Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
Victor E. van Vriesland.
Een sleutel tot
NU, goed vijftien jaar na den dood van Marcel
Proust, zijn er planken vol litteratuur over
hem ontstaan. Een grondige studie van dezen
auteur vergt jaren. Niet, omdat zijn levenswerk
de zestien dikke deelen van zijn omvangrijken ro
man A la Recherche du Temps perdu" zoo
moeilijk verstaanbaar, maar omdat het zoo inge
wikkeld en zoo enorm uitgebreid is. Proust heeft
felle aanhangers of felle tegenstanders; men kan
moeilijk onverschillig tegenover hem blijven, omdat
zijn geschriften, en zijn figuur, den lezer dwingen
partij te kiezen vóór of tegen den auteur, om redenen
die wij straks zullen zien. Maar beiden, voor- en
tegenstanders, hebben gemeen, dat velen van hen,
door de bovengenoemde omstandigheden, dit onaf
zienbare ceuvre nooit in zijn geheel gelezen hebben...
De eigenaardigheden van Proust's leven zijn over
bekend, maar ik wil er hier even in 't kort aan her
inneren terwille van beginnende lezers, en omdat
er blijkens de vele publicaties op dit gebied een soort
van Proust-réveil gaande is dat op een hernieuwde
belangstelling wijst.
Het geheele leven van dezen zeldzaam
vruchtbaren schrijver is overschaduwd door de bedreiging
van een altijd zwak gestel en den angst "voor de
plotselinge, hevige asthma-crises die elk
oogenblik konden optreden. Op zijn negende jaar kreeg
hij zijn eersten aanval. Aan de middelbare school
en de universiteit moest hij zich zeer in acht nemen.
Omstreeks 1900 begon hij zijn eerste boeken voor te
bereiden, voorafgaand aan zijn grooten roman
cyclus, voor welken laatsten hij echter reeds, ge
duldig en nauwkeurig, een ontelbaar aantal
opteekeningen maakte. Hij nam in die jaren levendig
deel aan het mondain verkeer in de uitgaande en
adellijke kringen van Parijs, waarmede hij door tal
van intieme vriendschappen was verbonden.
Zijn fabelachtig geheugen en psychologisch door
dringingsvermogen stelden hem in staat, in dit
milieu reeds de stof te vinden voor zijn latere reeks
A la Recherche du Temps perdu", dat men echter
vooral niet als een sleutelroman" mag beschouwen,
maar dat integendeel een volkomen nieuw, en in
vele opzichten met alle traditie brekend verschijnsel
in de Fransche romankunst zou worden.
Niemand van hen, die in deze jaren Proust hetzij
bij name kenden hetzij schier dagelijks met hem
omgingen, vermoedde in den beminnelijken jonge
man het geweldig litterair genie, dat hij later aan
den dag zou leggen. Men beschouwde hem als een
fijnbeschaafd, ietwat snobistisch, zeer rudit maar
niet erg belangrijk schrijvertje. Hoe ver hij, door
innerlijken afstand en scheppend, herscheppend ver
mogen, uitrees boven de veelszins
beuzelachtigleeghoofdige, decadente society, waarin hij zoo vol
komen scheen op te gaan, kon toen nog niemand
weten. Allerminst die society zelf, welke, door hem
grootsch vereeuwigd, zonder hem allang voorgoed
vergeten zou zijn.
IN 1910 kwam de fundamenteele omkeer in zijn
bestaan. Hij sloot zich, door zijn ziekte gedwon
gen, voor de rest van zijn leven op, en staakte allen
mondainen omgang; slechts enkele vertrouwde
vrienden ontving hij nog. Hij leefde alleen maar nog
voer zijn werk; een oude dienstbode verzorgde
hem, meestal was hij bedlegerig. In koortsachtig
tempo ontplooide hij de formidabele activiteit,
nooOUDE EN NIEUWE KUNST
(Adv.)
T l KOT l N
DEN HAAO - NASSAUPLEIN 6
EASTERN ART
Permanente tentoonstelling van
MODERNE SCHILDERIJEN
Jos. Lussenburg
Boschweg, Nunspeet
KUNSTHANDEL
G. f. NIEUWENHUIZEN SEGAAR
Anna Paulownastraat 107- Den Haag
Tentoonstelling tot 18 Febr.
Werken van CH. TOOKÜP
dig voor een kwantitatief en kwalitatief zoo groot
werk; want hij voorvoelde zijn vroegen dood. Uit
kwam hij niet meer, tenzij een hoogst enkele maal
des nachts in een geheel gesloten rijtuig, want de
buitenlucht verdroeg hij niet. Hij gaf zich geheel
aan zijn bovenmenschelijken arbeid; toen de pen
hem ontviel, was de laatste bladzijde voltooid.
Wie zich in Proust's werk een machtig, om
vattend Balzaciaansch monument verdiept heeft,
vindt een menschelijk en letterkundig belangrijke
aanvulling voor zijn kijk op dezen schrijver in de
deelen brieven van zijn hand, posthuum door ver
schillende auteurs gepubliceerd. Eerst thans is een
nuttig en vruchtbaar gebruik van deze brieven mo
gelijk geworden, door het uitkomen van het zeer
verdienstelijke proefschrift van dr. Pierre Raphael:
Introduction a la Correspondance de Marcel Prcust;
Répertoire de la Correspondance de Proust. (Editions
du Sagittaire. Paris).
Het werk bevat, behalve een handig, naar de
onderwerpen gerangschikt en hier en daar van kleine
karakteristieke citaten voorzien repertorium op de
briefwisseling, mitsgaders een volledige bibliografie
daarvan, een zeer verhelderende studie over Proust's
correspondentie. Zij onderscheidt drie groepen:
zakenbrieven, mondaine brieven en brieven waarin
Werner Heinen. De Bruine Dood. Een geschreven
en geteekende roman van een Wezel. Ingeleid door
Jan Vriends. (Uitgeverij de Toorts. Heemstede)
Vele jongere en ook oudere lezers zullen den ro
man White Fang van Jack London kennen, en als
zij hem niet kennen moeten zij zich haasten hem te
lezen. Dat is een klassiek specimen van een roman,
waarin een dier de hoofdfiguur is. Het bizondere
eraan is, dat aan White Fang, een kruising van een
wolfshond en een wolvin, geen menschelijke eigen
schappen of gevoelens toegedicht worden, gelijk zoo
vaak in dergelijke boeken geschiedt, en b.v. ook in
de oude Reinaert-legende van Willem, en in de
boeken van Waldemar Bonsels. Daardoor verkrijgt
het verhaal een aangrijpende levenswaarheid, en
ook het groote talent van den schrijver, dat zich
hier soberder en zuiverder uit dan in vele van zijn
andere boeken, maakt dezen eens zoo vermaarden
roman, die helaas door het opkomend geslacht
vergeten schijnt te worden, tot een waar kunstwerk.
Een recenter voorbeeld van een modernen dieren
roman, maar geheel anders, is het prachtige Lady
into Fox, van D. Garnett. Dat is veel fantastischer,
en tracht juist, op zeer diepzinnige wijze, de psyche
van een vrouw in een dier, een vos te projecteeren,
en omgekeerd. Een klasse minder zijn weer de wel
aardige, vooral bij de jeugd geliefde dierverhalen
van James Oliver Curwood, waarvan b.v. vooral
Kazan de Wolfshond groote populariteit verwierf,
en die van William Long.
Het genre is nu onlangs voortgezet met de fraai
verzorgde uitgave die vóór ons ligt, vertaald en
ingeleid door Jan Vriends, en met 133 teekeningen
verlucht door W. Boer Leffef. Natuurliefhebbers
krijgen hier op boeiende wijze een kijk op het
dierleven, dat zich op onze woeste gronden afspeelt.
Zonder overbodige romantiek een gevaar voor
dit soort werk , reëel maar toch niet nuchter,
laat het verhaal ons intiem meel. ven met het
bestaan en den ondergang van den bruinen we
zel Tiek en de vele dieren, die hij ontmoet. Dit
tegelijk onderhoudende en leerrijke werk, royaal
en aantrekkelijk uitgegeven, zal stellig zijn weg
wel vinden.
Pierre Kemp. Fugitieven en Constanten. (?Veldeke".
Maastricht)
Voor het werk van den Limburgenaar Pierre
Kemp heb ik een zoodanig zwak, dat ik altijd op
mijn hoede ben geweest voor mijn waardeering
ervoor. Ik heb mij dikwijls afgevraagd of misschien
een persoonlijke voorkeur maakte, dat ik deze
kleine gedichten overschatte. Daarom deed het mij
veel genoegen te zien, dat Vestdijk ze op zijn minst
zoo hoog stelt als ik.
De in dit bundeltje bijeengebrachte kleine gedich
ten zijn slechts een gering gedeelte van het zeer
groote aantal, dat Kemp geschreven en deels in
tijdschriften gepubliceerd heeft. Hoewel hij tot een
oudere generatie behoort, draagt zijn poëzie bij
uitstek het kenmerk van wat men modernistisch
noemt. Dit is overigens misschien geen toeval,
daar immers juist dit modernisme alreeds beschouwd
kan worden als te behooren bij een vorig geslacht.
Marcel Proos
hij over zijn werk schrijft aan letterkundige critici.
De afzonderlijk behandelde correspondentie met
Proust's besten vriend, den dichter Robert de
Montesquiou, heeft slechts betrekking op de geestelijke
en psychologische motieven die hen beiden inte
resseeren.
In een intelligente analyse van den aard der
brieven geeft de auteur een bijdrage tot de kennis
van Proust's boeiende, veelzijdige en raadselachtige
persoonlijkheid. Hun schier behaagziek-vleiende
charme duidt op Proust's behoefte, zich door
anderer instemming en sympathie bevestigd te weten,
maar ook, in die anderen dissociatief op te gaan
en geheel zichzelf te verliezen. Vandaar hun hier
boven reeds gesignaleerde eigenschap, dat zij den
correspondent, en ook den gewonen lezer, tot een
pro of contra dwingen. Een zelfde behoefte dus aan
radicale en desnoods onredelijke solidariteit in de
vriendschap, als E. du Perron een kritiekenbundel
Vriend of Vijand" deed noemen.
Een enorme figuur als Proust heeft slechts zestien
jaar na zijn dood nog geen definitieve gestalte aan
genomen tel qu'en lui-même enfin l'éternitéIe
change". Een stap verder echter in die richting heeft
de interessante dissertatie van Pierre Raphael ons
stellig gebracht.
Toch heeft Kemp's modernisme een groote origi
naliteit en een geheel eigen toon. Voor het overige
zijn deze gedichten verwant aan de geesteshouding
van het surrealisme, gelijk wij naar aanleiding van
de Amsterdamsche sarrealistische tentoonstelling
in dit blad hebben betoogd, en ook wel met de nieuwe
zakelijkheid.
Deze zeer muzikale poëzie drijft voornamelijk
op haar associeeren, haar imagineeren, haar groot
visueel vermogen en de kundige woord-ontdekkin
gen die verwerkt worden in een speelsche
nonsense" gelijk voornamelijk bij sommige Engelsche
dichters, maar toch ook bij Morgenstern gevonden
wordt. Alleen met de beste stukken uit het werk
van Giza Ritschl is zij voorts te vergelijken, indien
deze uiterst zorgvuldig uit de veel te groote hoeveel
heid geschift zouden worden. Kemp schrijft een
rijke, gevoelige, uiterst beknopte poëzie van een
soort, waarin hij in ons land vrijwel alleen staat.
Het is te hopen, dat hij nog eens een omvangrijker
keuze uit zijn uitgebreide oeuvre zal uitgeven.
Dr. J. de Graaj. Le Réveil littéraire en Hollande et
Ie naturalisme francais (iSfio?rooo). (Amsterdam.
H. J. Paris. Paris. A. Nizet et M. Bastard.)
Een proefschrift op het gebied van de verge
lijkende litteratuurhistorie verschijnt niet eiken dag,
en wanneer het zoo belangwekkend is als dit,
verdient het bizondere aandacht. De invloed van
Zola en het Fransche naturalisme op onze Tachti
gers betrof niet alleen de voor die dagen nieuwe en
groote vrijmoedigheid in de keuze der stof. Ook de
beschrijvende detailkunst kwam overeen met een
typisch Hollandsche ontvankelijkheid voor kleine,
kenschetsende onderdeelen en bizonderheden. Het
sociaal" pessimisme uit onze romankunst uit
die periode, gegrond op deernis en verzet, vond
eveneens steun in de vooraanstaande Fransche
schrijvers en in de elementen van romantiek, die
hun nog waren bijgebleven.
Uitvoerig gedocumenteerd en zoo volledig mogelijk
onderzoekt de heer De Graaf, hoe deze invloed zich
in onze litteratuur voordeed, en op welke wijze
zij hem zelfstandig verwerkte. Terecht neemt hij
aan dat in 1900 de beweging reeds weder ten einde
was. Overigens is in de letteren het begrip invloed
iets betrekkelijks, waarover men lang kan filoso
feeren zonder veel wijzer te worden. De Fransche
zucht tot documenteering is bij ons veelal omge
slagen in een veel te uitgesponnen detailleering en
een psychologische ontleedzucht, waaraan elke
handeling" kwam te ontbreken. De Fransche
romanschrijvers bleven objectiever; terecht con
cludeert de auteur dan ook, dat een Heyermans en
Querido niet, gelijk zij, werk voor de toekomst
konden tot stand brengen.
De Graaf heeft een zeer zware taak uitnemend
volbracht. Hij is niet blijven steken in zijn uiterst
overvloedig materiaal. Men kan in bijzakelijke
oordeelvellingen wel eens van des schrijvers meening
afwijken. Maar ook dan moet men toegeven, dat
hij allen ook niet-specialisten aan zich ver
plicht heeft, wien de kennis der litteratuurweten
schap ter harte gaat.
PAG. 10 DE GROENE No. 3218