Historisch Archief 1877-1940
r
WIJ zijn overtuigd of
behooren het althans te zijn van
het nut der industrialisatie.
Sommigen onzer hopen zelfs, dat dank
zij of ondanks de omstandigheid,
dat wij een industrialisatie-minister
hebben met en benevens
technischeconomische instituten in werking of
in wording, de aanval op de werkloos
heid langs dezen weg binnenkort, zij
het dan ook oud-vaderlandsch voor
zichtig zal beginnen.
Die ingrijpende verandering, welke
werk zal moeten brengen, kan men ge
rust industrialisatie" noemen, als men
zich maar niet verbeeldt, dat men door
het gebruik van dezen naam iets meer
weet of begrijpt van den aard der nood
zakelijke verandering. Met het gebruik
van den naam allén schieten we niet
óp behalve dan in het verschaffen van
een zekere rust aan ons geweten. Waar
om het overigens den meesten te doen
is. Zoodat ook deze gelijk hebben met
veel te verwachten van de industriali
satie.
MAAR niemand kan in ernst ver
wachten of beweren, dat industri
alisatie een afdoende oplossing zal
brengen voor het steeds moeilijker
wordende vraagstuk hoe zij, die zich
tot een vrij beroep aangetrokken voe
len, hoe wetenschappelijk gevormden,
hoe kunstenaars en kunstnij veren een
behoorlijk bestaan kunnen vinden.
De regeering, welke zich volgens een
kenschetsend woord van Minister
Colijn bekogeld" voelt door zoovele
vraagstukken, is ook door dezen kogel
pijnlijk getroffen en doet, wat zij
kan".
Gegeven haar overwegend fiscale
belangstelling is haar belangrijkste
maatregel een fiscale: opvoering der
kosten van de studie" om den toe
vloed zooveel mogelijk te keeren. Bo
vendien druk op het onderwijzend per
soneel der scholen voor middelbaar en
voorbereidend hooger onderwijs om
het den leerlingen vooral niet te gemak
kelijk te maken en minder geschikten
zoodra mogelijk een andere richting te
doen kiezen.
Het laatste is nog zoo dwaas niet
het eerste is een schande voor Neder
land. We moeten er maar liever niet
over praten. De dans om het gouden
kalf is niet stichtelijk om aan te zien
en zeker geen dankbaar onderwerp om
over te spreken.
Desondanks neemt het aantal steeds
toe van afgestudeerden, die geen be
staan vinden; zij komen van onze
Hoogescholen en Middelbare Techni
sche scholen, van Academies en
Kunstnijverheidsinstituten.van Conservatoria
en Muziekscholen.
Hier kan we zeiden het reeds
industrialisatie geen uitweg wijzen.
Maar een tooverwoord hebben we
noodig. Waarom zouden we het nu eens
niet met commercialisatie"
probeeren?
DE tijden veranderen en de
menschen veranderen mee. Geen koop
man twijfelt er tegenwoordig nog aan
of hij zér goede waar wel zou mogen
aanbevelen. Hij weet maar al te goed,
dat men alles kan verkoopen met
goede reclame en zonder reclame ook
het beste niet verkoopt."
Zoo zullen we er ook aan moeten
wennen, dat de tijd voorbij is, waarin
het beneden de waardigheid van een
vrij beroep" was diensten aan te bie
den. We zullen ons integendeel ver
trouwd moeten maken met de gedachte
dat zij, die de gemeenschap willen die
nen als arts of rechtsgeleerde, als. inge
nieur of accountant, als tandarts oi
leeraar, als beeldend kunstenaar of
musicus, dat zij allen alleen dan op vol
doende belooning dat is voldoende
diensten van anderen kunnen en
mogen rekenen, wanneer zij voldoende
diensten bewijzen; dat zij echter alleen
dan voldoende diensten kunnen bewij
zen, wanneer de gelegenheid om hier
over te beschikken zóó gemakkelijk
wordt gemaakt, dat ieder, die van zulk
een dienst zou willen gebruik maken,
er ook gebruik van kan maken.
Hiermede zitten we midden in het
distributie"-vraagstuk.
Het distributievraagstuk is namelijk
niet zoozeer een vraagstuk van ver
deeling van goederen" als wel van be
schikbaarstelling van diensten". Dit is
nu van oudsher de taak ja de roe
ping van den koopman geweest.
Eerst ging het vooral om het wat",
om de diensten, de koopwaar. Later is
het voor hoeveel", de prijs", sterk
mee gaan spreken. Thans vraagt het
hoe" hoe langer hoe meer aandacht.
De jonge artsen, die geen praktijk
vinden, en de jonge ingenieurs zonder
werk, de musici, die geen plaats kun
nen krijgen en de schilders en
kunstnijveren, die tevergeefs op opdrachten
wachten, moeten om te beginnen de
ijdelheid afleggen en zich doelbewust
in dienst der nameloos velen willen
stellen. Zij moeten zich doordringen
van het besef, dat het dienen de roe
ping van het leven is, en niet verarmt,
maar verrijkt, zoodat zij niet voor
iederen dienst, dien zij bewijzen, zooveel
mogelijk belooning moeten vragen,
maar voor iedere belooning zooveel
mogelijk moeten trachten te verrichten.
En zij, die in onze samenleving en
maatschappij vaak zonder dat zij
het weten de goede gaven van het
leven liefst voor zich zelf en de eigen
groep zouden willen houden en met
name het voor den werkman niet
noodig vinden, dat hij ook goede genees
kundige en tandheelkundige hulp krijgt
ook goede muziek hoort en in zijn huis
óók mooie dingen heeft, moeten be
denken (als zij alleen uit baatzucht
een ander iets kunnen gunnen^, dat zij
zelf niet alleen vragen op 's levens
markt, maar ook bieden en dat ook hun
aanbod op den duur slechts opgenomen
wordt, als de nameloos velen mede mo
gen genieten.
Den krijgt de koopmanstaak den zin
en de beteekenis, die zij in onzen tijd
behoort te hebben dan dient de koop
man niet uitsluitend of hoofdzakelijk
zijn eigen belang om winst", maar de
gemeenschap, doordat hij bemiddelt
tusschen het aanbod, dat zelf geen
vraag ontmoet en de vraag, die niet
weet, tot wie zich te richten. In dienst
van dit koopmanschap krijgt reclame
den zin van voorlichting" en wordt
dienst" service", zooals men tegen
woordig graag zegt.
Vandaar dat we het teveel aan af
gestudeerden" niet mogen trachten te
beperken door de bekwameren uit te
sluiten, die immers als regel geen geld
hebben, maar hun een taak moeten
geven door ook de vrije beroepen te
commercialiseeren.
Laten we dus onder de
tooverwoorden, die we ons zelf voorzeggen, om
betere tijden op te roepen naast indu
strialisatie ook commercialisatie op
nemen. Het is immers ook een bastaard
woord, zoodat zij, die denken een ver
moeiende bezigheid vinden, het zonder
bezwaar gedachteloos kunnen herhalen.
DR. M. R. J. BRINKGREVE
DE Nederlandsche pers heeft het publiek acht dagen geleden vergast op
een vrij uitvoerige beschrijving van de voorbereidende werkzaamheden
ten behoeve van het Nederlandsch paviljoen op de wereldtentoonstelling
te New York. Dit blad heeft indertijd als eerste protest aangeteekend tegen de
wijze waarop de verantwoordelijke instanties gesold hebben met het landsbe
lang dat een interessante en waardige vertegenwoordiging aan de overzijde
van den Oceaan eischte. Ook zonder dat zou er echter reden te over zijn om op
deze affaire terug te komen. Het gebeurt immers niet al te vaak, dat men een
zoo door-en-door humoristisch stuk kan signaleeren als de genoemde beschrijving.
/
Ons wordt verzekerd, dat prof. Herman Rosse, de Delftsche hoogleeraar,
die belast werd met de aesthetische verzorging van het binnenste van het paviljoen
en die voorzoover hij niet alles zelf heeft uitgevoerd, een oogje in het zeil heeft
gehouden bij alle andere werkzaamheden, dat prof. Herman Rosse Amerika
kent, dat hij het Amerikaansche publiek kent, weet waardoor het Amerikaansche
publiek wordt aangetrokken, ja zelfs voor Amerikaansche films en
tooneelstukken decors heeft ontworpen en Amerikaansche huizen heeft gebouwd.
Een waardige staat van dienst! Het was niet de bedoeling van prof. Herman
Rosse wij citeeren de N. R. Ct. om het Amerikaansche publiek de diepste
verborgenheden van de Nederlandsche cultuur te toonen. De cultureele levendig
heid daarop kwam het aan. Deze cultureele levendigheid wordt gediend door
enkele vrij summiere grafische voorstellingen, door een groote glazen nis van
zestien bij tien meter, met beschilderde voorstellingen, een bewijs afleggende
van het snelle en unieke talent van den ontwerper inderdaad is zijn snelheid
waarschijnlijk uniek! , tenslotte door de zoogeheeten regeeringsklok. Wij
citeeren: De klok bestaat uit een aantal boven elkander gelegen plateaux, die met
elkander de hiërarchie van de inrichting van den Nederlandschen staat toonen.
Op het bovenste plateau is de Koningin gezeten, lager de ministerraad, de raad van
state, de beide kamers, provinciale staten, commissarissen der koningin, burge
meesters, weermacht en burgerij. Op gezette tijden begint een speelwerk het Wil
helmus te spelen, dr. Colijn begeeft zich dan naar de koningin, de ministers maken
een buiging, de burgemeesters spreken het volk toe en het leger maakt een ommetje
rond het stadhuis.
Wij raden prof. Herman Rosse aan, het volk te steken in kleurige
Volendammer costuums hij vergete met name de klompen niet! gezien onze over
tuiging dat zijn ontwerp dan nog aanzienlijk meer succes zal hebben bij het
Amerikaansche publiek, dat hij zoo goed kent!
En aldus wordt wederom citeeren wij het blijde en stralende Nederland
tentoongesteld aan de andere zijde van den Oceaan. Inderdaad, de beschrijving van
zooveel schoons heeft ons eenige blijde oogenblikken verschaft! Zeer blijde zelfs....
In het Huis
Onze museum-directeuren
aan het woord.
LAATST bij het opruimen van mijn boeken
kast kreeg ik toevallig weer een paar oude
manifesten in handen uit den begintijd van
het dadaïsme en futurisme. Onder het vele, waar
tegen de toenmaals moderne schilders en andere
kunstenaars de felle pijlen van hun toorn richtten,
had niets zoozeer het vermogen, hun schuim
bekkende razernij en woesten haat op te wekken,
als het museum. Het museum was een nuttelooze,
doode plek in het nieuwe tijdsbeeld; het museum
was een knekelhuis, het verspreidde slechts ont
binding, het belemmerde den nieuwen groei.
Gelijk het met zoovele soepen gaat, is noch de
sterk gepeperde consomméder dadaïsten noch de
kokendheete potage der futuristen, zoo heet gegeten
als men ze opdiende.
Toch zat ook in deze eenzijdigheid eenige waarheid.
Dood, grauw en dor was menigmaal de sfeer der
muzenhuizen", der musea waar de schoonheid
opgetast ligt, maar vaak zoo weinig aantrekkelijk
bewaakt, verpleegd en gehuisvest wordt, dat men
zich niet bij haar thuisvoelt. Waar men zich niet
thuisvoelt, komt men niet graag. Zoo kwam de
Schoonheid soms ongevraagd naast u zitten op een
bankje in een oud park, in een schemerig schippers
kroegje aan de gracht, of tusschen de hossende
menigten onder de feestverlichting, en bleef zij u
onthouden waar gij haar doodelijk vermoeid
najoegt, uw systematischen catalogus in de hand,
op zoek naar nummer 12816 van zaal 624, repliek
van nr. 1323 van een zusterinstelling.
Centrum van hedendaagsch geestelijk leven,
tehuis voor studie en cultureele uitingen van levende
kunstenaars, weerspiegeling van kunstleven en
kunstopvattingen ook van den eigen tijd, gelegen
heid tot manifestaties van nieuwe, jong opkomende
talenten ziedaar, wat een museum, zoo al niet
uitsluitend, dan toch óók zou moeten zijn om
breedere lagen van het volk te bereiken.
En inderdaad: sinds de luide en onbekookte
protesten tegen de musea, al gingen zij uit van
kortstondige en extremistische mode-richtingen, en
al mag men geen enkel oorzakelijk verband leggen,
is er veel ten goede veranderd. Natuurlijk is in de
ongeveer 260 musea, die ons land telt, de toestand
nog lang niet overal ideaal.
Maar hoe dit zij, er wordt hoe langer hoe meer
gedaan om het museumbezoek te stimuleeren.
Natuurlijk moet men daarbij bedenken, dat het
onmogelijk is, alle musea in dit opzicht over n
kam te scheren. Immers, van de meeste musea zijn
geschiedenis, doel en werkwijze verschillend.
Het Haagsche Gemeentemuseum
De directeuren van eenige onzer groote musea
waren zoo vriendelijk, ons hun inzichten mee te
deelen omtrent de wijze, waarop het museumbezoek
voor een breeder schare aantrekkelijker gemaakt
wordt, en de eventueele mogelijkheden, welke in
dat opzicht nog verder zouden bestaan. Is het
mogelijk", vroegen wij dr. H. E. van Gelder,
directeur van het Gemeentemuseun te
's-Gravenhage, en is het wenschelijk, ook voor kunstenaars
van andere categorieën dan musici iets dergelijks
te doen als het Haagsche museum met zijn debu
tanten-concerten beoogt?"
Naar mijn meening", aldus verklaarde de heer
Van Gelder, zou dat in een museum kunnen ge
beuren met het organiseeren van tentoonstellingen,
maar de mogelijkheid om daarvoor een selectie toe
te passen als bij de musici brengt vél meer moeilijk
heden met zich voor een museum, dat neutraal moet
blijven, terwijl n de kunstenaars-vereenigingen n
de kunsthandelaren reeds op dit gebied zeer veel
doen, waarbij ook de onbemiddelde kunstenaars
even goed geholpen worden als andere. De musea
zullen zich dus kunnen beperken tot het houden
van exposities van moderne kunst op ruimer schaal.
Een tweede vraag gold de mogelijkheid om met
lezingen enz. de belangstelling in en medeleven
met het museum voor de burgerij aantrekkelijker
te maken. De mogelijkheid daarvoor", meent
dr. van Gelder, bestaat natuurlijk alleen daar,
waar localiteiten voor lezingen aanwezig zijn. Wij
zijn in die gelukkige positie, en wij houden hier ook
eenige lezingen per seizoen, hetzij alleen, hetzij in
combinatie met verwante vereenigingen. Een sterke
uitbreiding van dit getal is mijns inziens
ongewenscht, omdat men daarmee eerder de belangstel
ling, door haar te overvoeren, doodt, dan dat men
haar prikkelt. Naar mijn meening wordt dit laatste
veel beter bereikt door georganiseerde rondleidingen,
PAG. 4 DE GROENE No.3217