Historisch Archief 1877-1940
'e regie van
Eduard Verkade
Otamslawski
QTANISLAWSKI begon, zooals wij in ons
O artikel over Reinhardt reeds schreven, met ?
de grootst denkbare werkelijkheid in zijn montee
ring. Dit bleek bij zijn eerste belangrijke instudee
ringen van De Zeemeeuw" en Oom Wanja",
beide stukken van Tsjechow. Hij gaf de tafreelen
die buiten spelen, in een soort decor, dat een zoo
zorgvuldig mogelijke weergave van een Russisch
erf en tuin was. Niet alleen met imitatie-boomen
en planten, maar ook met de geluiden in de natuur
van verschillende vogels, een roepstem van ver
over het water, enz. enz.
Het effect was zér groot, omdat een dergelijke
uitvoerige nabootsing ook door de spelers betracht
werd gedurende de uitbeelding, in hun plastiek
zoowel als in hun stemgeluid, beide aangepast
aan ieders uit te beelden karakter. Ook in het
dagelijks leven spreekt een dokter immers anders
dan een rechtsgeleerde; een moederlijke vrouw
anders dan een geboren minnaresse; een asceet
anders dan een viveur. De woordenkeus van den
dichter is reeds anders voor de verschillende karak
ters (althans behoort het te zijn), maar ook de
vorming en klank van de woorden zijn zeer ver
schillend bij de menschen. Iemands verleden heeft
veel invloed op zijn intonatie, en bij Stanislawski
werd bij de uitbeelding der karakters minutieus op
deze verschillen gelet. In zijn voorstellingen was
de klank van de smart in de stem van een vrouw
bij den dood van haar kind anders, dan wanneer
zij haar minnaar verloor.
Deze voortreffelijke ? diepgaande klankcontróle
bracht Stanislawski spoedig tot de overtuiging, dat
het beelden met de stem door de spelenden, een nog
veel grooter uitwerking heeft dan het beelden der
uiterlijkheden van den mensch, en dat de klanken
in de vrije natuur meer op de verbeelding van den toe
schouwer werken, dan de angstvalligste nabootsing
van boomen en bladeren. De uitvoerigheid in decor
eischt gauw te veel aandacht en leidt den toe
schouwer af. Bovendien is de natuur nimmer na
te maken. Zij is alleen na te beelden". En de
mensch kan alleen nagebeeld worden door iemand
met karakter, die zich zelf van het eigen karakter
bewust is, hetgeen iets anders beduidt dan imiteeren.
DE groote waarde, die Stanislawski aan het
beelden met de menschelijke stem hechtte,
veroorzaakte, dat zijn methode een voorstelling
in te studeeren, volkomen verschilde van die van
Reinhardt en bijna alle overige regisseurs.
Reinhardt, de tooneelspeler-regisseur, laat zijn
spelers repeteeren en neemt vaak zijn hoofdver
tolkers apart voor een bespreking van de te spelen
rol. Hij corrigeert en stemt af gedurende de repe
titie. Zijn uitgangspunt is: de uit te beelden karak
ters van den dichter n die van de tooneelspelers,
die deze moeten vertolken. Reinhardt werkte
welKonstantin Stanislawski
licht even consciëntieus als Stanislawski deed.
Maar doordat hij cynischer was in zijn beschouwin
gen, orientaalscher en sensueeler van aanleg,
drong hij veel minder diep door in de te beelden stof,
dan de Russische regisseur.
Stanislawski had een geheel ander wezen. Hij
was ondanks al zijn objectiviteit een naïef, beminne
lijk mensch, met een bijna kinderlijk geloof en de
daarbij behoorende overgave ten opzichte van zijn
arbeid. Hij had een vrome priester kunnen zijn
uit een der boeken van Dostojewski en hij is beslist
in alles een oprecht geloovig priester tegenover zijn
werk geweest en gebleven tot het einde. Hij was
meer dichter dan tooneelspeler en wanneer hij
met de instudeering van een werk begon, ging hij
met zijn spelers te zamen in een vertrek zitten en
besprak weken achtereen ieder detail in den tekst
en aan de hand daarvan ieder karakter afzonderlijk.
Daarna werd de gedachtengang van alle karakters
afzonderlijk ontleed, ook op de momenten, dat zij
luisterden en hierdoor werd de reactie der tegen
spelers voorbereid". Nadat op deze wijze de tekst
ontleed en nogmaals ontleed was, werd ten slotte
de melodie van den gezamenlijken tekst vastgesteld,
waardoor de tekstuiting van ieder speler afzonderlijk
ondergeschikt werd gemaakt aan de ensemble
uiting. In het eene stuk speelde een acteur of actrice
een rol met een groote hoeveelheid tekst, in een
volgende een minder actieve rol met weinig woor
den.. Maar in geestelijken zin speelde ieder speler
het geheele stuk mee, zoolang hij op de scène was.
En eerst nadat er geen enkel detail of probleem
onopgelost was gebleven, en onder aanvoering en
leiding van Stanislawski was besproken en uitge
wogen, met andere woorden: eerst wanneer iedere
speler nauwkeurig zijn persoonlijke plaats kende
in het milieu, waarin hij zijn rol moest uitbeelden,
werd de mise-en-scène gerepeteerd en ontstond het
door elkaar loopen en het zich bewegen. Ook dit
werd minutieus vastgelegd, en maakte daardoor
zoo'n spontanen indruk, omdat ieder de eigen
gedachte doorleefde, terwijl een der anderen sprak
en daardoor ook kon invallen met zijn tekst, niet
bij wijze van een van buiten geleerde repliek, maar
als noodwendigheid" van het eigen uit te beelden
wezen. Hierdoor konden de oorspronkelijke voorstel
lingen van Stanislawski dan ook jaren achtereen
herhaf l J worden, zonder aan glans en vreugde te ver
liezen. Immers iedere voorstelling werd door de mede
spelers als een nieuwe kunstuiting beschouwd en niet
als een routine-uiting, van minder waarde dan een
verregende film of een versleten gramophoonplaat.
GROOTE kunstenaars hebben Stanislawski steeds
terzijde gestaan, en de Engelschman Cordon
Craig en hij hebben elkaar gevonden in een uitvoe
ring van Shakespeare's Hamlet. Arthur Schnitzler
heeft ons van deze voorstelling menig detail verteld.
Het moet een schoon poëtisch sprookje geworden
zijn, lieflijk om te aanschouwen, wat kleur en
vorm en beweging betreft en een droef verhaal
van menschelijk lief en leed om aan te huuicn.
Voor Craig werd het een ontzaglijke vreugde,
voortreffelijke spelers te vinden, die met zooveel
overgave en toewijding zijn phantasie medehielpen
verwezenlijken en Stanislawski heeft het juiste
inzicht gehad en den weg gevonden om het stuur
over het spel" zelf in handen te houden. Hierdoor
schijnt deze samenwerking tot een zeldzaam
eindresultaat te hebben geleid.
Van af dien tijd heeft Stanislawski veel in zijn
wijze van monteeren gewijzigd. Voortaan benutte
hij vaak groote vlakken van fraaie geplooide en
verlichte gordijnen in rijke kleuren als achtergrond,
waartusschen sierlijke meubelen waren geplaatst.
Hiertusschen bewogen zich zijn groepen. Al spelende
werden nu en dan de stoelen verplaatst, waardoor
dan weer nieuwe groepen zich konden vormen
en dit alles was zoo eenvoudig opgelost en werd
zoo vanzelfsprekend uitgevoerd, dat men geen
mise-en-scène meer kon herkennen.
De opvoeringen van Stanislawski werden, door
een steeds verder doorgevoerde versobering van de
uiterlijke factoren van de tooneelspeelkunst en een
steeds meer verdiepen van het spel zelf, tot een
hoogere innerlijke eenheid opgevoerd. Het geniale
van de regie van Stanislawski was, dat hij zich
meer tot den geest van de toeschouwers richtte,
dan tot hun zinnen en dat hij zijn fantasieën zoo
danig wist uit te beelden, dat zij weerklank vonden
in den geest van de toeschouwers, omdat zij dezen
even bekend en geheimzinnig aandeden, als een
ieders persoonlijke leven wordt in de herinnering".
£ ilm~Deariil en J ilm-kunst
K
Dick Vriesman: Film"
DE geschiedenis, de sociologie,
de techniek en de artistieke
vraagstukken van de film"
luidt de ondertitel van het boek van
Vriesman. Voor totaal 188 bladzijden
is dit zo veel, dat uiteraard n en
ander slechts schematisch en hier en
daar oppervlakkig is behandeld. Dit
behoeft geen nadeel te zijn, voorzoover
het boek geeft wat het bedoelt: een
algemene inleiding tot de genoemde
onderwerpen voor het grote publiek".
Ware de schrijver dieper op de ver
schillende onderdelen ingegaan, dan
had hij stellig door de omvang welke
het werk dan zou hebben verkregen
en door de prijs het grootste deel
van de lezerskring waarvoor het boek
is bedoeld, afgeschrikt.
In de gegeven samenstelling vult
deze beschouwing inderdaad een leemte.
De schrijver is voldoende op de hoogte
van zijn onderwerp om een inzicht te
geven in de genoemde gebieden. En
dit inzicht is van groot belang voor de
vraagstelling en discussie betreffende
de esthetische zijde van de film, de
filmkunst. Ook deze laatste wordt in
dit boek behandeld, maar wij kunnen,
in verband met de totaal slechts
28 bladzijden die aan dit onderdeel
gewijd zijn, het geheel toch meer
waarderen als inleiding tot deze vraag
stukken.
Als inleiding zijn de hoofdstukken
over de geschiedenis, het bedrijf en de
officieele en onofficieele gemeen
schapsbemoeiingen buitengewoon waar
devol, omdat men zonder kennis daar
van sprekende en schrijvende over
filmkunst zich feitelijk in het lucht
ledige bevindt, m.a.w. op of over de
grens van gezwam in de ruimte".
Immers, men kan redelijkerwijze
niet de vraagstukken van de filmkunst
aanroeren zonder zich rekenschap te
geven van de afhankelijkheid van ver
schillende factoren en invloeden die
met kunst niets te maken hebben, of er
direct mede in tegenspraak zijn. Deze
afhankelijkheid drukt vanaf het aller
eerste begin van de productie tot en
met de exploitatie (vertoning) op de
film. Een werkelijk verantwoordelijk
man voor het kunstwerk die dus
de vrijheid heeft, welke noodzakelijk
is om een kunstwerk voort te brengen
is binnen het kader van de grote
kapitalistische industrie evenmin te
vinden als een werkelijk collectief, dat
over deze vrijheid beschikt.
Buiten de grote productie is elk werk
vrijwel onmogelijk in verband met de
grote daarvoor vereiste kapitalen, de
uiterst doorgevoerde concentratie van
de industrie en de bioscopen. In Ame
rika bezaten eind 1936 de acht grote
productiemaatschappijen alle première
theaters en 25% van het totale aantal
zitplaatsen in alle bioscopen, zij con
troleerden 80% van het filmkapitaal
en hadden bovendien een vaak bepa
lende invloed op de filmdistributie in
Europa (o.a. in Engeland).
De invloed van de grote maatschap
pijen is zo groot, dat in Amerika zelfs
een nieuwe anti-trustactie tegen de
filmtrusts op touw is gezet, met het
doel productie en vertoning van elkaar
onafhankelijk te maken. De filmtrusts
betekenen niet alleen een economi
sche maar ook een geestelijke heer
schappij, daar een
groot-kapitalistissche, vaak aan de politiek van
Roosevelt vijandige mentaliteit n van de
machtigste zo niet het machtigste
middel tot beïnvloeding van de grote
massa beheerst.
Naast de commercieele belangen
doet de censuur zich op een wijze gel
den, die eveneens een gemiddeld
confectie-product sterk in de hand werkt.
Na de producenten oefenen dan de
verhuurders nog eens hun directe in
vloed uit voorzover zij dat niet reeds
bij voorbaat deden door titels, ver
taling en coupures, waarmede het pro
duct voor de smaak der betreffende
importlanden pasklaar wordt gemaakt,
waarbij ook de keuring in die landen
reeds bij voorbaat invloed uitoefent.
Hoewel dus de film als algemeen
cultureel sociaal verschijnsel
stellig belangrijker is dan als kunst,
wil dit niet zeggen dat de schrijver de
mogelijkheid van filmkunst ontkent.
Integendeel. Er zijn ondanks de grote
gebondenheid belangrijke resultaten,
welke deze mogelijkheid bewijzen. Bo
vendien geeft de heer Vriesman hier
en daar wegen aan welke tot verbete
ring van deze mogelijkheid zouden
kunnen leiden, al komt hij daarbij mis
schien wel eens tot te gemakkelijke
oplossingen. Onvoldoende stelt hij m.i.
de vraag in hoeverre door een bewust
grotere differentiatie uiteindelijk een
groter publiek zou kunnen worden be
reikt dan door de thans zo ijverig na
gestreefde bevrediging van den gemid
delden smaak.
Deze vragen zijn van meer dan the
oretisch belang, nu op het ogenblik de
problemen van een eigen productie
voor Nederland urgent zijn. Ook in dit
verband kan het boek van Vriesman,
al is het uit de aard der zaak niet volle
dig, verhelderend werken.
De keuring in ons land en de gestie
van de Ned. Bioscoopbond hadden in
verband hiermede wel iets uitvoeriger
en meer gedocumenteerd kunnen wor
den behandeld. D. C. VAK DER POEL
PAG. l! Di GROENE No. 3220