De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 18 februari pagina 15

18 februari 1939 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

gf* v Wetenschap De twee nieuwe manen van Jupiter Dr. A. J. M. W ander s KV DAT niet slechts onze Aarde een maan rijk is, maar ook haar collega Jupiter zich verheugt in het bezit van zelfs meerdere satel lieten, was eerder bekend dan bij welke andere planeet ook. Terwijl het tot 1655 duren moest, alvorens Christiaan Huygens de grootste maan van Saturnus opmerkte, de eerste van de trits van tien die we op het oogenblik kennen, was reeds de eerste blik dien Galileïin 1610 door zijn gebrekkig telescoopje op Jupiter richtte, voldoende om het bestaan van vier maantjes aan het licht te brengen. Vier manen, ongeveer allemaal even groot en waarvan nummer I welke zich het dichtst bij de planeet bevond bijna 2 dagen, en nummer IV de verste ruim 16 dagen bleek noodig te hebben om haar rondgang om den Jupiterbol te volbrengen. In tegenstelling tot Saturnus, waar van het aantal satellieten zich sinds 1655 gaandeweg uitbreidde, bleven de manen van Jupiter vier in getal, totdat Prof. Barnard in 1892 een 56 exem plaar opmerkte dat echter veel kleiner was van afmeting, en ook veel dichter bij de planeet wentelde dan nr. I van de Galileï-manen. Zooals alle ont dekkingen, in de satellietenwereld van Jupiter had ook deze ontdekking geheel toevallig plaats, dank zij den scherpen blik van den grootsten obser vator der moderne tijden". De volgende aanwinst werd 13 jaar later geboekt, in de eerste jaren van de XXste eeuw derhalve, toen prof. Perrine er in verloop van 2 maanden maat liefst twee tegelijk op het spoor kwam. Intusschen bleken de maantjes die men aan den dag bracht natuurlijk steeds lichtzwakker te wezen en derhalve voortdurend kleiner van af meting te zijn. Wat ook niet te verwon deren is, omdat iedereen wel begrijpt, dat elke nieuwe vondst een grondige strooptocht in de joviaansche gewesten ten gevolge had; d.w.z. dat telkenmale de omgeving van Jupiter naarstig werd afgezocht naar mogelijke verdere nog onbekende maantjes. HOE heeft de ontdekking van zoo'n satelliet nu eigenlijk wel plaats? De afmeting dezer miniatuur-wereld jes is zoo klein, dat er van het opmer ken van een schijfje zooals een planeet zich immers in onze kijkers vertoont eenvoudig geen sprake meer is. Een onontdekte satelliet van Jupiter of van een der andere planeten doet zich voor als een licht-zwak sterre puntje, dat zich in niets van de overige sterrepuntjes van den hemelachtergrond onderscheidt, en dat dus niet als satelliet te herkennen valt. Het eenigste verschil met een sterretje is, dat het zich met verloop van tijd tusschen de sterren aan den hemel verplaatst. Zoo'n verplaatsing is reeds snel te constateeren. Meestal maakte men op twee achtereenvolgende avonden een opname van de omgeving der planeet, en identificeert dan de diverse sterren die de opname laat zien, eenvoudig door beide glasplaten eerst precies op elkaar te leggen, en daarna een ietsje t.o.v. elkander te verschuiven. Alle sterrepuntjes ziet men dan dubbel, maar heeft er zich n onderwijl wat verplaatst, dan is de afstand van de beide stipjes natuurlijk een andere dan bij de overige paren. Dat verschil is nu meestal heel gemakkelijk te ontdekken. (En is het dat niet, dan beschikt de astronoom nog over verschillende an dere methoden om zich rekenschap te verschaffen.) Uit enkele verdere opnamen, en de voortgezette verplaatsingen welke deze te zien geven, wordt dan zoo snel mogelijk de baan van het ontdekte maantje vastgelegd, waarmee het he mellichaam wordt ingelijfd in de ge lederen der erkende planeet-wachters. Dat vastleggen van die banen verliep bij de eerste zeven Jupitermanen zon der strubbelingen. Totdat numero VIII zich op eigenzinnige wijze bleek te verzetten tegen het afleiden van een loopbaan, die een eenigszins aan nemelijk karakter droeg. Dr. Melotte uit Greenwich was de ontdekker van het hemellichtje, en dat ditmaal alle pogingen maar steeds weer faalden, kwam niet door de een of andere hardnekkige rekenfout die onbewust de becijferingen binnen geslopen zou zijn, maar omdat een der allereerste onderstellingen die men met betrekking tot de satelliet gemaakt had, mis was. Men had namelijk stilzwijgend aan genomen, dat het nieuwe maantje, evenals de overige gebroeders, op rechtzinnige wijze" om de planeet zou rondloopen, dat wil zeggen, in precies dezelfde richting als waarin de planeten loopen om de zon, en waarin alle bekende manen dezer planeten dat tot dan toe gedaan hadden rondom hun principaal, nl. zoo, dat ze zich voor een toeschouwer op de planeet zelf tusschen de sterren aan den hemel zouden verplaatsen van rechts naar links. Het nieuwe Jupitermaantje echter bleek, gelijk gezegd, in dezen totaal averechtsche opvattingen te huldigen en dus tegen de draad in te loopen. Toen men dat eenmaal wist, was het becijferen van zijn loopbaan practisch een niemendalletje geworden, en alles verliep verder naar wensch. Ook nr. IX, die eenige jaren later (in Juli 1914) aan het licht kwam, vertoonde dezelfde kuren. En dat was de laatste maan die gevonden werd. Die gevonden werd; niet waarvan de ontdekking werd aangekondigd. Want dat is nog niet hetzelfde. MEERDERE malen toch gebeurde het, dat er een klein bewegend sterrepuntje in de contreien der Reuzenplaneet werd gesignaleerd. Het laatst in 1934, toen Dr. H. M. Jeffers van de Lick-sterrewacht een tiende maan op het spoor meende te zijn. Ten onrechte evenwel. Het lichtDe omgeving' van de beroemde Roode Vlek" op Jupiter, waar men zich ziet afteekenen maantje l en de schaduw van II stipje bewoog zich wel, en ongeveer met een eendere snelheid als een satel liet van Jupiter dat daar ter plaatse zou] doen, doch het was in feite geen Jupitersatelliet. Langs de heele strook van den hemelbol die Jupiter (en iedere andere d waalster) bij zijn rondgangen bewandelt, bevinden zich ook nog eenige duizen den heel kleine planeetjes rondge strooid gruis, dat misschien de splinters vormt van een geëxplodeerden wereldbol die eens bestaan zou hebben. Hoe het ook zij, deze z.g. planetoïden, gelijk ze officieel heeten, zijn een veel vuldig struikelblok geweest, die menige onderstelde ontdekking van Jupitersatellieten den nek brak. Het laatst in I934> toen zooals gezegd Dr. H. M. Jeffers (onder voorbehoud echter) een loe maantje van Jupiter aankondigde om de ontdekking den volgenden dag reeds weer in te trekken.... Eenigen tijd geleden echter ver scheen het bericht, dat Dr. Nicholson met de groote Mount-Wilson-telescoop van 250 cm. diameter niet slechts een loe, maar meteen zelfs een ne satel liet in het oog of juister gezegd: op de fotografische plaat had gekregen. Nu is Dr. S. B. Nicholson een oudge diende op dit gebied. Aan zijn activiteit immers danken we eveneens het IXe maantje, voornoemd, uit 1914, en daar Nicholson zijn ontdekking niet onder voorbehoud aankondigde, moest men veilig aannemen dat hij wel reeds zóó lang geduld geoefend zou hebben, alvorens hij zijn vondst aan de open baarheid prijs gaf, dat geen planetoïde later een spaak in het wiel zou kunnen steken. En deze eerste indrukken zijn inderdaad bevestigd. Reeds sedert Juli van het vorig jaar blijken zijn waarnemingen te dateeren, zoodat hij maandenlang het verdachte lichtpuntje in alle stilte bleef volgen, totdat zijn vermoedens aan geen twijfel meer onderhevig konden worden ge acht. En zoo blijkt Jupiter dus niet 9, maar (minstens) elf manen rijk te wezen. l Erg veel bijzonders weet men van dit tweetal overigens nog niet. Ze bevonden zich sedert de ontdekking in een zoo ongunstig punt van hun loop baan, dat hun verplaatsingen ten op zichte van de planeet nog maar uiterst gering bleven, met het merkwaardige gevolg dat men voor geen van beide reeds met zekerheid weet of ze in hun bewegingen rechtloopend of terug loopend zijn. Jupiter X" schijnt normaal te loo pen. In dat geval bevindt hij zich er gens tusschen de maantjes VII en VIII in, en heeft een afstand van 12 millioen km. tot de hoofdplaneet met andere woorden meer dan 30 keer verder dan onze eigen maan van ons af staat! Wat Jupiter XI betreft, is de status quo hier veel onzekerder. Loopt het nemellicht rechtzinnig dus even als zuster X dan is de afstand tot de planeet maar liefst 45 millioen km, d.w.z. dat hij ver buiten het tot nu toe bekende manenstelsel rondzwerft. Is daarentegen de beweging retrograad, dan bevindt het satellietje zich óók in het territorium ergens tusschen de banen van VII en VIII, schoon toch nog op een twee keer grooter planeet afstand dan nr. X. Overigens hoeft men zich van beide nieuwe manen" niet al te veel voor te stellen. Ze zijn zóó lichtzwak, dat ze met geen kijker ter wereld dan alleen de groote reuzentelescoop op Mt. Wilson vallen waar te nemen. En zelfs een Jupiterbewoner of hij zou over heel krachtige optische hulpmiddelen moe ten beschikken zou in volslagen on wetendheid verkeeren ten aanzien van het bestaan van deze laatste manen zijner wereld; zoo weinig aanzienlijk zijn deze nieuw-ontdekte satellieten X en XI. Maar aanzienlijk of niet, daar Sa turnus slechts op i o leden in zijn gevolg kan bogen", is het thans Jupiter zelf de voornaamste en omvang rijkste aller planeetwerelden, met z'n volume van meer dan 1300 aardes ! die zich in den uitgebreidsten manen stoet verheugen mag. En zoo hóórt het toch ook eigen lijk. Twee opnemen /on Jupiter door de 250 cm. reflector. Duidelijk zichtbaar is de schaduw van de maan Ganymedes PAG. 15 DE GROENE N"o. 3220

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl