De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 21 januari pagina 3

21 januari 1939 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

GROENE AMSTERDAMMER Redactie en Administratie: Keizersgracht 3SS, Amsterdam - C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per Jaar. Postrekening : 72880. Gem. Giro G 1000. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór l December, worden beëindigd. 21 JAN. 1939 Rome, Londen en Parijs NA München: Rome. Na Tsjechoslowakije: Spanje. De vraag of Barcelona bij het verschijnen van dit artikel reeds gevallen, of Cataloniëal geheel veroverd is, is van secundair belang, vergeleken met het feit dat de Engelsche regeering zich blijkens de besprekingen te Rome geheel heeft neergelegd bij de uiteindelijke overwinning van generaal Franco; sterker nog: dat Chamberlain en Halifax de taak op zich hebben genomen, pressie uit te oefenen op de Fransche regeering, teneinde te verhinderen dat deze op het laatste oogenblik het republikeinsche Spanje te hulp zou snellen. Dat Daladier uit welbegrepen eigenbelang in den laatsten tijd wederom voedsel en wapenen naar Barcelona heeft gezonden, was op .zichzelf reeds zeer waarschijnlijk; men kon het feit bovendien afleiden uit de hardnekkigheid waarmee de republikeinsche troepen de schaarsche verbin dingslijnen met Frankrijk verdedigden. . , Djj,t moet dus uit zijn. Mussolini eischt het recht «?v«n inmenging in Spanje voor zich allén op. En de Engelsche regeering staat hem dit recht toe. De ., strategische gevolgen die deze nieuwe concessie van 'Chamberlain zal hebben, laten wij hier buiten be schouwing. Zooveel staat echter wel vast dat de positie van Frankrijk wederom belangrijk verzwakt is. Welke gevolgen ziedaar de vraag, die hier aan de orde is zal deze verzwakking hebben voor de verhouding tusschen Londen en Parijs? Een deli cate vraag. Wij zijn ons daarvan bewust, en be doelen in het hier volgende dan ook slechts een mogelijkheid te schetsen, waarvoor wij uitsluitend daarom aandacht durven vragen, omdat zij door het groote publiek a priori als on-mogelijk wordt gebrandmerkt. DE gangbare opvatting is, dat Frankrijk en Engeland zich nu eerst recht nauwer aaneen zullen sluiten. Het zij ons vergund, de zaak van een tegengesteld aspect uit te beschouwen, en de opvat ting te verdedigen dat ten gevolge van de versterkte positie der Italiaansche regeering, de stemming van het Fransche volk jegens Engeland een zekere bitterheid zal vertoonen en dat, wanneer de huidige spanning geweken is, de verhouding tusschen Parijs en Rome veel hartelijker zal worden dan men thans vermoedt. Acht men dit uitgesloten? Dan denke men even terug aan de gebeurtenissen van het vorig jaar. Het is toch niet overdreven, te beweren dat het Tsjechische volk een diepen afkeer had van het Duitsche. Het Tsjechische volk meende door zijn democratische bondgenooten verraden te zijn en plaatste zich prompt, niet slechts in politiek en economisch, doch ook in ideologisch opzicht aan de zijde van het Derde Rijk. Een geestelijke reuzen zwaai, die psychologisch heel wel te begrijpen is. Eensoortgelijkenreuzenzwaai?dan waarschijn lijk meer in politiek dan in ideologisch opzicht " mag men in casu Frankrijk ook daarom in principe niet uitgesloten achten, omdat de geestelijke banden tusschen Frankrijk en Italiëzonder twijfel sterker zijn dan die tusschen Frankrijk en Engeland. Of dit het gevolg is van historische gebeurtenissen Frankrijk en' Engeland zijn in de laatste duizend jaar vrijwel doorloopend, Frankrijk en Italiëeigen lijk nooit eikaars doodsvijanden geweest dan wel voortspruit uit het feit, dat de Fransche en Italiaansche cultuur eenzelfden voedingsbodem be zitten, laten wij hier in het midden. Minder dan de oorzaak interesseert ons hier het feit. En het feit is onloochenbaar dat, hoe gespannen ook thans de verhouding tusschen den Franschman en den Italiaan is, de Franschman en de Engelschman