebt ons omweven met een misselijke
romantiek, omdat jullie je heele leven versleten
hebt achter een schrijftafel in een glazen kastje.
Jullie schrijvers zijn parasieten van ons met onze
ellende, jullie slaat geld uit ons ongeluk. Jullie
zaten lekker veilig thuis te schrijven, met een sigaar
van acht cent. Jullie zit je te verkneuteren in de
tragiek van ons leven, terwijl jullie zelf geen greintje
doorgemaakt hebt, anders zou je je mond wel hou
den, lammeling dat je bent! Vooruit mannen, sla
er op los !"
Vroomkamp voelde zich lang niet op zijn gemak,
en keek opzij naar het water in de gracht, dat ijs
was. Toen stortte de menigte zich als n reusachtig
roofdier op hem. Voorop de machinist van de Trans
Atlantische Spoorwegmaatschappij, daarachter de
moordenaars van Floris V, vervolgens de com
plete Fransche Revolutie. Dit alles geschiedde ech
ter zóó vlug, dat Vroomkamp het niet kon
constateeren. Alle personen uit zijn boek vormden een
schreeuwende, schoppende, gillende huizenhooge
kluwen om hem heen. Het was een vreeselijke
aanbi;:.-.
Toen hij tot bewustzijn kwam lag hij op een divan
in een vreemde kamer en hoorde hij zeggen: Hij
komt weer bij." Op zijn vraag: Waar zijn ze?"
heeft hij geen antwoord kunnen krijgen, noch van
de goede menschen die hem naar binnen hadden
gedragen, noch van den taxichauffeur die hem naar
huis bracht.
Er is nooit een boek van F. K. H. R. Voerstraal
L.zn. in druk verschenen.