Historisch Archief 1877-1940
van rseptunus
Het waterloopkundig laboratorium te Delft
H. B. Fortuin
DE aarde zweeft als een oneindig klein
bolletje in de oneindig groote ruimte. Als
men er dichter bij komt, zooals ons,
menschen nu eenmaal gegeven is, dan blijkt de opper
vlakte van deze aarde verdeeld tusschen water en
land. Zoo is het ongeveer van den aanvang af
geweest. Maar die verdeeling tusschen nat en droog
is niet onveranderlijk gebleken. Rivieren, die
stroomden van de bergen af naar de zeeën en meren,
gestuwd door krachten en beperkt door krachten,
hebben hun beddingen verlegd. Zeebodems hebben
zich verheven en landen zijn in de golven onder
gegaan.
Toen kwam de mensch. Met dijken en dammen
deed hij rivieren en zeeën hun bedding kiezen en
houden. Hij wierp dijken op en groef kanalen.
En hij wijzigde de oppervlakte dezer aarde, uit
eigenbaat, om lijf en leven, om voedsel en woning.
Het Nederlandsch volk strijdt dien strijd meer
dan eenig ander volk ter aarde. Dijkdoorbraken,
verzanding, aanslibbing, inpoldering en uitwatering,
het graven van kanalen, het aanleggen van dammen
en sluizen zal hier steeds moeten gebeuren.
Groote werken, als de sluizen te IJmuiden, te
Vreeswijk, de bouw van het Julianakanaal, het
Amsterdam-Rijnkanaal, vroegen en vragen ervaring
en kennis. De tijd, dat wij geloofden aan stroom
goden, aan najaden en nymphen is voorbij. Wij
gelooven nog slechts aan rekenliniaal en empirie.
EMPIRIE en rekenliniaal: theorie en ervaring !
Dat is te vinden in het Waterloopkundig
Laboratorium te Delft. Hier wordt de aardoppervlakte
nagebootst. Als men daar is, ziet men op rivieren
en kanalen neer, alsof men ze uit een vliegtuig
bezag: wel verkleinde maar nog altijd respectabele
kunstwerken. Wat gebeurt hier? Stel, Waterstaat
moet te IJmuiden een nieuwe spuisluis maken, die
per etmaal, of per uur een zekere hoeveelheid water
moet kunnen afvoeren. Hoe groot moet zulk een
sluis worden en hoe wordt zij het beste ingericht ?
U zult zeggen: dat moet Waterstaat zelf maar
-weten l Maar Waterstaat weet dat niet! Niet, dat
de ingenieurs daar hun vak niet zouden verstaan.
Uiet, dat zij geen ervaring hebben van vroeger ge
bouwde spuisluizen. Maar dat alles leert hun niet,
hoe zij onder deze omstandigheden, bij dit verval,
bij deze kustlijn, bij dit samenkomen van zoet en
zout water,, bij deze verhoudingen van eb en vloed
hun sluis moeten bouwen. De omvangrijkste theorie,
de grootste kennis kan hier geen uitkomst bieden.
Dus ? De sluis maar bouwen, op hoop van
zegen? Dat kan. Maar het is gevaarlijk. Want als
het mis is, of als de sluis te klein is, of grooter dan
noodig, dan is dat een feit, dat bij verbetering
millioenen verslindt. Neen, dan gaat men naar het
waterloopkundig laboratorium en vraagt den
directeur prof. ir. J. Th. Thijsse, om de noodige
modelproeven te nemen.
De werkers van dit laboratorium, ingenieurs en
technici, gaan nu onder leiding van den directeur
een model bouwen,' dat zoo nauwkeurig mogelijk
de werkelijkheid nabijkomt. Een model op een
schaal i: 500, als het kan i: 100, nog liever i: 25.
Want hoe geringer de verkleining is, des te zuiverder
dekken de uitkomsten van model en werkelijkheid
elkaar. Zoo is er voor deze spuisluis dus een groot
model gebouwd. Twee geweldige meetstuwen"
storten het water in een uit baksteen gebouwde bak
van geweldige afmetingen, waarin met beton nauw
keurig het afwateringskanaal nagebootst is, glooien
de wallekanten, de diepte en breedte naar
verhouF'
?-*
_^-J l woninginrichting
C_______J meubelen lampen
amsterdam den haag rotterdam
Model van ds
u/twater/ngss/u/'zen van <te Zuiderzee,
op een wj'f-en-ii 'intigsteder
ware grootte
ding. Dan komt de spuisluis. Landhoofden en pijlers
zijn vervaardigd uit parafine, die een makkelijke
vervorming voor de verschillende proeven toelaat.
Na de spuisluis komt de zee". Wederom een ge
weldige bak, gevuld met zand", waarin de condi
ties van de zeekust nauwkeurig zijn nagebootst.
Een ontworpen sluisdrempel, een langzaam
verloopende helling. Schuiven aan het einde der bak op
bepaalde hoogte bepalen het peil der zee. Nu laat
men het water doorstroomen. De pompmonden
storten hun geweldige hoeveelheden in het kanaal,
het water trekt door het kanaal en loost, door de
sluis, op zee. Al met het bloote oog is de strooming
duidelijk te volgen. Een roode kleurstof toont nog
juister aan, of het water zijn geleidelijken gang gaat,
en of niet gevaarlijke wervelingen of kolken optre
den, die wallekanten zouden beschadigen, of de
capaciteit van het kunstwerk, de sluis, verminderen.
Vooral de bodem buiten de spuisluis is hier punt
van onderzoek. Het doorstroomende water woelt
n.l. na weinige uren een diepe kuil in den zeebodem
vlak voor de sluis. Dat moet verhinderd. En daar
voor is in hoofdzaak deze proef. Want een dergelijke
kuil zou binnen weinige maanden ook den bodem
onder de sluis ondermijnen en kostbare schade
veroorzaken. Het water wordt, na eenige uren
stroomen, stop gezet. De bodem geïnspecteerd. De
kuil begon zich weer te vormen. Dan worden eenige
profielveranderingen aan de sluis aangebracht,
stroombrekers worden bij de sluis veranderd, en de
volgende proef wordt genomen. Doordat model en
werkelijkheid verschillen moet men met verschei
dene correcties rekening houden: n ervan is, dat
zand naar verhouding te zwaar is: hier gebruikt
men dus puimsteenkorrels. En weer gaat het water
stroomen, weer loopt het door de sluis, weer stort
het zich over den zeegrond. Ziet, nu is het wat beter.
We hebben ook geen last meer van
tegenstroomingen; alleen zouden wij dien damwand nog iets naar
voren moeten brengen.
Zoo wordt daar geëxperimenteerd. Soms een jaar
lang, soms nog langer. Dergelijke proeven kosten
dan ook wel tien, of vijftienduizend gulden. Maar
de besparing, erdoor verkregen, kan millioenen be
dragen. Zoo was het met de groote schutsluis te
IJmuiden, waarvoor toenmaals modelonderzoek in
de Duitsche waterloopkundige laboratoria moest
geschieden, omdat Nederland een dergelijke inrich
ting niet kende. De proeven wezen uit, dat bepaalde
onderdeelen kleiner en minder zwaar behoefden te
worden, wat een besparing van ongeveer i millioen
gulden gaf. Naar aanleiding hiervan en van onder
zoekingen voor de werken van het Julianakanaal
en de Zuiderzeewerken, is men toen overgegaan tot
de stichting van een voorloopig laboratorium, in
1927 dat zooveel werk had en zooveel ruimte be
hoefde, dat het in 1932 gevolgd is door het tegen
woordige. De leiding heeft steeds bij prof. Thijsse
berust.
DAT tegenwoordige laboratorium, gevestigd in
een nieuw gebouw, bestaat uit een zeer lange
hal, waarop, als T-stuk, een kortere staat, waar
omheen de nevenvertrekken als werkplaatsen,
teekenkamers, ingenieurskamers gevestigd zijn.
? In de hal liggen de groote modellen uitgestrekt
Ginds de mond van den IJssel, die voor de inpoldering
van den Noord-Oostpolder wat verlegd moet worden.
Maar dat moet zoo gebeuren, dat n mond zonde r
veel baggerwerk op voldoende diepte blijft voor de
scheepvaart, en dat de andere mond zoo
veelrr-'*»lijk van het zand en slib meevoert en op weinig
hinderlijke, liefst van elkaar gescheiden plaatsen
laat bezinken, waar zand en waar slib naar be
hoefte kunnen worden gebaggerd. Een onderzoek,
waarbij men de veertig meter lange kunstig na
gebootste rivier bij elke proef ongeveer vier dagen
en vier nachten moet laten stroomen, voor er
voldoende resultaat te zien is.
Daar op gindsche helft ligt het stroomgebied van
de Lek, zomerbedding en uiterwaarden, met de
kruising van het Amsterdam-Rijnkanaal. Model
onderzoek heeft getoond wat de beste plaats voor
de kruising was. Modelonderzoek van jaren heeft
uitgewezen, hoe de kruising er uit moet zien, opdat
de scheppen, de rivier overstekend, niet door den
stroom meegesleept worden, opdat niet zand en slib
zich zouden vastzetten in dat stuk, waar voor de
scheepvaart kribben gevaarlijk zouden zijn. Nu is
het onderzoek vrijwel afgeloopen en wordt het pro
ject volgens aanwijzingen van het laboratorium uit
gevoerd.
Plannen voor het aanleggen van havens, als een
Fransche haven aan de Ivoorkust, worden hier in
model gebouwd en getoetst. Door op het water
drijvende, brandende kaarsjes in het donker te foto
graf eeren, krijgt men op de plaat nauwkeurig den
loop van den stroom te zien. Ook kleurstoffen geven
den waterloop aan. Verzanding en aanslibbing
toonen zich van zelf. En vele meetinstrumenten helpen
de uitkomsten te verifieeren. Zoo onderzoekt men
den besten vorm van sluiskolken en sluisdeuren.
Men onderzoekt, hoe kolken gebouwd moeten wor
den, opdat de sluis in ongeveer tien minuten een
verval van zeven of acht meter kan overwinnen:
vroeger een vrijwel onvervulbare eisch. En alles
zou hier den indruk van een spelletje maken, van
gewoon maar spelen met modellen en knoeien met
water, klei en zand, als niet het systematische van
het onderzoek en de nauwkeurigheid der proeven
het tegendeel zouden bewijzen.
Ook onderzoek naar den vorm en bouw van
zeedijken heeft plaats. Een breede goot, bijna
dertig meter lang, heeft een heel langzaam hellend
en oploopend strand. Hier worden met een
golfmachine en met een kunstmatige windinstallatie,
die van zeebries tot en met orkaan kan doen waaien,
de golven tegen de kust gedreven, zoodat men de
gedragingen van water, zand en dijklichaam kan
nagaan. Is het niet, alsof het werkelijk strand en
zee is: het klotsen van het water, de blazende wind,
het schurende zand?
NIET slechts voor rijk en provincie worden der
gelijke objecten onderzocht. Waterschappen en
steden hebben waterloopkundige vraagstukken, die
men naar het laboratorium brengt. En industrieën
met goot- of pijpleidingen komen met vraagstukken
van buis vertakkingen, afsluitorganen,
zuigleidingen en van metingen van stroomsnelheden. Ook
zij kunnen hier terecht. Zoo worden hier tegelijk
groote en kostbare modelproeven genomen en min
der uitvoerige onderzoekingen gedaan.
Het is hier een aardoppervlakte in het klein, waar
de helpers van zee- en stroomgoden hun werkplaats
hebben.
PAG. 7 DE GROENE No. 3216
;