elkaar in het algemeen zeer slecht kunnen zetten. De Fransche journalist AndréGiraud, meer bekend onder zijn ,,nom de plume" Pertinax", heeft onlangs een boeiend artikel geschreven over het onderwerp: Wat Engeland voor Frankrijk beteekent". Het werd geflankeerd door een beschouL. de Jong *t' wing van den Engelschen parlementariër Harold Nicolson, denzelfde die onlangs in ons land ver toefde, getiteld: Wat Frankrijk voor Engeland beteekent". De liefde van Pertinax voor Engeland was niet minder groot dan die van Nicolson voor Frankrijk. De beide schrijvers waren echter realis tisch genoeg om te erkennen dat zij zich, wat deze gevoelens betrof, enkelingen wisten binnen hun volk. De gemiddelde Engelschman", aldus Nicolson, is langzaam van begrip, weinig intellectualistisch, en puriteinsch van aard. Hij beschouwt de Franschen als levendig dus lichtzinnig; als geestig dus onbetrouwbaar; als genotzuchtig dus ver dorven". Zeer juist merkte hij op, dat deze gemiddel de Engelschman veel liever in Duitschland dan in Frankrijk op reis is. In Duitschland wordt hij harte lijk ontvangen en kan hij over sport praten. In Frankrijk voelt hij zich geëxploiteerd door lieden die even ongemanierd als inhalig zijn." Nicolson concludeerde dan ook dat, naar hij vreesde, de samenwerking met Engeland voor de Franschen een betreurenswaardige (sic!) noodzaak" beteekende, en dat het Engelsche volk de Franschen zou beschouwen als ongeziene vrienden in den nood". Pertinax" kwam tot dezelfde conclusies. Tot het begin van de twintigste eeuw, zoo schrijft hij, dachten de meeste, zoo niet alle Engelschen, bij het woord Franschman" het eerst aan een cavalerie-officier, die met een monocle in het oog en een zweep in de hand, een cafébinnentrad, nu met dezen dan weer met genen twist zocht en bij zijn vertrek geen glas heel had gelaten." Aan den ande ren kant, aldus Pertinax", werd de Engelschman in Frankrijk beschouwd als een ongelikte beer, wien alle beleefdheid vreemd was en die zich ver plicht achtte, ieder dien hij ontmoette, onbeschoft te bejegenen". Pertinax" schetst met deze woorden de situatie anno 1900, toen het pas weinig had gescheeld of de beide landen waren met elkaar in oorlog geraakt. Sindsdien zijn het ware dwaas heid, het te ontkennen, de politieke verhoudingen tusschen Engeland en Frankrijk belangrijk ver beterd. De vraag blijft echter gerechtvaardigd of de diplomatieke entente niet hartelijker is dan de wederzijdsche gevoelens der onderdanen. Galsworthy heeft dat indertijd even meesterlijk aange voeld als uitgebeeld. De lichtelijk gespannen ver houding tusschen den stijven Soames Forsyte en de ietwat inhalige, berekenende moeder van Annette is symbolisch voor de gevoels-relaties tusschen het Engelsche en Fransche volk. DE laatste maal dat de verborgen haatgevoelens van het Fransche volk jegens het Engelsche doorgebroken zijn, was tijdens de Abessijnsche crisis. In breede lagen van het Fransche volk voelde men in die dagen de Engelsche staatkunde als een bedreiging van den Latijnschen broeder". Eden's sanctie-politiek is dan ook in de eerste plaats door Frankrijk gedwarsboomd. Niet zonder trots is dat feit door de Fransche pers openlijk erkend in den zomer van het vorig jaar, toen deze pers poogde Italiëvan Duitschland los te weeken. Of deze pers er nu nog zoo over denkt, doet niets af aan het feit dat het nauwelijks drie jaar geleden is, dat de Fransche auteur Henri Béraud een opzien barend artikel schreef onder den titel Engeland moet tot slavernij worden gebracht!" l'Albion perfide " het is een uitdrukking die den gemiddelde Franschman voor in den mond ligt; een uitdrukking zoo oud, dat nog geen histo ricus er in geslaagd is er den oorsprong van te vinden. De gemiddelde Franschman denkt, wanneer hij de genoemde woorden thans bezigt, vooral aan het jammerlijk einde van den grooten keizer, die zich vol vertrouwen op de Britsche eer aan de Engelschen