De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 25 februari pagina 16

25 februari 1939 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

, * je,- - . il «.; oo J. hand Een, verhaal voor De Groehe van Caroline Bos?Everts ?rji ARLEENTJE zou binnen eten met Eddy en ?Sr ? Lousje, wat anders nooit mocht als er zaken? ? Trienden van vader waren. Maar deze meneer had zelf een groot gezin en als de kinderen heel zoet waren, en niet praatten als de groote menschen praatten en heelemaal niet met vollen mond, als ze netjes goedendag zouden zeggen en zoet dadelijk mee gaan als juf hen na 't dessert kwam halen en als ze dan niet daarna voor dit of dat weer binnen kwamen hollen, als ze Bijna was het niet meer prettig om binnen te mogen eten, aan zooveel moest je denken. Marleentje was binnen gekomen in den salon waar vader en moeder en de meneer uit kleine glaasjes dronken wat niet voor kinderen" was. Ze hield haar hoofd eea beetje stijf vanwege de heel groote strik in 't haar «n ze voelde hoe de nieuwe licht blauwe cashmir jurk zachtjes tegen den bovenrand van haar bloote knieën streelde, een heel ander ge voel dan overdag de harde katoenen jurk. 't Pret tigst voelde je die als je voor 't eerst halve kousen aan had, als mama want juf had hierin niet te beslissen het goed vond dat je de lange beige kousen voor halve verwisselde, altijd drie weken nadat je zelf vond dat 't best kon. Dan was het ook katoenen jurk en halve kousen tegelijk, en dat gevod van den koelen harden zoom op je knieën deed j e aan alle .prettige dingen denken van den zomer die dan gjng komen, de zomer, die nu alweer bijna riKii ««>.. '«.?-J. ,>..;*..» ,. «.?» ..?,.., K4,C1 . : weer met een troep waar er heel wat bij waren nwt wie fee niet mocht omgaan; 't bosch dat zoo lekker rook; kersen eten bij tante Do; met een boek in 't gras op een plaid anders werd je vuil achter in den tuin onder den meidoorn. De lange Autotochten bracht ook ieder jaar weer de zomer, die waren niet prettig maar je nam ze op den koop toe omdat ze er nu eenmaal bij hoorden; al de mooie vergezichten en al 't natuurschoon, waar papa je op wees, zag je eigenlijk niet al zei je ja"; hoe kon je iets goed zien dat zoo ver was en vooralwaar je zoo snel aan voorbij reed? Werkelijkheid was het kleine poppetje Pepijn dat in je zak mee ging en dat, als ze eenmaal reden, wonen mocht in een gezellig klein holletje van het grijze pluche achter het zittingkussen, en eten uit 't zilver en-kristallen aschbakje en drinken uit MARLEENTJE, meneer vraagt in welke klas je zit ] Geef eens antwoord", had ze opeens mama's stem gehoord en ze wist dat ze weer had zitten droomen. Gelukkig waren ze gauw daarna aan tafel gegaan en nu zat ze tusschen Eddy en Lousje - niet de kinderen tusschen de groote menschen! en lepelde haar soep, niet morsen, niet slobberen, gieten van den zijkant van den lepel, niet den lepel in je mond steken, linkerhand op tafel. Voor den meneer hoefde 't anders niet want die was hen al lang vergeten al had hij dan zelf zoo'n groot gezin, maar mama keek. 't Was net of alleen zij, Marleentje, altijd alles zoo keurig doen moest. Eddy nou ja dat was een jongen, dat was wat anders en Lousje was klein, bij haar werd er niet zoo erg precies op gelet, maar Marleentje kon het keurig, dus keurig zou ze. Maar ze wist best dat bij anderen Eddy en Lousje toch altijd nog ten voorbeeld werden gesteld, dus zoo rg keurig hoefde dan toch ook weer niet, maar nou ja waarom zou ze niet als mama. Toen was het ineens gebeurd, dat verschrikke lijke, terwijl Mientje met de croquetjes rond ging. Ze had natuurlijk heelemaal niet geluisterd naar wat papa met meneer Van Rees praatte, maar plotseling vlogen, nee schoten er uit dat gesprek een paar woorden op haar af: .... goederen uit de doode hand...." Een schok ging door haar heen, ze voelde dat ze een vuurroode kleur kreeg die snel weer wegtrok, haar oogen vlogen den kring rond als wilde doodelijk-verschrikte vogels die een oogenblik in schichtige vaart rondfladderen om zich dan schielijk weer te verduiken. Wat....! wat was dat.... goederen uit de doode hand" En niemand zei wat, niemand sprong op, niemand gilde, mama dronk rustig een teug wijn en Mientje liet niet de schaal met croquetjes vallen! Er ge beurde niets! maar.... Marleentje kon het niet aan. Er was iets gebeurd, er was iets vreeselijks veranderd in haar leven, als erar uiiveiwerKt DroK verschrikking lag de doode hand haar op het hart, maar ze zou pas rustig kunnen denken straks in bed. Gedwee at ze haar kalfsoester en de doperwtjes, hoewel ze haast niet slikken kon van weeënarigheid. Heel eenvoudig maar", had ze mama hooren zeggen, maar ze kregen nog zalige vla en vruchten en gember en kaas, en de groote menschen koffie uit kleine kopjes, alles moest nog worden afge werkt en toen mocht ze netjes goedendag zeggen" en met juf zoet mee en naar bed. Nog was de maat van haar dag niet vol, want haar haar moest ge borsteld en o al dat andere l Kon juf niet n keer haar ondergoed voor haar opvouwen, kon ze niet n keer met ongepoetste tanden in bed, n keer niet het avondgebedje zeggen, moest ze nog wach ten tot mama, die met vader en meneer Van Rees naarden schouwburg ging, haar was komen goeden nacht kussen en zeggen dat ze heel lief en rustig was geweest. Rustig? EINDELIJK stilte en duisternis. En dadelijk sprong dat vreeselijke naar voren en deed haar reeds de duisternis betreuren. Ze steunde zich op een elleboog en probeerde na te denken. Wat beteekende dit ontzettende dat.de groote menschen zóó maar zeiden, alsof ze zeiden mag ik het zout even hebben". Dat kon toch niet, dat was toch iets heel verschrikkelijks: goederen uit de doode hand". Eerst de goederen, nu rustig nadenken. Dat was gróót, dat waren zakken, kisten, pakken, ze kon het nu zelf lezen als ze met juf wandelde: goederenloods". Dat waren groote dingen uit goederen treinen (?nee Marleentje, niet goedige treinen maar goederen-treinen", had juf haar heel geduldig ge leerd, maar toen was ze nog kleiner dan Lousje nu), groote kisten, groote pakken, groote De doode en dan uit die doode een doode hand, dus een heele, heele groote doode alleen maar een hand of.... Marleentje ligt diep onder het dek, weg, weg, weg. Waarom is het verwennen en voor kleine kinderen" om met een nachtlichtje te slapen zooals Evelien, waarom mag de deur naar de gang niet open blijven staan, waarom is dit huis zoo groot en is iedereen zoo ver weg, waarom mag ze niet met Eddy of Lousje samen slapen? Je moet flink zijn", zegt mama. Hoe kan je flink zijn als je niet flink bent? Ik ben niet flink, ik ben bang ! Bang voor die doode hand, bang voor 't donker, voor spoken, bang voor juf, voor sommen, voor zwarte zestiende-noten-rijtjes, bang voor dien man bij de brug, ik ben bang om alleen te zijn, bang voor alles, bang, bang, bang !.... HET was een week later dat Marleentje na het eten een briefje moest brengen naar mevrouw Verzijl, die aan den anderen kant van het villapark woonde. Dan ben je nog wat buiten", zei mama, maar Marleentje wist dat het om de buren was, en om de kinderen waar ze niet mee mocht om gaan en die meestal de leukste waren. Niemand had iets aan haar gemerkt en tenslotte sliep je in zonder dat je er bij was, maar er was ergens in haar leven iets vreeselijks gekomen. Meestal merkte je dat niet, maar nu ze hier liep op dat eenzame weggetje en 't werd al donker, be gon ze het weer te merken. Ze had het briefje dade lijk afgegeven en ze was blijven spelen met Annemarietje, veel te lang, en ineens was het erg laat en had ze bedacht dat ze direct" weer thuis had moeten komen. Als ze nu het achterweggetje nam, dat was zóó veel korter, dan zou het misschien nog kunnen lijken of ze.... dan zou ze misschien nog wel kunnen zeggen.... Maar terwijl ze haastig en hijgerig voortstapte, telkens een eindje in een sukkeldraf j e gaand, en zag hoe donker het al was, wist ze dat ze onherroepelijk te laat was, dat mama n papa n juf al lang wisten dat ze nu thuis had moeten zijn. En juist nu alles zoo akelig was en niet meer goed te maken ook, kwam dat nare, griezelige beeld weer boven en al haar verwarde, angstige denken daarbij. Niet aan denken nu, strak aan iets anders denken: hoeveel stappen nog tot het volgende kleine paaltje, ik denk wel dertig, n, twee, drie, vier, de doode hand, goederen uit zestien, zeven tien, doode hand, nee drie-en-twintig maar, nu tellen tot het volgende. O wat werd het al donker en niemand liep hier, geen mensen. Was er ten minste maar een hond geweest, meestal was ze bang voor honden maar nu zou ze 't gezellig ge vonden hebben als er een was geweest. De doode hand, tellen zou ze, waar was ze gebleven, als je telt ga je langzamer loopen en ze moest juist voortmaken, de doode hand, goederen uit Ze ziet een groote, droge, dorre hand, heel groot, heel dood. In een museum heeft ze eens met afgrijzen een geraamte bekeken, ze wou wel doorloopen maar moest er erg lang bij blijven staan. Gejaagd loopt ze door, haarpieken plakken aan haar voorhoofd, haar hemdje plakt aan haar rug. Dat komt ervan", zou juf zeggen als ze zoo slordig thuis kwam. Daar steekt een kleine windvlaag op, en.... o ! ! de doode hand, de doode hand ! Ze rent met wijde oogen, rent en rent, en achter haar tikt en ritselt en rammelt het zachtjes en onheilspellend: de wind door de verdroogde brem-peulen langs het wegje. De doode, dorre hand achter haar, vlak achter haar, met gelijke vaart achter haar aan, de groote hand van de goederen, en niemand, niemand op het weggetje. Dan eindelijk de eerste huizen, de bekende laan. Maar ze rent nog met gevoellooze beenen tot het hek. Daar staat ze stil, hijgend en slap en misselijk. Moeilijk slikt ze weer, komt op adem en loopt den voortuin door. In de serre zitten papa en mama en drinken thee. Het is of het schelle licht tot achter in haar hoofd schijnt, het doet pijn, ze leunt tegen de deurpost. Toonloos zegt ze het maar dadelijk, dat ze is blijven spelen bij Annemarietje en den tijd ver geten is en van 't spijt me wel" en zoo, en dat ze het niet weer zal doen. 't Valt nogal mee. Ga dan maar gauw naar bed, juf wacht al". Kleintjes kust ze haar ouders goedenacht en stilletjes loopt ze de kamer door en naar boven. Wat ziet ze wit," zegt mama. Ze moet levertraan hebben," zegt papa. PAG. 16 DE GROENE No. 301

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl