Historisch Archief 1877-1940
verhaal van De Groene
n
(T'
KT*.
"T
f AAR blijft vader toch...." dacht Anna.
Zij wierp van haar naaiwerk opkijkend
T ? een vluggen blik naar haar moeder. Die
zat op haar'stoel, krachtig en rechtop, in haar
zwarte japon die haar over de borst spande.
Ben je weer bang, meisje?"
Bang? Nee dat is het woord niet. 't Zou alleen
maar prettiger zijn als vader er al was."
Buiten stond een vage dag op verdwijnen in een
vaag landschap.
In de kamer deed de groote klok in haar mahonie
houten kast haar tik-tak, tik-tak hooren.
Wat maakt die klok een lawaai," zei het meisje
geïrriteerd.
De vrouw in haar zwarte japon keek het zestien
jarig meisje aan. Waarom is het kind zoo nerveus ?
Het heeft toch alles wat het begeert: een frissche
omgeving, rust en goed voedsel."
Ze spitste de ooren. Buiten klonk de tred van een
man die naderbij kwam. Ook Anna luisterde.
De klink van de deur werd neergedrukt. Goeden
avond."
Goeden avond," antwoordden de vrouwen.
De vreemdeling liep, zonder iemand aan te kijken,
naar het laatste tafeltje....
Mag ik een glas limonade?"
Het kind had weer rustig het hoofd gebogen over
het naaiwerk.
De man greep het glas beet. Plotseling zag de
vrouw dat zijn hand trilde.
Frisch buiten, hè?"
Ia."
Tik-tak, tik-tak.
Anna pakte haar naaigerei bij elkaar en draaide
het licht op.
De vreemdeling werd door het schelle licht ge
hinderd. Hij legde den elleboog op tafel en bedekte
zijn oogen met zijn hand, die nog steeds trilde.
U bent zeker niet uit de streek hier?" merkte ze
onverschillig op.
Nee dat wil zeggen...."
Hij zweeg.
Weer voelde de vrouw dat er iets niet in den haak
was.
De vreemdeling had zijn blik, een merkwaardig
leegen blik, op Anna gericht: Het is hier niet zoo
gezond voor dat meisje."
Opeens werd de vrouw strijdlustig. Als een kip
zette zij zich beschermend voor haar broedsel. 't Is
nergens zoo gezond voor het kind als hier. Overi
gens...." Zij voltooide den zin niet.
Anna had den geheelen tijd uit het venster ge
keken, maar er was haar geen woord ontgaan.
Langzaam keek zij den man aan, schuw maar
nieuwsgierig.
Ik ben namelijk zoo'n beet j e dokter," verklaarde
deze.
Dat gaf de moeder eenig vertrouwen. Het kind
heeft last van bloedarmoede. Juist om haar zijn we
hier buiten gaan wonen. Vroeger woonden we in de
stad. "
Het werd buiten geheel donker.
De telefoon ging. De vrouw nam den hoorn op.
Ja.... Goed.... Uitstekend...." Daarop wendde zij
zich tot Anna. Vader komt gauw thuis." Het was
haar niet ontgaan dat er een schok door den vreem
deling was gegaan toen de telefoon ging.
Anna scheen niet naar de mededeeling te luisteren.
De vreemdeling tastte in zijn zak, haalde een
geldstuk voor den dag en wilde betalen.
Of" hij aarzelde ,,.... Wilt u mij nog een
limonade geven?"
Waarom niet?"
Hij speelt met het gevaar," dacht de vrouw. Zij
zette een tweede glas voor hem neer en wierp een
vluggen blik op het kind. Het kind zat op den stoel,
starend in de duisternis, mijlen ver.
De man dronk het tweede glas leeg en stond op.
Toen verzocht Anna hem plotseling en schrok
van haar eigen vrijmoedigheid : ,,Zou u nog even
Jude J. eekenmgen, Jb/tsen en Cj-ravures
15e tot 18e eeuw
Coll. N.. Den Haag e.a.
V eiling op 21 Februari 1939
in gebouw »Arti et Amicitiae«, Rokin 112, Amsterdam
door
B E R N A R D HOUTHAKKER,
Rokin 98 Amsterdam
F. W. H. HOLLSTEIN, Michel Angelostraat 65 - Amsterdam
KIJKDAGEN 18, 19, 20 FEBRUARI
willen blijven? Tot vader komt langer niet. Ik
ben anders zoo bang...."
Vragend keek de vreemdeling de vrouw aan, die
verward Anna aanzag.
LUISTER eens...." begon hij zacht. Ik wil je
wat zeggen, maar je moet goed naar me
luisteren".
Nee nee," dacht de vrouw zoo intens, dat de
vreemdeling het voelde, Dat mag hij toch niet....
Niet waar het kind bij is. En ik weet het toch al. Ik
heb het meteen geweten maar het kind.... dat
mag niet."
Ik spreek voor het kind," zei de man.
Anna," begon hij, eens was ook ik jong, even
jong als jij nu bent. Toen had ik ook verlangens, toen
trilde het ook in me. De menschen hebben me ge
zegd dat ik heel begaafd was. Dat was misschien
ook wel zoo. In elk geval was ik heel eerzuchtig.
Ik wilde mijn leven vormen. Zoo noemde ik dat
toen. Ik wilde het vormen naar mijn eigen wil,
het naar boven richten. Dat dacht ik in dien tijd.
In werkelijkheid was ik alleen maar laf. Ik voelde
waar iemand naar toe kon worden gedreven wan
neer hij aan het onbekende en trillende dat in hem
is, toegeeft. Ik voelde dat achter de ordelijke be
grensdheid van ons leven een ander leven ligt, een
leven zonder grenzen, waar de wil weinig in tel is.
Ik was bang dat het stuurlooze gevoel me zou gaan
beheerschen. Niet dat ik wist, wat lijden beteekent
maar ik voelde het. Maar daarvoor was ik juist
bang. Ik wou mijn leven in eigen hand houden.
Daarom vernietigde ik dat andere in me, dat werke
lijk levend en trillend en naamloos was. Ik dacht
nog, dat dat flink was ook. En geloofde dat ik nu
vrij was.
Ik was ook nog getrouwd, Anna. Mijn vrouw was
even koel en berekenend als ik. Misschien niet in
wezen, misschien heb ik het in haar ontwikkeld.
Zij aanbad mijn egoïsme als een Moloch. Trouwens,
een andere vrouw zou ik niet naast mij hebben ge
duld. Al het levende, trillende dat ik tegenkwam,
verpletterde ik.
En uiterlijk klom ik hooger en hooger, van het
eene succes tot het andere. Merkwaardig, hoe vlug
iemand stijgt, zoodra hij alle moreele ballast over
boord heeft geworpen. Dikwijls had ik het gevoel,
door een luchtledige ruimte te snellen, zoo weinig
weerstand voelde ik. Alles was verschrikkelijk ge
worden. Maar innerlijk was ik koud en leeg. En werd
ik steeds kouder en leeger. Innerlijk was ik al dood.
En omdat ik mezelf niet kon haten, begon ik
mijn vrouw te haten die ikzelf had gemaakt tot
wat zij was.
Vandaag heb ik haast een moord begaan. Ik wilde
mijn vrouw vermoorden, die twintig jaar lang blind
en tegelijk berekenend mijn medeplichtige was en
die het koud vuur van mijn egoïsme had opgerakeld.
Waarom? Omdat zij wist, dat dat de band was die
ons verbond.
Vandaag, na twintig jaren, nu ik leeg ben en
uitgebrand, heb ik haar verlaten, omdat ik haar
anders moest vermoorden.
En nu heeft dat opeens allemaal een zin ge
kregen, Anna. Nu mag ik hier zitten en je waar
schuwen. Ik heb naar je gekeken en ik ken je. Ik
weet dat er nog iets trillends in je is. Dat je dien
rijkdom in je draagt. Verdedig dat, Anna. Het is
alle strijd en lijden waard, laat het je niet ont
nemen. Laat je eigen intelligentie het je niet ont
nemen. Ons leven is zoo arm en donker, als we dat niet
meer bezitten: dat trillende, lijdende, onbewuste.
Natuurlijk begrijp je me niet. Dat hindert ook
niet. Later, veel later zul je het je misschien her
inneren, als je zelf al lang een beslissing hebt ge
nomen. Maar het heeft een zin, een diepen zin voor
mij alleen, dat ik je dat allemaal vandaag mocht ver
tellen...."
Anna zat op haar stoel, ademloos. Haar hart
klopte. Zoo had nog nooit iemand tot haar ge
sproken. Ze kende niemand die dat ooit had kunnen
doen. Ze had het niet allemaal begrepen, maar ze
wist dat het alles voor haar was bedoeld.
De vrouw had het woord voor woord begrepen.
Alle gestrengheid en matrone-achtige zelfverzekerd
heid waren van haar afgevallen. Haar gezicht was
opeens jong, onzeker en trillend geworden. Zachte
trekken verleenden het nu een zeldzame bekoring
en een schoonheid, grooter nog dan die van Anna's
kinderlijk-helder, gespannen gelaat.
Niemand had op de voetstappen gelet die nu
naderbij kwamen. Anna was de eerste die den
binnentredende zag. Goeden avond, vader."
Toen keek ook de vrouw op. Ze wischte met den
rug van haar hand de tranen weg, de zachte trek
ken, ze wischte haar jong gezicht weg. En merkte
nu eerst, dat de vreemdeling verdwenen was.
ITE SCHAEFERS
PAG. 16 DE G ROE Nf No. 3220