overgaf en zijn leven moest eindigen op een verre rots in den eenzamen oceaan. Men kent de Franschen slecht, wanneer men meent dat zij Napoleon's tijd geheel vergeten hebben. Integen deel, hoe moeilijker hun positie wordt, des te vaster zullen zij zich vastklampen aan de herinne ringen uit dien tijd van grandeur", daargelaten of die herinneringen juist zijn of niet. Is het niet teekenend, dat tijdens dezelfde Abessijnsche crisis die wij zoojuist hebben genoemd, Laval, ministerpresident van Frankrijk en tegenspeler van Anthony Eden, tegen een Fransch journalist zei, als 't ware ter rechtvaardiging van zijn anti-Engelsche politiek: Het Fransche volk zal nimmer het ongelukkig einde van keizer Napoleon vergeten !" Een uitlating, die een klap in 't gezicht was van Engeland. WAT wij met dit artikel willen betoogen, is slechts, dat voor een gespannen verhouding tusschen Engeland en Frankrijk de gevoelsbasis" aanwezig is. De Tunesische quaestie kan dan ook heel wel op den duur niet tot een versterking, maar tot een verzwakking van de entente cordiale" leiden. Al te duidelijk is immers bij de Engelsche regeering de bereidheid aanwezig om zich, ook in de Middellandsche Zee, eenigen tijd rust te ver schaffen op kosten van haar bondgenooten, een feit dat veel van zijn onbegrijpelijkheid verliest wanneer men zich den lossen en in menig opzicht steeds losser wordenden samenhang van het over alle werelddeelen verstrooide Britsche Wereldrijk voor oogen blijft stellen. Het moge toeval zijn, dat Neville Chamberlain als mensch een goedgeloovigen indruk maakt die weinig past bij de bruuske hardheid van dezen tijd een zakenvriend heeft van den gewezen Birminghamschen fabrikant eens gezegd dat hij een en-détail-geest en-gros bezat" , dat deze Chamberlain op het oogenblik eerste minister is en blijft! van, laat ons zeggen een van de drie sterkste mogendheden ter wereld, kan men bezwaarlijk toeval noemen. Het is een door hem gesymboliseerde politiek geweest, die tot de diepe vernedering van Tsjecho-Slowakije heeft geleid. Het is niet onwaarschijnlijk dat deze politiek thans zal leiden tot een weliswaar minder diepe, maar zeker zoo gevoelige vernedering van Frankrijk. EEN PROBLEEM DER DEMOCRATIE VOOR ELKE BEURS 'N ? BROCHES dt 20 STUKS J O*' ' De Haagsche rechter-commis saris heeft de persen waarop het Nationaal Dagblad" gedrukt wordt, onklaar gemaakt, zulks wegens eenige artikelen, die ge noemd dagblad had gewijd aan de Oss'sche affaire en die zoowel voor den minister van justitie als voor het katholieke deel der bevolking beleedigend werden geacht. Er zit aan deze zaak, bezien van democratisch standpunt uit, een principieele en een actueele zijde. De principieele zijde is deze: heeft de democratie het recht, zich tegen haar belagers te verdedigen met middelen, die weliswaar, gemeten aan den maatstaf eener absolute democratie, ondemocratisch zijn, maar die zij meent tot zelfbehoud te mogen toepassen ? Wij zijn van meening dat de democratie dit recht in beginsel bezit. Zij bedenke echter dat het zwaard dat zij aldus gaat hanteeren tegen de stroo mingen die de democratie be lagen, tweesnijdend is! Zij be denke dat dat zwaard slechts ge hanteerd mag worden in uiterste noodzaak en volledige onpartijdig heid. Wij raken hiermede aan de actueele zijde van de tegen het blad der N. S. B. getroffen maat regelen. Waarom, zoo vragen wij, moeten het juist de uitingen tegen het katholieke deel der bevolking zijn, die tot het rechterlijk op treden aanleiding gaven? Vreest de katholieke minister, die ten slotte voor dit optreden verant woordelijk is, niet, daarmede den schijn op zich te laden, dat de democratie hier eerder gebruikt is om de katholieke, dan wel de democratische beginselen te be schermen ? Het komt ons voor, dat het van het hoogste belang is, wanneer men ook dezen schijn hadde ver meden. PAG. 3 DE GROENE No. 3ZI6

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl