De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 11 februari pagina 4

11 februari 1939 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

F ft, BLAEDEL, de hoofdredacteur van Berlingske Tidende" zij hadden beiden den naam van volstrekte objectiviteit heeft op 7 October van het vorig jaar, dus kort na de September-crisis, in zijn blad een aanhaling overgenomen uit de Times" van de redevoering die afgevaardigde Acland in het Lagerhuis had gehouden. Deze afgevaardigde had een sobere opsomming gegeven van de wreed heden die door of althans in naam of met stilzwij gende goedkeuring van de Duitsche regeering be dreven waren. Het Duitsche gezantschap te Kopen hagen diende een fel protest in. Het Deensche Volk en Vaderland" (de National Tidende") maakte er de regeering opmerkzaam op dat Duitschland de volste vrijheid heeft bij de bepaling van zijn markten. Het zal, van heden af, slechts handel drijven met staten waar de publieke opinie over de noodige objectiviteit blijkt te beschikken". Een onverholen bedreiging met economische tegenmaatregelen. Blaedel is van zijn post ontheven.... Of hij zelf het besluit tot neerlegging van zijn ambt heeft ge nomen, is ons niet bekend en doet niets af aan de hier vermelde feiten. GEHEEL onvrijwillig herinnerden wij ons het lot van dezen bekwamen journalist bij het lezen van de Memorie van Antwoord van minister Patijn aan de Eerste Kamer, een Memorie waarin uitvoerig sprake is van de betrekkingen tusschen Nederland en Duitschland. Het heet daarin, dat zij die al dan niet moedwillig de grenzen overschrijden van de critiek meer schade doen dan zij zelf vermoeden. Jammerlijk, aldus de minister, schieten dezulken tekort in die wijze matiging, welke juist nu geboden is, wil ooit een normaal internationaal verkeer tusschen landen en volken zich kunnen herstellen. De genoem de de grenzen overschrijdende critiek bemoeilijkte weliswaar de regeering bij haar onveranderd streven om goede betrekkingen te onderhouden met een staat, welks politieke ideologie nu eenmaal tegengesteld is aan de Nederlandsche. De regeering wist echter, aldus voorts de Memorie, dat dit streven in overeen stemming is met het internationale gemeenschaps gevoel van het Nederlandsche volk, dat geenszins blind is voor de omstandigheden, waaronder Duitschland zich na de voltrekking van het oorlogslot wederom hee^t opgericht. Voor deze omstandigheden is dit terzijde ook dit blad geenszins blind. Of het internationale gemeenschapsgevoel van het Nederlandsche volk de laatste jaren en speciaal de laatste maanden tot Duitschland is uitgegaan, is een andere vraag. Thans de beschouwingen van minister Patijn over de critici. Hij beklaagt zich over hen die al dan niet moedwillig de grenzen overschrijden van de critiek. Welke bewijzen zijn er voor den gesuggereerden ?moedwil? Eerste vraagteeken. Wat zijn de grenzen" van de critiek? Tweede vraagteeken. Zullen deze ten allen tijde bepaald worden op de bureaux der Nederlandsche regeering.... of elders ? Derde vraagteeken. Wat omvat de wijze matiging, welke juist nu ge boden is, enzoovoort? Vierde vraagteeken. MEN versta ons wel: wij beschuldigen op dit moment uitteraard noch de Duitsche regeering van het uitoefenen van pressie met het doel een eind te maken aan de Nederlandsche critiek die haar niet aanstaat, noch de Nederlandsche regeering van zwichten voor den uitgeoefenden druk. Het gevalBlaedel haalden wij niet aan bij wijze van analogie, doch bij wijze van waarschuwing, dat zich in Neder land ongewenschte verschijnselen kunnen herhalen die zich in Denemarken reeds voorgedaan hebben. Détoekomst zal het leeren. l l f|i§pen ; / woninginrichting J meubelen lampen amsterdam den haag rotterdam Amsterdam, de stad der Het standbeeld van Prins Hendrik der Nederlanden, in het plantsoentje tegenover het Electridteitsgebouw bij het Centraal Station (Foto's Eva Besnyö) B. Merkelbach HET is geen toeval dat Am sterdam zoo arm is aan monumenten. Een monument toch is een voortdurende en openbare demonstratie van een persoon of een feit voor wien of waarvoor algemeene waar deering voorondersteld is. Nu is het voor den Nederlander in het algemeen, voor den Amsterdam mer in het bijzonder moeilijk om zijn blijvende waardeering te geven aan iemand of iets, waar van hij weet dat deze of dit ook door anderen geapprecieerd wordt. Zou hij in zijn hart al genegen zijn aan de algemeene waardee ring instemming te betuigen, zoo schroomt hij toch zulks in het openbaar te doen. Een ge meenschappelijk enthousiasme komt slechts zelden tot uiting, en het lijkt wel of men er van terug schrikt dit enthousiasme in een monument blijvend tot uitdruk king te brengen. Hiermede willen we niets an ders zeggen, dan dat een ge meenschappelijk gevoelen nood zakelijk is om tot een zinvol monument te komen. Het is echter niet aan ons de oorzaken van deze hiaten in ons volksleven op te sporen. Wij kunnen slechts constateeren dat de gevolgen hiervan bedroevend zijn voor ons stadsbeeld. Want monumenten zijn de noodzake lijke overbodigheid zonder welke het stadsbeeld niet tot leven komt. Dit geldt zeker niet alleen voor de oude stad, ook de nieuwe woonwijken hebben dringend behoefte aan een cultureelen achtergrond. De eindelooze huizenzee die onze nieuwe woon wijken vaak vormen, vragen noodzakelijkerwijs een afwisse ling die thans helaas maar al te vaak ontbreekt. Helaas worden de elementen die in staat zouden zijn onze woonwijken te verle vendigen daartoe niet gebruikt. Vele kantoren, vakvereenigingsgebouwen, vereenigingsgebouwen, enz. die door hun anderen schaal en vorm in staat zouden zijn een rustpunt of verruiming in de steen-woestijn te brengen, worden gebouwd op plaatsen waar de behoefte hieraan niet zoo sterk is. Ook het monument biedt de mogelijkheid deze zoo gewenschte verruiming te bren gen. Tot nog toe zijn wij niet verder gekomen dan een uitge breide monumentenlijst, die vele bouwwerken tot monument ver klaart en tot doel heeft deze on veranderd voor het nageslacht te bewaren. In het openlucht-mu seum dat aldus ontstaat, ervaren wij deze bouwwerken echter niet meer als monumenten. De wijze waarop men het monument", het Paleis op den Dam meent te kunnen behandelen demonstreert duidelijk hoe weinig rijp men nog voor werkelijke monumen ten is. Het is echter te wenschen en voor een harmonische ontwik keling van onze stad noodzake lijk dat hierin verandering komt. Een werkelijk volledig en har monisch stadsbeeld is zonder monumenten niet mogelijk. Mo numenten kunnen echter niet bedacht" worden, zij moeten groeien uit den gemeenschappelijken wil van de bevolking. Moge deze wil zich in de toekomst dui delijker en veelvuldiger demonstreeren dan tot nog toe het geval is geweest l PAG. 4 DE GROENE No.3219

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl