De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 28 januari pagina 11

28 januari 1939 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

De sp el leid in g van Edward Gordon Craig E4. Verkade DE samenwerking van dr. Otto Brahm en Gordon Craig werd geen samengaan. Deze beide kunstenaars bleken onvermengbare elementen der tooneelbeeldingskunst na te streven. De dogmatische een zijdige) dramatisch literaire Brahm en déongebonden visionaire, geniale Craig konden te zamen geen harmo nisch geheel scheppen. firahrn had zijn tooneelspelers het beelden van binnen uit van de ka rakters bijgebracht, wat het nog vaak zoo bewonderend typeeren" voor goed tot een tweede-rangs uiting heeft gestempeld. Acteurs als Sauer, Basserrnann en Ritner, Else Lehmann en Irene Triesch waren bij hem tot hun recht gekomen, of hadden zich zelf gevonden onder zijn leiding. Zij beeldden personen uit het heden in spraak, houding en grime' tot een levend wezen. Na hen te hebben zien spelen, herkende men in het dagelijksch leven menschen, die men vroe ger als type had gezien, als omlijnde karakters. En in Brahm's voorstel ling' vond men een soort samenleving van waarachtige menschen en kon men een levensgebeuren van een be paalde groep als toeschouwer beleven, als of men zelf deel uitmaakte van zulk een engere gemeenschap. Maar Craig was het tegenbeeld van Brahm; beide kunstenaars hadden niets gemeenschappelijk. Zoo als Brahm het leven had beluisterd, zoo had Craig het leven gezien. De dans was voor Craig poëzie, het bewegen van het menschelijk lichaam in het tooneelbeeld proza. En uit het menschelijk bewegen ontstond voor hem pas het gesproken woord. Het licht op het tooneel was voor hem een element van het leven zelf, evenals de kleur. De costumeering beduidde lijn en vorm, het decor de geestelijke sfeer, waarin zich de menschheid bewoog. Een enkelvoudig begrip, b.v. het gaan door een poort", zag Craig als een levensgebeuren: lieden die van de eene situatie in het leven door een poort in een andere geraken. Het was dan ook geen wonder, dat Craig het woord" overbodig of geheel onbelangrijk vond, en een treurspel van Shakespeare feitelijk als geniale tooneellectuur beschouwde, ongeschikt om in scène te brengen. Craig verwachtte van het bewegende beeld alles, wat door woorden zelfs niet uitgedrukt kon worden van de geheimen in het menschelijk gemoed. Zijn eerste speler moest ontegenzeggelijk een danser zijn. In den dans van Isadora Duncan, die een plastisch bewegen was, vond hij dan ook ontelbare uitbeeldings idealen van zich zelf verwezenlijkt. Wanneer Brahm een deur met een knop voor zijn Decor-ontwerp van Edward Gordon Craig voor Das Gerettete Vened/g" Gerettete Venedig"-decor verwachtte, stelde Craig hem een phantastisch fraai gevormde opening voor, om zich van de eene wereld naar een andere te begeven" en de voorstelling onder beider leiding werd dan ook zeer hybridisch. Prachtig voor doove menschen om te aanschouwen en voortreffelijk om door blinde te worden gehoord. Maar voor de ware tooneelvrienden, die het speciale verlangen be zitten, datgene wat zij hooren n zien als eenheid in zich op te nemen en via dit gemeenschappelijke zintuig van zien n hooren mede te leven, werd de voorstelling een verbijsterende chaos. MAAR na dit experiment stond vast, dat tooneelspeelkunst niet een litteraire uiting is voor het oor, noch een soort bewegende schilderkunst voor het oog, maar dat het een harmonisch samen gaan van beide kunsten beteekent, die aan beide begrippen eenige beperkingen opleg en noch het eene zintuig, noch het andere, apart beschouwd, volledig te bevredigen hoeft. Een kunstenaar als Brahm doet het oog tekort, een kunstenaar als Craig geeft zooveel te aanschouwen, dat het luisteren belemmerd wordt. Met andere woorden: Brahm heeft zich verder beperkt tot een soort binnenhuis-tooneel met n open wand; Craig tot een ideëel ballet of pantomime, en het uitvoeren van een bepaald soort opera's zooals van een Purcell of Haydn. Wanneer Craig zelfstandig een stuk van Shakespeare had vertoond, zou het resultaat niet zijn geweest: het uitbeelden van Shakespeare, maar de beelding van een phantasie opgewekt door Shakespeare. Craig beoogt de herschepping van het kunstwerk in een ander medium, en vermag door zijn ongebreidelde phantasie zich niet te onderschikken aan de beelding der geschreven text van den dichter. Een voorbeeld moge deze ingewikkelde zaak trachten duidelijker te maken. Rosencrantz en Guildenstern wenschte Craig zoo te kleeden en zoo te laten gebaren, dat deze personen op bepaalde oogenblikken den toeschouwers als boosaardige dieren zouden voorkomen. Dit beteekent dus, dat zij feitelijk den Hamlet-speler de mogelijkheid ont nemen zouden te spelen, dat hij deze hovelingen als boosaardig en gevaar lijk herkent, terwijl dit voor het dra matisch beloop belangrijker is, dan een 'uiterlijk uitvoeriger beelding der beide nevenrollen, die dan ten opzichte van Hamlet afleidend moeten werken. Tot een samenarbeiden van Gordon Craig met Max Reinhardt is het nim mer gekomen, hoewel dit tot een veel vruchtbaarder resultaat had kun nen leiden dan de poging van dr. Brahm met Craig. Hetgeen niet wegneemt, dat het langdurig bezoek van Reinhardt op Craig's atelier van zeer grooten in vloed is geweest op de eerste jaren van Reinhardt's leiding in het Deutsche Theater; waarmee niet gezegd wil zijn, dat Craig's bijzon dere gaven door Reinhardt tot uiting zijn gebracht. Die hebben behalve in Craig's beginjaren in Londen bij de opvoeringen van Acis en Galathea" van Han del, Dido en Aenëas" en Masque of love" van Pur cell, op de samenwerking van Craig met Stanislawski moeten wachten. De blijvende beteekenis van Gordon Craig ligt niet zoozeer in de enkele voor stellingen, door hem zelf tot stand gebracht, dan wel in de nieuwe waarheden, die hij voorstond. Hij toonde aan, dat de aanschouwelijke zijde van ver tooningen in harmonie moet zijn met het innerlijke gebeuren in de dramatische handeling en zich niet mag beperken tot een uiterlijke tijd- en plaats bepaling, die de fantasie van den toe schouwer ver hindert zich in den geest der dramatische handeling te bewegen. DE KUNST VAN TAPIJTKNOOPEN SEDERT, vijfduizend jaar geleden, Egyptische kunstenaars in hun voorstellingen weef.stoelen afbeeldden, is de techniek van het handweven op dergelijke stoelen niet veel ver anderd. In het westen is de kunst van het handknoopen echter, na een aanvankelijken bloei, pas zeer laat her-ontdekt. En voor ons land kwam de herle ving eerst omstreeks het begin van deze eeuw. Veel is hierbij te danken aan het initiatief van mevrouw Polvliet-van Hoogstraten, die, toen zij in 1910 in Algiers was, daar getroffen werd door de fraaie en kunstzinnige weefsels, en zich dermate liet boeien, dat zij er langen tijd bleef, om de geheele techniek van het tapijtknoopen meester te worden. Toen zij, oorspronkelijk voor haar genoegen, deze voorbeelden zelf ging naknoopen, bleek er voor dit werk zooveel belangstelling te bestaan, dat daaruit de Hand-Tapijtknooperij Kinheim" geboren werd, die later het praedicaat Koninklijke verwierf. Hier werden nu, in een groote lichte ruimte, op een zich steeds uitbreidend aantal getouwen, de Per zische en Chineesche tapijten, kussenovertrekken e. a., zorgvuldig nageknoopt. Handwerk, zorg vuldige keuze der kleuren, de oude motieven, gaven aan deze tapijten de op geen andere wijze te imiteeren schoonheid en bekoring der echte" modellen. Met de nieuwere richtingen in de binnenhuis architectuur, waarbij het ontworpen interieur speciaal ontworpen kleeden eischte, schakelde de tapijtknooperij Kinheim" gedeeltelijk over op de moderne ontwerpen. Architecten, particulieren, instellingen kwamen met speciale opdrachten, die ieder hun eigen eischen stelden, waaraan deze knooperij, die immers de oude beproefde techniek beheerschte en nu ook de nieuwere mogelijkheden overzag, kon voldoen. De schoonheid van het handwerk is n.l. niet te vervangen, niet met de meest geperfectionneerde machines. Want juist de richting van den knoop, die bij een met de hand geknoopt tapijt niet loodrecht op de ketting staat, de onregelmatigheid van de hoogte van het afknippen der geknoopte wollen draad, de minime verschillen bij het vaster aanslaan van de rijen knoopen en den inslag, en daarmee in de plaatselijke dichtheid" van het tapijt, geven aan een kleed het levende en warme, dat het tot een kostbaar bezit maakt. Zoo werden zalen in het Vredespaleis, verschillende departementen, Nederlandsche gezantschappen in den vreemde, het Gouvernementshuis in Maastricht, gebouwen van groote maatschappijen, mailbooten, de Piet Hein" en het paleis van het prinselijk paar ingericht met deze speciaal vervaardigde tapijten. PAG. II DE GROENE No. 3217 Een blik in het Gouvernementshuis te Maastricht

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl