De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 18 februari pagina 16

18 februari 1939 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

verhaal van De Groene n (T' KT*. "T f AAR blijft vader toch...." dacht Anna. Zij wierp van haar naaiwerk opkijkend T ? een vluggen blik naar haar moeder. Die zat op haar'stoel, krachtig en rechtop, in haar zwarte japon die haar over de borst spande. Ben je weer bang, meisje?" Bang? Nee dat is het woord niet. 't Zou alleen maar prettiger zijn als vader er al was." Buiten stond een vage dag op verdwijnen in een vaag landschap. In de kamer deed de groote klok in haar mahonie houten kast haar tik-tak, tik-tak hooren. Wat maakt die klok een lawaai," zei het meisje geïrriteerd. De vrouw in haar zwarte japon keek het zestien jarig meisje aan. Waarom is het kind zoo nerveus ? Het heeft toch alles wat het begeert: een frissche omgeving, rust en goed voedsel." Ze spitste de ooren. Buiten klonk de tred van een man die naderbij kwam. Ook Anna luisterde. De klink van de deur werd neergedrukt. Goeden avond." Goeden avond," antwoordden de vrouwen. De vreemdeling liep, zonder iemand aan te kijken, naar het laatste tafeltje.... Mag ik een glas limonade?" Het kind had weer rustig het hoofd gebogen over het naaiwerk. De man greep het glas beet. Plotseling zag de vrouw dat zijn hand trilde. Frisch buiten, hè?" Ia." Tik-tak, tik-tak. Anna pakte haar naaigerei bij elkaar en draaide het licht op. De vreemdeling werd door het schelle licht ge hinderd. Hij legde den elleboog op tafel en bedekte zijn oogen met zijn hand, die nog steeds trilde. U bent zeker niet uit de streek hier?" merkte ze onverschillig op. Nee dat wil zeggen...." Hij zweeg. Weer voelde de vrouw dat er iets niet in den haak was. De vreemdeling had zijn blik, een merkwaardig leegen blik, op Anna gericht: Het is hier niet zoo gezond voor dat meisje." Opeens werd de vrouw strijdlustig. Als een kip zette zij zich beschermend voor haar broedsel. 't Is nergens zoo gezond voor het kind als hier. Overi gens...." Zij voltooide den zin niet. Anna had den geheelen tijd uit het venster ge keken, maar er was haar geen woord ontgaan. Langzaam keek zij den man aan, schuw maar nieuwsgierig. Ik ben namelijk zoo'n beet j e dokter," verklaarde deze. Dat gaf de moeder eenig vertrouwen. Het kind heeft last van bloedarmoede. Juist om haar zijn we hier buiten gaan wonen. Vroeger woonden we in de stad. " Het werd buiten geheel donker. De telefoon ging. De vrouw nam den hoorn op. Ja.... Goed.... Uitstekend...." Daarop wendde zij zich tot Anna. Vader komt gauw thuis." Het was haar niet ontgaan dat er een schok door den vreem deling was gegaan toen de telefoon ging. Anna scheen niet naar de mededeeling te luisteren. De vreemdeling tastte in zijn zak, haalde een geldstuk voor den dag en wilde betalen. Of" hij aarzelde ,,.... Wilt u mij nog een limonade geven?" Waarom niet?" Hij speelt met het gevaar," dacht de vrouw. Zij zette een tweede glas voor hem neer en wierp een vluggen blik op het kind. Het kind zat op den stoel, starend in de duisternis, mijlen ver. De man dronk het tweede glas leeg en stond op. Toen verzocht Anna hem plotseling en schrok van haar eigen vrijmoedigheid : ,,Zou u nog even Jude J. eekenmgen, Jb/tsen en Cj-ravures 15e tot 18e eeuw Coll. N.. Den Haag e.a. V eiling op 21 Februari 1939 in gebouw »Arti et Amicitiae«, Rokin 112, Amsterdam door B E R N A R D HOUTHAKKER, Rokin 98 Amsterdam F. W. H. HOLLSTEIN, Michel Angelostraat 65 - Amsterdam KIJKDAGEN 18, 19, 20 FEBRUARI willen blijven? Tot vader komt langer niet. Ik ben anders zoo bang...." Vragend keek de vreemdeling de vrouw aan, die verward Anna aanzag. LUISTER eens...." begon hij zacht. Ik wil je wat zeggen, maar je moet goed naar me luisteren". Nee nee," dacht de vrouw zoo intens, dat de vreemdeling het voelde, Dat mag hij toch niet.... Niet waar het kind bij is. En ik weet het toch al. Ik heb het meteen geweten maar het kind.... dat mag niet." Ik spreek voor het kind," zei de man. Anna," begon hij, eens was ook ik jong, even jong als jij nu bent. Toen had ik ook verlangens, toen trilde het ook in me. De menschen hebben me ge zegd dat ik heel begaafd was. Dat was misschien ook wel zoo. In elk geval was ik heel eerzuchtig. Ik wilde mijn leven vormen. Zoo noemde ik dat toen. Ik wilde het vormen naar mijn eigen wil, het naar boven richten. Dat dacht ik in dien tijd. In werkelijkheid was ik alleen maar laf. Ik voelde waar iemand naar toe kon worden gedreven wan neer hij aan het onbekende en trillende dat in hem is, toegeeft. Ik voelde dat achter de ordelijke be grensdheid van ons leven een ander leven ligt, een leven zonder grenzen, waar de wil weinig in tel is. Ik was bang dat het stuurlooze gevoel me zou gaan beheerschen. Niet dat ik wist, wat lijden beteekent maar ik voelde het. Maar daarvoor was ik juist bang. Ik wou mijn leven in eigen hand houden. Daarom vernietigde ik dat andere in me, dat werke lijk levend en trillend en naamloos was. Ik dacht nog, dat dat flink was ook. En geloofde dat ik nu vrij was. Ik was ook nog getrouwd, Anna. Mijn vrouw was even koel en berekenend als ik. Misschien niet in wezen, misschien heb ik het in haar ontwikkeld. Zij aanbad mijn egoïsme als een Moloch. Trouwens, een andere vrouw zou ik niet naast mij hebben ge duld. Al het levende, trillende dat ik tegenkwam, verpletterde ik. En uiterlijk klom ik hooger en hooger, van het eene succes tot het andere. Merkwaardig, hoe vlug iemand stijgt, zoodra hij alle moreele ballast over boord heeft geworpen. Dikwijls had ik het gevoel, door een luchtledige ruimte te snellen, zoo weinig weerstand voelde ik. Alles was verschrikkelijk ge worden. Maar innerlijk was ik koud en leeg. En werd ik steeds kouder en leeger. Innerlijk was ik al dood. En omdat ik mezelf niet kon haten, begon ik mijn vrouw te haten die ikzelf had gemaakt tot wat zij was. Vandaag heb ik haast een moord begaan. Ik wilde mijn vrouw vermoorden, die twintig jaar lang blind en tegelijk berekenend mijn medeplichtige was en die het koud vuur van mijn egoïsme had opgerakeld. Waarom? Omdat zij wist, dat dat de band was die ons verbond. Vandaag, na twintig jaren, nu ik leeg ben en uitgebrand, heb ik haar verlaten, omdat ik haar anders moest vermoorden. En nu heeft dat opeens allemaal een zin ge kregen, Anna. Nu mag ik hier zitten en je waar schuwen. Ik heb naar je gekeken en ik ken je. Ik weet dat er nog iets trillends in je is. Dat je dien rijkdom in je draagt. Verdedig dat, Anna. Het is alle strijd en lijden waard, laat het je niet ont nemen. Laat je eigen intelligentie het je niet ont nemen. Ons leven is zoo arm en donker, als we dat niet meer bezitten: dat trillende, lijdende, onbewuste. Natuurlijk begrijp je me niet. Dat hindert ook niet. Later, veel later zul je het je misschien her inneren, als je zelf al lang een beslissing hebt ge nomen. Maar het heeft een zin, een diepen zin voor mij alleen, dat ik je dat allemaal vandaag mocht ver tellen...." Anna zat op haar stoel, ademloos. Haar hart klopte. Zoo had nog nooit iemand tot haar ge sproken. Ze kende niemand die dat ooit had kunnen doen. Ze had het niet allemaal begrepen, maar ze wist dat het alles voor haar was bedoeld. De vrouw had het woord voor woord begrepen. Alle gestrengheid en matrone-achtige zelfverzekerd heid waren van haar afgevallen. Haar gezicht was opeens jong, onzeker en trillend geworden. Zachte trekken verleenden het nu een zeldzame bekoring en een schoonheid, grooter nog dan die van Anna's kinderlijk-helder, gespannen gelaat. Niemand had op de voetstappen gelet die nu naderbij kwamen. Anna was de eerste die den binnentredende zag. Goeden avond, vader." Toen keek ook de vrouw op. Ze wischte met den rug van haar hand de tranen weg, de zachte trek ken, ze wischte haar jong gezicht weg. En merkte nu eerst, dat de vreemdeling verdwenen was. ITE SCHAEFERS PAG. 16 DE G ROE Nf No. 3220

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl