De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 28 januari pagina 4

28 januari 1939 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

r WIJ zijn overtuigd of behooren het althans te zijn van het nut der industrialisatie. Sommigen onzer hopen zelfs, dat dank zij of ondanks de omstandigheid, dat wij een industrialisatie-minister hebben met en benevens technischeconomische instituten in werking of in wording, de aanval op de werkloos heid langs dezen weg binnenkort, zij het dan ook oud-vaderlandsch voor zichtig zal beginnen. Die ingrijpende verandering, welke werk zal moeten brengen, kan men ge rust industrialisatie" noemen, als men zich maar niet verbeeldt, dat men door het gebruik van dezen naam iets meer weet of begrijpt van den aard der nood zakelijke verandering. Met het gebruik van den naam allén schieten we niet óp behalve dan in het verschaffen van een zekere rust aan ons geweten. Waar om het overigens den meesten te doen is. Zoodat ook deze gelijk hebben met veel te verwachten van de industriali satie. MAAR niemand kan in ernst ver wachten of beweren, dat industri alisatie een afdoende oplossing zal brengen voor het steeds moeilijker wordende vraagstuk hoe zij, die zich tot een vrij beroep aangetrokken voe len, hoe wetenschappelijk gevormden, hoe kunstenaars en kunstnij veren een behoorlijk bestaan kunnen vinden. De regeering, welke zich volgens een kenschetsend woord van Minister Colijn bekogeld" voelt door zoovele vraagstukken, is ook door dezen kogel pijnlijk getroffen en doet, wat zij kan". Gegeven haar overwegend fiscale belangstelling is haar belangrijkste maatregel een fiscale: opvoering der kosten van de studie" om den toe vloed zooveel mogelijk te keeren. Bo vendien druk op het onderwijzend per soneel der scholen voor middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs om het den leerlingen vooral niet te gemak kelijk te maken en minder geschikten zoodra mogelijk een andere richting te doen kiezen. Het laatste is nog zoo dwaas niet het eerste is een schande voor Neder land. We moeten er maar liever niet over praten. De dans om het gouden kalf is niet stichtelijk om aan te zien en zeker geen dankbaar onderwerp om over te spreken. Desondanks neemt het aantal steeds toe van afgestudeerden, die geen be staan vinden; zij komen van onze Hoogescholen en Middelbare Techni sche scholen, van Academies en Kunstnijverheidsinstituten.van Conservatoria en Muziekscholen. Hier kan we zeiden het reeds industrialisatie geen uitweg wijzen. Maar een tooverwoord hebben we noodig. Waarom zouden we het nu eens niet met commercialisatie" probeeren? DE tijden veranderen en de menschen veranderen mee. Geen koop man twijfelt er tegenwoordig nog aan of hij zér goede waar wel zou mogen aanbevelen. Hij weet maar al te goed, dat men alles kan verkoopen met goede reclame en zonder reclame ook het beste niet verkoopt." Zoo zullen we er ook aan moeten wennen, dat de tijd voorbij is, waarin het beneden de waardigheid van een vrij beroep" was diensten aan te bie den. We zullen ons integendeel ver trouwd moeten maken met de gedachte dat zij, die de gemeenschap willen die nen als arts of rechtsgeleerde, als. inge nieur of accountant, als tandarts oi leeraar, als beeldend kunstenaar of musicus, dat zij allen alleen dan op vol doende belooning dat is voldoende diensten van anderen kunnen en mogen rekenen, wanneer zij voldoende diensten bewijzen; dat zij echter alleen dan voldoende diensten kunnen bewij zen, wanneer de gelegenheid om hier over te beschikken zóó gemakkelijk wordt gemaakt, dat ieder, die van zulk een dienst zou willen gebruik maken, er ook gebruik van kan maken. Hiermede zitten we midden in het distributie"-vraagstuk. Het distributievraagstuk is namelijk niet zoozeer een vraagstuk van ver deeling van goederen" als wel van be schikbaarstelling van diensten". Dit is nu van oudsher de taak ja de roe ping van den koopman geweest. Eerst ging het vooral om het wat", om de diensten, de koopwaar. Later is het voor hoeveel", de prijs", sterk mee gaan spreken. Thans vraagt het hoe" hoe langer hoe meer aandacht. De jonge artsen, die geen praktijk vinden, en de jonge ingenieurs zonder werk, de musici, die geen plaats kun nen krijgen en de schilders en kunstnijveren, die tevergeefs op opdrachten wachten, moeten om te beginnen de ijdelheid afleggen en zich doelbewust in dienst der nameloos velen willen stellen. Zij moeten zich doordringen van het besef, dat het dienen de roe ping van het leven is, en niet verarmt, maar verrijkt, zoodat zij niet voor iederen dienst, dien zij bewijzen, zooveel mogelijk belooning moeten vragen, maar voor iedere belooning zooveel mogelijk moeten trachten te verrichten. En zij, die in onze samenleving en maatschappij vaak zonder dat zij het weten de goede gaven van het leven liefst voor zich zelf en de eigen groep zouden willen houden en met name het voor den werkman niet noodig vinden, dat hij ook goede genees kundige en tandheelkundige hulp krijgt ook goede muziek hoort en in zijn huis óók mooie dingen heeft, moeten be denken (als zij alleen uit baatzucht een ander iets kunnen gunnen^, dat zij zelf niet alleen vragen op 's levens markt, maar ook bieden en dat ook hun aanbod op den duur slechts opgenomen wordt, als de nameloos velen mede mo gen genieten. Den krijgt de koopmanstaak den zin en de beteekenis, die zij in onzen tijd behoort te hebben dan dient de koop man niet uitsluitend of hoofdzakelijk zijn eigen belang om winst", maar de gemeenschap, doordat hij bemiddelt tusschen het aanbod, dat zelf geen vraag ontmoet en de vraag, die niet weet, tot wie zich te richten. In dienst van dit koopmanschap krijgt reclame den zin van voorlichting" en wordt dienst" service", zooals men tegen woordig graag zegt. Vandaar dat we het teveel aan af gestudeerden" niet mogen trachten te beperken door de bekwameren uit te sluiten, die immers als regel geen geld hebben, maar hun een taak moeten geven door ook de vrije beroepen te commercialiseeren. Laten we dus onder de tooverwoorden, die we ons zelf voorzeggen, om betere tijden op te roepen naast indu strialisatie ook commercialisatie op nemen. Het is immers ook een bastaard woord, zoodat zij, die denken een ver moeiende bezigheid vinden, het zonder bezwaar gedachteloos kunnen herhalen. DR. M. R. J. BRINKGREVE DE Nederlandsche pers heeft het publiek acht dagen geleden vergast op een vrij uitvoerige beschrijving van de voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van het Nederlandsch paviljoen op de wereldtentoonstelling te New York. Dit blad heeft indertijd als eerste protest aangeteekend tegen de wijze waarop de verantwoordelijke instanties gesold hebben met het landsbe lang dat een interessante en waardige vertegenwoordiging aan de overzijde van den Oceaan eischte. Ook zonder dat zou er echter reden te over zijn om op deze affaire terug te komen. Het gebeurt immers niet al te vaak, dat men een zoo door-en-door humoristisch stuk kan signaleeren als de genoemde beschrijving. / Ons wordt verzekerd, dat prof. Herman Rosse, de Delftsche hoogleeraar, die belast werd met de aesthetische verzorging van het binnenste van het paviljoen en die voorzoover hij niet alles zelf heeft uitgevoerd, een oogje in het zeil heeft gehouden bij alle andere werkzaamheden, dat prof. Herman Rosse Amerika kent, dat hij het Amerikaansche publiek kent, weet waardoor het Amerikaansche publiek wordt aangetrokken, ja zelfs voor Amerikaansche films en tooneelstukken decors heeft ontworpen en Amerikaansche huizen heeft gebouwd. Een waardige staat van dienst! Het was niet de bedoeling van prof. Herman Rosse wij citeeren de N. R. Ct. om het Amerikaansche publiek de diepste verborgenheden van de Nederlandsche cultuur te toonen. De cultureele levendig heid daarop kwam het aan. Deze cultureele levendigheid wordt gediend door enkele vrij summiere grafische voorstellingen, door een groote glazen nis van zestien bij tien meter, met beschilderde voorstellingen, een bewijs afleggende van het snelle en unieke talent van den ontwerper inderdaad is zijn snelheid waarschijnlijk uniek! , tenslotte door de zoogeheeten regeeringsklok. Wij citeeren: De klok bestaat uit een aantal boven elkander gelegen plateaux, die met elkander de hiërarchie van de inrichting van den Nederlandschen staat toonen. Op het bovenste plateau is de Koningin gezeten, lager de ministerraad, de raad van state, de beide kamers, provinciale staten, commissarissen der koningin, burge meesters, weermacht en burgerij. Op gezette tijden begint een speelwerk het Wil helmus te spelen, dr. Colijn begeeft zich dan naar de koningin, de ministers maken een buiging, de burgemeesters spreken het volk toe en het leger maakt een ommetje rond het stadhuis. Wij raden prof. Herman Rosse aan, het volk te steken in kleurige Volendammer costuums hij vergete met name de klompen niet! gezien onze over tuiging dat zijn ontwerp dan nog aanzienlijk meer succes zal hebben bij het Amerikaansche publiek, dat hij zoo goed kent! En aldus wordt wederom citeeren wij het blijde en stralende Nederland tentoongesteld aan de andere zijde van den Oceaan. Inderdaad, de beschrijving van zooveel schoons heeft ons eenige blijde oogenblikken verschaft! Zeer blijde zelfs.... In het Huis Onze museum-directeuren aan het woord. LAATST bij het opruimen van mijn boeken kast kreeg ik toevallig weer een paar oude manifesten in handen uit den begintijd van het dadaïsme en futurisme. Onder het vele, waar tegen de toenmaals moderne schilders en andere kunstenaars de felle pijlen van hun toorn richtten, had niets zoozeer het vermogen, hun schuim bekkende razernij en woesten haat op te wekken, als het museum. Het museum was een nuttelooze, doode plek in het nieuwe tijdsbeeld; het museum was een knekelhuis, het verspreidde slechts ont binding, het belemmerde den nieuwen groei. Gelijk het met zoovele soepen gaat, is noch de sterk gepeperde consomméder dadaïsten noch de kokendheete potage der futuristen, zoo heet gegeten als men ze opdiende. Toch zat ook in deze eenzijdigheid eenige waarheid. Dood, grauw en dor was menigmaal de sfeer der muzenhuizen", der musea waar de schoonheid opgetast ligt, maar vaak zoo weinig aantrekkelijk bewaakt, verpleegd en gehuisvest wordt, dat men zich niet bij haar thuisvoelt. Waar men zich niet thuisvoelt, komt men niet graag. Zoo kwam de Schoonheid soms ongevraagd naast u zitten op een bankje in een oud park, in een schemerig schippers kroegje aan de gracht, of tusschen de hossende menigten onder de feestverlichting, en bleef zij u onthouden waar gij haar doodelijk vermoeid najoegt, uw systematischen catalogus in de hand, op zoek naar nummer 12816 van zaal 624, repliek van nr. 1323 van een zusterinstelling. Centrum van hedendaagsch geestelijk leven, tehuis voor studie en cultureele uitingen van levende kunstenaars, weerspiegeling van kunstleven en kunstopvattingen ook van den eigen tijd, gelegen heid tot manifestaties van nieuwe, jong opkomende talenten ziedaar, wat een museum, zoo al niet uitsluitend, dan toch óók zou moeten zijn om breedere lagen van het volk te bereiken. En inderdaad: sinds de luide en onbekookte protesten tegen de musea, al gingen zij uit van kortstondige en extremistische mode-richtingen, en al mag men geen enkel oorzakelijk verband leggen, is er veel ten goede veranderd. Natuurlijk is in de ongeveer 260 musea, die ons land telt, de toestand nog lang niet overal ideaal. Maar hoe dit zij, er wordt hoe langer hoe meer gedaan om het museumbezoek te stimuleeren. Natuurlijk moet men daarbij bedenken, dat het onmogelijk is, alle musea in dit opzicht over n kam te scheren. Immers, van de meeste musea zijn geschiedenis, doel en werkwijze verschillend. Het Haagsche Gemeentemuseum De directeuren van eenige onzer groote musea waren zoo vriendelijk, ons hun inzichten mee te deelen omtrent de wijze, waarop het museumbezoek voor een breeder schare aantrekkelijker gemaakt wordt, en de eventueele mogelijkheden, welke in dat opzicht nog verder zouden bestaan. Is het mogelijk", vroegen wij dr. H. E. van Gelder, directeur van het Gemeentemuseun te 's-Gravenhage, en is het wenschelijk, ook voor kunstenaars van andere categorieën dan musici iets dergelijks te doen als het Haagsche museum met zijn debu tanten-concerten beoogt?" Naar mijn meening", aldus verklaarde de heer Van Gelder, zou dat in een museum kunnen ge beuren met het organiseeren van tentoonstellingen, maar de mogelijkheid om daarvoor een selectie toe te passen als bij de musici brengt vél meer moeilijk heden met zich voor een museum, dat neutraal moet blijven, terwijl n de kunstenaars-vereenigingen n de kunsthandelaren reeds op dit gebied zeer veel doen, waarbij ook de onbemiddelde kunstenaars even goed geholpen worden als andere. De musea zullen zich dus kunnen beperken tot het houden van exposities van moderne kunst op ruimer schaal. Een tweede vraag gold de mogelijkheid om met lezingen enz. de belangstelling in en medeleven met het museum voor de burgerij aantrekkelijker te maken. De mogelijkheid daarvoor", meent dr. van Gelder, bestaat natuurlijk alleen daar, waar localiteiten voor lezingen aanwezig zijn. Wij zijn in die gelukkige positie, en wij houden hier ook eenige lezingen per seizoen, hetzij alleen, hetzij in combinatie met verwante vereenigingen. Een sterke uitbreiding van dit getal is mijns inziens ongewenscht, omdat men daarmee eerder de belangstel ling, door haar te overvoeren, doodt, dan dat men haar prikkelt. Naar mijn meening wordt dit laatste veel beter bereikt door georganiseerde rondleidingen, PAG. 4 DE GROENE No.3217

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl