De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 25 februari pagina 10

25 februari 1939 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Dictatuur der dichters irRein Blijstra ALS men ze eens allemaal bij elkaar telt, dan schrikt men toch even: Jan Engelman, Marsman, Anthonie Donker, Anton van Duinkerken, Maurits Uyldert, Victor E. van Vriesland, Werumeus Buning, Halbo C. Kool, Han G. Hoekstra of blad voor blad: De Gids, De Nieuwe Gids, De Telegraaf, Handelsblad, De Groene, Tijd, De Stem, De Gemeenschap, De Nieuwe Eeuw, Den Gulden Winckel; weekbladen, dagbladen, maandbladen van Nederland geven critiek op prozawerk, welke los en vast verzorgd wordt door onze vooraanstaande dichters, waarvan enkelen, het zij gezegd, verdienstelijk proza hebben geschre ven, doch wanneer men bij de reeds genoemde nog het aantal critici telde, die weliswaar in de eerste plaats prozaïst zijn doch ook menig gedicht hebben geschreven (men behoeft in dit verband slechts Vestdijk, Heiman e. a. te noemen) dan zou de lijst nog veel grooter zijn. Het is nauwelijks noodig een welingelicht publiek te bewijzen, dat er een dicta tuur der dichters in onze literatuur bestaat; zij is zoo evident, dat zij zelfs door de betrokkenen zelf niet ontkend zal worden. De oorzaken van deze dictatuur zijn velerlei, doch de voornaamste is waarschijnlijk, dat voor zoover dichtkunst en prozakunst als geheel met elkaar vergeleken kunnen worden, de eerste in ons land van beter gehalte is dan de laatste, zoödat uiteraard de leidende" figuren in onze literatuur dichters zijn. Ook het feit, dat de dichtkunst hier oud is in vergelijking met het betrekkelijk jonge proza (meer dan ongeveer 150 jaar mag men het niet geven) en zoodoende over een traditie be schikt, versterkt de positie der dictatoren. In ons land met zijn klein afzetgebied aan literair werk is de positie van het proza niet gunstig, niet zoo gunstig zelfs in verhouding tot die van de poëzie als in andere landen en, waar de incubatietijd zoowel als het wordingsproces bij proza zoo oneindig veel langer duurt dan bij poëzie, is de kans, dat goed proza ontstaat, hier reeds om economische redenen kleiner. Proza eischt tijd: de voldoening, het doel van den kunstenaar bij het maken van een kunstwerk, treedt bij een prozaïst eerst op, nadat hij zijn roem beëindigd heeft, zij treedt bij den dichter op na het voltooien van elk gedicht. Het streven deze voldoening zoo snel mogelijk te bereiken, wanneer de economische omstandigheden ongunstig zijn, zou wellicht gedeeltelijk de voor keur der letterkundigen voor de dichtkunst in ons land kunnen verklaren. Zij lijkt erg prozaïsch", deze verklaring, en zij is natuurlijk ook slechts n factor. De dichtkunst is bij uitstek de kunst der amateurs (dit is noch een compliment, noch het tegendeel), de prozakunst kan dit niet zijn: dat zij het hier te lande geworden is, ligt niet in eerste instantie aan de prozaschrijvers. Dikwijls hoort men beweren, dat poëzie kwetsOUDE EN NIEUWE KUNST (Adv.) T l K O T l N OEN HAAG - NASSAUPUEIN e EASTERN ART Permanente tentoonstelling van MODERNE SCHILDERIJEN Jos. Lussenburg Boschweg, Nunspeet D. A. Hoogendijk & Co. Keizersgracht 6^0 b ij de Vijzelstraat AMSTERDAM OUDE SCHILDERIJEN baarder is dan proza, doch deze stelling berust op gezichtsbedrog: een roman is grooter en dikker dan een poëziebundel; in werkelijkheid is het proza altijd aanvechtbaar, omdat proza steeds minder geobjectiveerd is dan poëzie, steeds directer als uiting, dikwijls onvolmaakter als vorm. Het heeft dientengevolge een minder universeel publiek: iemand die van poëzie houdt, houdt eerder van alle goede poëzie, dan iemand, die van goed proza houdt, van elk goed proza kan houden. DE suprematie der dichtkunst hier te lande heeft een dictatuur ten gevolge gehad, die funest, is voor de ontwikkeling van het proza. Een dichter, die proza te beoordeelen krijgt, zal menscheüjkerwijze gesproken dit proza waardeeren als dichter. Doordat beide uitingsvormen vlak bij elkaar liggen, acht hij zich zonder twijfel competent en aangezien hij zelf misschien wel eenig proza zal hebben geschreven, is zijn competentie helaas onaanvechtbaar. Men moet echter al de genoemde zonder twijfel verdienstelijke letterkundigen een schier bovenmenschelijke autoriteit toekennen als men veronderstelt, dat hun dichterschap geenerlei invloed heeft op hun beschouwingen ten aanzien van het proza. Indien wij nu aannemen, dat proza minder ob jectief is dan de dichtkunst en ook minder ge vormd", dan is het duidelijk, dat de dichter een prozastijl zal waardeeren, waarin de objectieve (niet te verwarren met dramatische") weergave en de vorm hoog worden aangeslagen. Het per soonlijke" van de lyriek moet ons niet in de war brengen; lyriek is in hooge mate zelfbestaand", een kristal van den geest, geen neerslag van het leven, zooals proza dat is (ook niet alleen maar langer gebotteld", doch in wezen iets anders), zij is meer geconstrueerd, meer gezongen, dus toch altijd weer objectiever". Vandaar dus de algemeene waardeering in ons land voor dichterlijk proza, vandaar de groote waardeering voor Couperus, Van Schendel, die, hoe groot zij ook zijn als schrijvers, slechts n vorm van proza vertegenwoordigen. Het pijnlijke in deze geschiedenis is echter, dat de andere vormen hier niet bestaan of onvoldoende vertegenwoordigd zijn en dat men dus onwillekeurig als men naar vergelijkingsmateriaal zoekt, bij hen terecht komt. Hierdoor wordt de meening gevestigd, dat het niet anders kan. Doordat de poëzie met haar eeuwenoude traditie geen stijlprobleem kent (of te goed kent), althans vrij wat zekerder" er tegenover staat dan het proza., dat nog bezig is te ontstaan, zal een dichter over een crisis van den stijl" spreken (zooals van Duinkerken deed) zoodra het proza zich (wellicht aanvankelijk tamelijk stuntelig en aarzelend) tracht vrij te maken van de regels, die het door de dichters zijn opgelegd, vergetende, dat de prozaïst nog niet of nauwelijks aan het stijlprobleem toe is. Hij doet voorloopig niets anders dan te trachten zijn inhoud uit te gieten, min of meer amorph in den beginne en zeker nog onbewust van den vorm, waarin deze terecht zal komen. Hij heeft een vaag gevoel, dat hij iets moet maken wat zijn wezen juist weergeeft, maar hij heeft niet de gebondenheid, niet de richtlijnen van den dichter tot zijn beschikking en hij kan zooveel kanten op, dat hij, wie weet, nergens terecht komt. Doordat de dichter behalve voor dichterlijk proza" ook uit hoofde van zijn stijlgerichtheid een voorkeur voor het gesloten" verhaal heeft, geeft hij, als hij het proza als proza" wil beoordeelen toch nog een eenzijdige aanwijzing, die de ont wikkeling van een aantal zeer goed denkbare (en in het buitenland reeds ontstane) vormen" belem mert. De dichter, die zijn gedicht, naar ik mag aannemen als een mikrokosmos in den makrokosmos, als een verkleind, doch niettemin vrij volledig beeld van de buitenwereld, als de essentie, de verzadigde oplossing van het leven beschouwt, verlangt ook van het proza onwillekeurig een concentratie in den vorm, die niet alleen onbereik baar, maar tevens ongewenscht is (althans weer een anderen vorm" zou vertegenwoordigen, die het bestaansrecht van de rest geenszins uit zou sluiten). Het proza verkeert in ons land in het stadium van een experiment in veelzijdigheid en het gevaar van de dictatuur der dichters is, dat zij dit experiment niet willen toelaten, doch steeds op nieuw weer elk product volgens een bepaalde, hun maatstaf bestempelen in plaats van te overwegen, dat hun dichterlijk of gesloten" proza niet uit sluitend het proza der prozaïsten behoeft te zijn. Matthias Jan Engelman Naar aanleiding -van de uitvoering van HindemitK's Mathis der Maler" wordt binnenkort in het Rijksmuseum een tentoon stelling gehouden van enkele schilderijen van Mathis Gothart Nithart, meer bekend onder den naam Matthias Grünewald. Onze medewerker Jan Engelman behandelt in het onderstaande artikel zijn leven en ar tistieke beteekenis. DE dertigjarige oorlog, die zooveel Duitsche cultuurgoederen vernietigd heeft, werd ook noodlottig voor een deel der werken van Nithart. De altaarstukken die hij voor den dom van Mainz schilderde, door de Zweden in 1631 of 1632 ge roofd, zonken bij een schipbreuk naar den bodem van de Oostzee. Maar ook zijn faam verbleekte en als Joachim von Sandrart, de Vasari van Duitsch land, in 1675 te Neurenberg zijn Teutsche Aca demie der Edlen Bau-, Bild - und Mahlerey Künste" uitgeeft, zijn de berichten schaarsch geworden. Melanchton had hem in 1531 genoemd, in n adem met Dürer en Cranach. Von Sandrart schenkt hem den verkeerden naam Grünewald en vermeldt fou tieve data. Maar'artistiek schat hij hem goed: hij spreekt van den ausbündigen" meester en rekent hem unter alle den basten Geistern der alten Teutschen in der edlen Zeichen- und Mahl-Kunst". Hij noemt hem een kunstenaar wien Natur und Geist Wunder gethan" en heeft oog voor een te weinig opgemerkte kwaliteit van den tragischen schilder, voor zijn sonderbare Zierlichkeit". Behalve Grünewald" heeft men hem genoemd: Matthaus von Aschaffenburg, Meister zu Seligenstadt, Grün, Grinwalt, Meister Mathias, Mathis, Mathes. Sinds den wereldoorlog, toen het altaar van Colmar, zijn hoofdwerk, in de werkplaatsen van de Pinakothek te München werd gerestau reerd en de algemeene bewondering wekte, zijn de archivalia intenser onderzocht. In 1917 heeft men zijn monogram ontraadseld op een schilderij te Frankfort: Mathis Gothart Nithart. Hij is geboren in 1455 te Würzburg en kwam reeds als twaalf jarige jongen in de leer bij een goudsmid te Straats burg, daarna bij Martin Schongauer te Colmar, waar hij behalve teekenen en schilderen ook graveeren in koper leerde. In 1475 gaat hij op Wanderschaft door Duitschland en bezoekt de Nederlanden. Graveerwerk uit dezen tijd heeft men lang op naam gesteld van den fictieven Meester van het Amsterdamsche Prentenkabinet." In 1478 komt hij terug te Colmar, krijgt den meesterstitel en in 1479 ves tigt hij zich te Straatsburg. In 1481, als hij het dubbelportret van Graaf Philipp II von HanauLichtenberg en van zijn vrouw Anna von Ysenburg heeft geschilderd, roept Diether von Ysenburg, aartsbisschop van Mainz, hem naar zijn zomerresidentie Aschaffenburg, waar hij het burgerrecht verkrijgt. Van 1489 af komt zijn naam hier niet meer in de acten voor. Hij gaat naar Bazel en leert daar Albrecht Dürer het houtsnijden. Weinige jaren later zijn de roüen omgedraaid en Nithart helpt den meester bij zijn Apocalyps, hij krijgt kennis van de Italiaansche kunst, hij illustreert met houtsneden, voor den uitgever Anton Koberger, de openbaringen van de heilige Brigitta van Zwe den. In 1503 vestigt hij zich te Seligenstadt en dan begint de tijd van zijn eenzaam, zijn hoogst en meest persoonlijk scheppen. Tusschen 1513 en 1515 schildert hij voor de Antoniterkerk te Isenheim, in opdracht van den abt Guido Guersi, het groote altaarstuk. We vinden hem nog vermeld te Frank fort en te Mainz als hofschillder van Kardinaal Albrecht van Brandenburg, die hem in 1526 moet hebben ontslagen, omdat hij zich zou hebben in gelaten met de hervormers, een thema dat Hindemith in zijn opera, Mathis der Maler" heeft ver werkt. In ieder geval is hij daarna nog vredig terechtgekomen te Halle, waar hij waterbouwkun dige was. In opdracht van den kardinaal schiep hij voor de Moritzkerk van die stad in 1523 en 1524 zijn ouderdomswerk: het merkwaardige, heldere schilderij met de heiligen Erasmus en Mauritius, dat thans in de Münchener Pinakothek hangt. Te Halle is hij gestorven, op 27 of 28 Augustus van het jaar 1528. ER ontbreekt niet zeer veel aan deze opsomming der feiten en men leert er 's meesters karakter nagenoeg niet uit kennen.Ook demededeeling, voort verteld door Sandrart, dat hij ein eingezogenes melancholisches Leben geführt, und bel verheuratet gewesen" is, blijft te summier, om iets van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl