De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 21 januari pagina 16

21 januari 1939 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

DE WRAAK HOOFDPERSONEN Een verhaal voor De Groene van Erik Uyldert l EINDE. Dat was.het laatste woord, en ook het be langrijkste van den nieuwen roman dien J acob Vroomkamp zoo juist beëindigd had. Bij dit, min of meer bevrijdende woord zou de lezer ten minste weten waar hij aan toe was. Na zes lange jaren arbeid en vooral nietsdoen was het groote oogenblik gekomen waarop Jacob het laatste vel uit zijn schrijfmachine haalde. Zes jaren had hij problemen doorgeworsteld, had hij alle periodes en bevliegingen welke den artist tot een waar kunstenaar stempelen, doorleefd. Hij had vele ongelukkige liefdes gehad, welke hij steeds afbrak op het oogenblik dat het lot hem goedgezind dreigde te worden. Ook had hij vele gelukkige liefdes be leefd, maar die waren per slot toch niet ongelukkig genoeg geworden om er in te volharden. Eindelijk had hij met leege handen en een gereinigde ziel voor een dilemma gestaan: Jiij wilde zelfmoord begaan of blijven leven, en dan meteen een nieuw leven beginnen. Op dit uiterst belangrijke moment had hij een aanvang gemaakt met zijn roman, welke hem volgens zijn overtuiging een wereld naam zou bezorgen. Met dat al heette hij nog steeds Jacob Vroomkamp. Niet dat hij ontevreden was met dien naam, hij had het er al zijn heele leven mee gedaan en zijn voorouders op hun beurt eveneens. Maar hij wilde mér, en daarbij dacht hij niet aan al het meerdere dat zijn voorgeslacht al had gewild. Het was nu juist drie jaar geleden dat Jacob Vroomkamp zich voornam aan zijn roman te be ginnen en er zes jaren van zijn leven aan te besteden. Buiten alle verwachting was zijn levenswerk echter na drie bijna volle jaren gereed gekomen, dus eigen lijk drie jaren te vroeg. Vandaar dat de roman juist op dit oogenblik klaar was. De naam van het boek, dien hij bij het begin, toen hij het onderwerp nog niet wist, gekozen had, luidde: Jacob's late jaren, een elftal zelf gesprekken in de schaduw" door F. K. H. R. Voerstraal L.zn. 485 pag. Ing. ? 3.75, Geb. ? 4.50. De heele geschiedenis handelde in de eerste plaats over hem zelf, maar de schrijver had dit zoo listig weten te camoufleeren, dat niemand die hem kende het zou kunnen merken, want nie mand kende hem, en zeer zeker niet onder den naam van F. K. H. R. Voerstraal L.zn. De 485 pagina's waren alle volgekomen. Daar zat Jacob nu. Rechts van hem lagen alle volgetikte velletjes papier op een keurig stapeltje. In dat stapeltje zaten alle noodige en vooral noodelooze verwikkelingen die hij had weten te fantaseeren om zijn boek te vullen. Zoo had hij ook met zijn leven gedaan, overdacht hij diepzinnig. Hij was altijd met in hoofdzaak overbodige dingen bezig geweest om zijn leven te vullen, zijn eigen kost bare leven dat hem nu opeens toescheen als de schaal van een rot ei. Maar beter een rot ei dan heelemaal geen, zei, hij dan maar altijd als hij tot een dergelijke overpeinzing kwam, terwijl hij dezen keer daarbij keek naar het onbeschreven witte papier aan zijn linkerzijde, op het tafeltje dat hij indertijd van zijn tante geërfd had. Zoo is het leven dat nog vóór mij ligt....", overdacht hij half luid hardop, en voldaan over deze vondst glim lachende begon hij in zijn manuscript een alinea te zoeken waar hij deze filosofische gedachte zou kunnen invoegen. Hij moest heel erg zoeken, want de inhoud stond hem niet van a tot z helder voor den geest. Terwijl hij zoo zijn eigen werk zat door te bla deren, doemden alle door hem gewrochte gestalten weer voor hem op. Het begon met de aan de mis daad geheel onschuldige machinist van de Trans Atlantische Spoorweg-maatschappij, de vrouw van den stationschef te Denver en de prima-ballerina uit IJsland. Het was prima; deze drie van karakter zoo totaal verschillende figuren had hij laten op treden om het eigenlijke verhaal in te leiden. Het incidenteele conflict, in het bijzonder dat van den door traditie van geslacht op geslacht verstarden machinist met de hooghartige en uit den West Siberischen adel ontheven ballerina leidde tot een samenloop van gebeurtenissen dien zelfs de meest intelligente lezer op geen stukken na zou kunnen verwachten. Afgezien van de vrouw van den stationschef te Denver (Amerika), werden zij, om het maar met twee woorden te zeggen, verliefd op elkaar. En zij bleven het precies tot aan het einde van het boek, hetwelk feitelijk pas begon met een vrijwel natuurgetrouw gecopieerd fragment uit de Fransche Revolutie, en den moord op Floris V. Het verdienstelijke van het werk van onzen schrijver was namelijk, dat hij alle gebeurtenissen, histo risch of niet, steeds uit hun tijdsverband wist te halen, en wel op een dusdanige wijze dat er voor den lezer slechts twee mogelijkheden overbleven, n.l. dat men oogenblikkelijk voorgaf de mystiek getinte symboliek van de situaties, hoe verschil lend ook van elkaar, te doorgronden, óf dat men het niet begreep. Hoe het ook zij, na met galjoenen de Zeeuwsche wateren bestormd te hebben, hield de inhoud zich verder onledig met een uitvinder van de boekdrukkunst die zijn uitvinding niet ren dabel wist te maken omdat hij alleen maar in spiegelschrift kon drukken. De Burggraaf die hem financierde, stuurde hem naar een uitgever welke op zijn beurt zei dat zijn drukwerk vrijwel onlees baar zou zijn. Zijn argument, dat het zooveel mak kelijker te drukken was, en dat het hier toch om ging, viel niet in goede aarde. De uitvinder keerde toen in tot zichzelf, en aan het tragische einde van zijn leven liet hij zijn uitvinding varen. De eene gestalte na de andere kwam voor Jacob Vroomkamp te voorschijn, in de juiste volgorde waarin hij ze in zijn roman had laten verschijnen, en soms ook in een andere. Tevreden knikte hij aldoor maar van ,,ja". Het was goed wat hij geschreven had, en hij had het goed geschreven. In gedachten klopte hij zich op den schouder, stond op uit zijn bureaustoel, keek door het raam zonder dat het tot hem doordrong dat de gordijnen dicht waren en ging de straat op, naar zijn stamkroegje. DAT was een heel klein kroegje, hij ging er altijd heelemaal alleen heen, en kwam er ook altijd alleen vandaan. Hij ontmoette er ook nooit iemand; er kwam ook niemand behalve hij en eenige vreemden die nooit acht op hem sloegen omdat ze niet wisten dat hij de schrijver was van het boek dat heelemaal geen opgang zou maken of heelemaal niet gedrukt zou worden. Hij dronk het kopje koffie. De kellner bracht het hem zonder dat hij er om vroeg. Het was wat men noemt een zeer voorkomende kellner, en een heel intelligente, want hij kon aan Jacob Vroomkamp's neus zien dat hij een kopje koffie wilde hebben en dat hij daarvoor gekomen was. Hij was trouwens al bijna tien jaar lang avond aan avond gekomen, zonder er n over te slaan. En nu was het misschien wel de laatste keer dat hij gekomen was. Maar dat wist hij toen nog niet, en hij genoot van zijn kopje koffie zooals hij van zijn nieuwe das van acht jaar geleden genoot; hij merkte het niet meer. Hij zat alleen in z'n eentje een beetje te roddelen, zag zich zelf in den grooten spiegel en mompelde: Daar zit nou Jacob Vroomkamp, dat is dezelfde als F. K. H,R. PAG, 16 DE GROENE No. 3216 Voerstraal L.zn., de schrijver die bezig is zoo'n naam te maken." Door deze gedachte steeds te herhalen, bereikte hij ongeveer de topprestatie van zijn denkvermogen. Hij voelde zich, en hij voelde zich voldaan. Zijn levenstaak had hij nu waarlijk volbracht, alleen den uitgever moest hij nog zoeken, maar daar waren er genoeg van. O, wat voelde hij zich voldaan. Rinkelend met zijn lepeltje bestelde hij een tweede kopje koffie. De op het eerste ge zicht oogenschijnlijk zeer verbaasde kellner bracht hem dit alsof het zijn eerste was, met een diplomatieken glimlach. Hij dronk het, zeer langzaam roerende, op. EEN kwartier later, na afgerekend te hebben met een dubbele fooi, liep Jacob op straat, of om het juister uit te drukken, langs de gracht. Met een venijnigen ruk versnelde hij het tempo van zijn voetstappen, het was vinnig koud. Er was in de verste verte geen sterveling te zien, het was veel te koud voor menschen op straat, het was zoo koud dat hij bij eiken stap vreesde aan de straat vast te zullen vriezen. Maar dat gebeurde niet, hij liep door met zijn angstig-harde voetstappen die door de huizen aan den overkant weerkaatst werden. Eiken stap hoorde hij dubbel, en omdat hij daar door geïrriteerd werd, ging hij nóg vlugger loopen. De echo zwol langzamerhand griezelig aan, hij hoorde de voetstappen nu niet meer alleen op zij, maar ook achter zich. Het begon een obsessie te worden. Een geschuifel van honderden voeten zat hem op de hielen, het was een macabere marsen van een legioen onzichtbare vreemdelingen. Al maar dichterbij kwam het. Tenslotte kon Jacob Vroomkamp zich niet meer bedwingen, en hij deed iets, wat hij anders voor geen geld in de wereld zou doen: hij keek om. Op slag stond hij stil ook, van schrik kon hij geen stap meer doen. De voeten die hij achter zich gehoord had waren honderden en honderden menschen; mannen, vrouwen en kin deren, die met griezelig vertrokken gezichten achter hem aan kwamen. Voorop liep een man met een groote vlag van wit papier dat met letters bedrukt was. Met een bulderende stem brulde hij: Meneer Voerstraal, kent u ons?" De schrijver probeerde even na te denken, en zei: Neen". Omdat hij zich niet wilde laten intimideeren, stelde hij een vraag: Wat wilt u van me?" Een onbestemd, maar niet zeer opgewekt gemompel steeg uit de menigte op. De brulstem bulderde: Wij zijn uit uw boek ge komen !" Een koraal zette in met een indrukwek kende melodie: Wij zijn onsterfelijk, gij zijt ver derfelijk...." Omdat Vroomkamp merkte dat de tekst op rijm was, kwam hij onder den indruk, hoe wel hij dien niet goed begrijpen kon. De aanvoerder met de vlag stond nu vlak voor hem en hervatte: Gij hebt ons in het leven willen zetten, maar ge kent ons niet. Gij verloochent ons dus. Gij zijt drie jaar lang met uw stom gedaas aan het woord geweest, nu komen wij aan de beurt. U denkt dat u ons gefantaseerd heeft, u geeft daarmee blijk van een schromelijke zelfoverschatting. U hebt ons foutief voorgesteld, en wij bestonden al lang, al jaren, al eeuwen. De eene schrijver na de andere heeft misbruik van ons gemaakt. Jullie roman schrijvers hebt ons omweven met een misselijke romantiek, omdat jullie je heele leven versleten hebt achter een schrijftafel in een glazen kastje. Jullie schrijvers zijn parasieten van ons met onze ellende, jullie slaat geld uit ons ongeluk. Jullie zaten lekker veilig thuis te schrijven, met een sigaar van acht cent. Jullie zit je te verkneuteren in de tragiek van ons leven, terwijl jullie zelf geen greintje doorgemaakt hebt, anders zou je je mond wel hou den, lammeling dat je bent! Vooruit mannen, sla er op los !" Vroomkamp voelde zich lang niet op zijn gemak, en keek opzij naar het water in de gracht, dat ijs was. Toen stortte de menigte zich als n reusachtig roofdier op hem. Voorop de machinist van de Trans Atlantische Spoorwegmaatschappij, daarachter de moordenaars van Floris V, vervolgens de com plete Fransche Revolutie. Dit alles geschiedde ech ter zóó vlug, dat Vroomkamp het niet kon constateeren. Alle personen uit zijn boek vormden een schreeuwende, schoppende, gillende huizenhooge kluwen om hem heen. Het was een vreeselijke aanbi;:.-. Toen hij tot bewustzijn kwam lag hij op een divan in een vreemde kamer en hoorde hij zeggen: Hij komt weer bij." Op zijn vraag: Waar zijn ze?" heeft hij geen antwoord kunnen krijgen, noch van de goede menschen die hem naar binnen hadden gedragen, noch van den taxichauffeur die hem naar huis bracht. Er is nooit een boek van F. K. H. R. Voerstraal L.zn. in druk verschenen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl