Historisch Archief 1877-1940
, *
je,- - .
il
«.;
oo
J.
hand
Een, verhaal voor De Groehe van Caroline Bos?Everts
?rji ARLEENTJE zou binnen eten met Eddy en
?Sr ? Lousje, wat anders nooit mocht als er
zaken? ? Trienden van vader waren. Maar deze
meneer had zelf een groot gezin en als de kinderen
heel zoet waren, en niet praatten als de groote
menschen praatten en heelemaal niet met vollen
mond, als ze netjes goedendag zouden zeggen en
zoet dadelijk mee gaan als juf hen na 't dessert
kwam halen en als ze dan niet daarna voor dit of
dat weer binnen kwamen hollen, als ze Bijna
was het niet meer prettig om binnen te mogen eten,
aan zooveel moest je denken.
Marleentje was binnen gekomen in den salon waar
vader en moeder en de meneer uit kleine glaasjes
dronken wat niet voor kinderen" was. Ze hield
haar hoofd eea beetje stijf vanwege de heel groote
strik in 't haar «n ze voelde hoe de nieuwe licht
blauwe cashmir jurk zachtjes tegen den bovenrand
van haar bloote knieën streelde, een heel ander ge
voel dan overdag de harde katoenen jurk. 't Pret
tigst voelde je die als je voor 't eerst halve kousen
aan had, als mama want juf had hierin niet te
beslissen het goed vond dat je de lange beige
kousen voor halve verwisselde, altijd drie weken
nadat je zelf vond dat 't best kon. Dan was het ook
katoenen jurk en halve kousen tegelijk, en dat
gevod van den koelen harden zoom op je knieën deed j e
aan alle .prettige dingen denken van den zomer
die dan gjng komen, de zomer, die nu alweer bijna
riKii ««>.. '«.?-J. ,>..;*..» ,. «.?» ..?,.., K4,C1
. : weer met een troep waar er heel wat bij waren
nwt wie fee niet mocht omgaan; 't bosch dat zoo
lekker rook; kersen eten bij tante Do; met een boek
in 't gras op een plaid anders werd je vuil
achter in den tuin onder den meidoorn. De lange
Autotochten bracht ook ieder jaar weer de zomer,
die waren niet prettig maar je nam ze op den koop
toe omdat ze er nu eenmaal bij hoorden; al de
mooie vergezichten en al 't natuurschoon, waar
papa je op wees, zag je eigenlijk niet al zei je ja";
hoe kon je iets goed zien dat zoo ver was en
vooralwaar je zoo snel aan voorbij reed? Werkelijkheid
was het kleine poppetje Pepijn dat in je zak mee
ging en dat, als ze eenmaal reden, wonen mocht
in een gezellig klein holletje van het grijze pluche
achter het zittingkussen, en eten uit 't zilver
en-kristallen aschbakje en drinken uit
MARLEENTJE, meneer vraagt in welke
klas je zit ] Geef eens antwoord", had ze
opeens mama's stem gehoord en ze wist dat ze weer
had zitten droomen. Gelukkig waren ze gauw
daarna aan tafel gegaan en nu zat ze tusschen
Eddy en Lousje - niet de kinderen tusschen de
groote menschen! en lepelde haar soep, niet
morsen, niet slobberen, gieten van den zijkant van
den lepel, niet den lepel in je mond steken, linkerhand
op tafel. Voor den meneer hoefde 't anders niet
want die was hen al lang vergeten al had hij dan
zelf zoo'n groot gezin, maar mama keek. 't Was net
of alleen zij, Marleentje, altijd alles zoo keurig
doen moest. Eddy nou ja dat was een jongen, dat
was wat anders en Lousje was klein, bij haar werd
er niet zoo erg precies op gelet, maar Marleentje
kon het keurig, dus keurig zou ze. Maar ze wist
best dat bij anderen Eddy en Lousje toch altijd
nog ten voorbeeld werden gesteld, dus zoo rg
keurig hoefde dan toch ook weer niet, maar nou
ja waarom zou ze niet als mama.
Toen was het ineens gebeurd, dat verschrikke
lijke, terwijl Mientje met de croquetjes rond ging.
Ze had natuurlijk heelemaal niet geluisterd naar
wat papa met meneer Van Rees praatte, maar
plotseling vlogen, nee schoten er uit dat gesprek
een paar woorden op haar af: .... goederen uit de
doode hand...." Een schok ging door haar heen,
ze voelde dat ze een vuurroode kleur kreeg die snel
weer wegtrok, haar oogen vlogen den kring rond
als wilde doodelijk-verschrikte vogels die een
oogenblik in schichtige vaart rondfladderen om
zich dan schielijk weer te verduiken. Wat....! wat
was dat.... goederen uit de doode hand" En
niemand zei wat, niemand sprong op, niemand
gilde, mama dronk rustig een teug wijn en Mientje
liet niet de schaal met croquetjes vallen! Er ge
beurde niets! maar....
Marleentje kon het niet aan. Er was iets gebeurd,
er was iets vreeselijks veranderd in haar leven, als
erar uiiveiwerKt DroK verschrikking lag de doode
hand haar op het hart, maar ze zou pas rustig kunnen
denken straks in bed. Gedwee at ze haar kalfsoester
en de doperwtjes, hoewel ze haast niet slikken kon
van weeënarigheid.
Heel eenvoudig maar", had ze mama hooren
zeggen, maar ze kregen nog zalige vla en vruchten
en gember en kaas, en de groote menschen koffie
uit kleine kopjes, alles moest nog worden afge
werkt en toen mocht ze netjes goedendag zeggen"
en met juf zoet mee en naar bed. Nog was de maat
van haar dag niet vol, want haar haar moest ge
borsteld en o al dat andere l Kon juf niet n keer
haar ondergoed voor haar opvouwen, kon ze niet
n keer met ongepoetste tanden in bed, n keer
niet het avondgebedje zeggen, moest ze nog wach
ten tot mama, die met vader en meneer Van Rees
naarden schouwburg ging, haar was komen goeden
nacht kussen en zeggen dat ze heel lief en rustig
was geweest. Rustig?
EINDELIJK stilte en duisternis. En dadelijk
sprong dat vreeselijke naar voren en deed
haar reeds de duisternis betreuren. Ze steunde zich
op een elleboog en probeerde na te denken. Wat
beteekende dit ontzettende dat.de groote menschen
zóó maar zeiden, alsof ze zeiden mag ik het zout
even hebben". Dat kon toch niet, dat was toch iets
heel verschrikkelijks: goederen uit de
doode hand".
Eerst de goederen, nu rustig nadenken. Dat was
gróót, dat waren zakken, kisten, pakken, ze kon
het nu zelf lezen als ze met juf wandelde:
goederenloods". Dat waren groote dingen uit goederen
treinen (?nee Marleentje, niet goedige treinen maar
goederen-treinen", had juf haar heel geduldig ge
leerd, maar toen was ze nog kleiner dan Lousje nu),
groote kisten, groote pakken, groote
De doode en dan uit die doode een doode
hand, dus een heele, heele groote doode alleen
maar een hand of....
Marleentje ligt diep onder het dek, weg, weg,
weg. Waarom is het verwennen en voor kleine
kinderen" om met een nachtlichtje te slapen zooals
Evelien, waarom mag de deur naar de gang niet
open blijven staan, waarom is dit huis zoo groot
en is iedereen zoo ver weg, waarom mag ze niet
met Eddy of Lousje samen slapen? Je moet
flink zijn", zegt mama. Hoe kan je flink zijn als
je niet flink bent? Ik ben niet flink, ik ben bang !
Bang voor die doode hand, bang voor 't donker,
voor spoken, bang voor juf, voor sommen, voor
zwarte zestiende-noten-rijtjes, bang voor dien man
bij de brug, ik ben bang om alleen te zijn, bang
voor alles, bang, bang, bang !....
HET was een week later dat Marleentje na het
eten een briefje moest brengen naar mevrouw
Verzijl, die aan den anderen kant van het villapark
woonde. Dan ben je nog wat buiten", zei mama,
maar Marleentje wist dat het om de buren was,
en om de kinderen waar ze niet mee mocht om
gaan en die meestal de leukste waren.
Niemand had iets aan haar gemerkt en tenslotte
sliep je in zonder dat je er bij was, maar er was
ergens in haar leven iets vreeselijks gekomen.
Meestal merkte je dat niet, maar nu ze hier liep
op dat eenzame weggetje en 't werd al donker, be
gon ze het weer te merken. Ze had het briefje dade
lijk afgegeven en ze was blijven spelen met
Annemarietje, veel te lang, en ineens was het erg laat
en had ze bedacht dat ze direct" weer thuis had
moeten komen. Als ze nu het achterweggetje nam,
dat was zóó veel korter, dan zou het misschien nog
kunnen lijken of ze.... dan zou ze misschien nog wel
kunnen zeggen.... Maar terwijl ze haastig en hijgerig
voortstapte, telkens een eindje in een sukkeldraf j e
gaand, en zag hoe donker het al was, wist ze dat
ze onherroepelijk te laat was, dat mama n papa
n juf al lang wisten dat ze nu thuis had moeten
zijn.
En juist nu alles zoo akelig was en niet meer goed
te maken ook, kwam dat nare, griezelige beeld
weer boven en al haar verwarde, angstige denken
daarbij. Niet aan denken nu, strak aan iets anders
denken: hoeveel stappen nog tot het volgende
kleine paaltje, ik denk wel dertig, n, twee, drie,
vier, de doode hand, goederen uit zestien, zeven
tien, doode hand, nee drie-en-twintig maar, nu
tellen tot het volgende. O wat werd het al donker
en niemand liep hier, geen mensen. Was er ten
minste maar een hond geweest, meestal was ze
bang voor honden maar nu zou ze 't gezellig ge
vonden hebben als er een was geweest. De doode
hand, tellen zou ze, waar was ze gebleven, als je
telt ga je langzamer loopen en ze moest juist
voortmaken, de doode hand, goederen uit Ze ziet een
groote, droge, dorre hand, heel groot, heel dood.
In een museum heeft ze eens met afgrijzen een
geraamte bekeken, ze wou wel doorloopen maar
moest er erg lang bij blijven staan.
Gejaagd loopt ze door, haarpieken plakken aan
haar voorhoofd, haar hemdje plakt aan haar rug.
Dat komt ervan", zou juf zeggen als ze zoo slordig
thuis kwam. Daar steekt een kleine windvlaag op,
en.... o ! ! de doode hand, de doode hand ! Ze rent
met wijde oogen, rent en rent, en achter haar tikt
en ritselt en rammelt het zachtjes en onheilspellend:
de wind door de verdroogde brem-peulen langs het
wegje. De doode, dorre hand achter haar, vlak
achter haar, met gelijke vaart achter haar aan, de
groote hand van de goederen, en niemand, niemand
op het weggetje.
Dan eindelijk de eerste huizen, de bekende laan.
Maar ze rent nog met gevoellooze beenen tot het
hek. Daar staat ze stil, hijgend en slap en misselijk.
Moeilijk slikt ze weer, komt op adem en loopt den
voortuin door. In de serre zitten papa en mama en
drinken thee.
Het is of het schelle licht tot achter in haar
hoofd schijnt, het doet pijn, ze leunt tegen de
deurpost.
Toonloos zegt ze het maar dadelijk, dat ze is
blijven spelen bij Annemarietje en den tijd ver
geten is en van 't spijt me wel" en zoo, en dat ze
het niet weer zal doen. 't Valt nogal mee. Ga dan
maar gauw naar bed, juf wacht al".
Kleintjes kust ze haar ouders goedenacht en
stilletjes loopt ze de kamer door en naar boven.
Wat ziet ze wit," zegt mama.
Ze moet levertraan hebben," zegt papa.
PAG. 16 DE GROENE No. 301