De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 25 februari pagina 3

25 februari 1939 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

tfiy, DE GROENE AMSTERDAMMER OPGERICHT 1877 Redactie en Administratie: Keizersgracht 355, Amsterdam - C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening : 72880. Gem. Giro G 1000. l 25 FEBR. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór L December, worden beëindigd, l 1939 De bevoegdheden der burgemeesters \"r f4' IN 1890 heeft de toenmalige Minister van Binnenlandsche Zaken, de Savornin Lohman, bij een interpellatie in de Tweede Kamer den burge meester van Enschedéin bescherming genomen. Deze had tijdens een heerschende werkstaking vergaderingen binnen gebouwen ontbonden, zonder dat van verstoring der openbare orde sprake was. Deswege was hem terecht verweten dat hij de wet van 1855 tot regeling en beperking der uitoefening van het recht van vereeniging en vergadering had geschonden. Bij die gelegenheid heeft Minister Lohman het artikel uit de Gemeentewet omtrent de bevoegdheid van den burgemeester in tijden van wanorde uitgelegd alsof den burgemeester alsdan alles vrijstaat, niets wordt uitgezonderd". Een zoodanige uitlegging houdt in, dat de burgemeester dan wet en grondwet opzij mag zetten. Deze ministeriëele wetsinterpretatie is door Oppenheim, hoogleeraar te Leiden en schrijver van het standaardwerk over het Nederlandsch Gemeente recht, averechtsch" genoemd, tevoren nooit in iemands brein opgekomen". Met Oppenheim heb ben vele krachtige stemmen betoogd dat zelfs in abnormale tijden des burgemeesters bevelen altijd ondergeschikt blijven aan de wetten welke hij trouw zweert en aan de verordeningen, die hij nooit de macht heeft op zijde te zetten". Deze bestrijding der ministeriëele interpretatie was zoo fel en zoo met argumenten gestaafd, dat nadien allerwegen werd gemeend, dat Lohmans fatale uitlegging van de baan was. Althans is Oppenheims waarschuwing om deze zaak te onthouden en als het tot de her ziening der gemeentewet komt, haar weder op duiken, door een stevige aanvulling van art. 186 voor goed te verhinderen" in den wind geslagen. Art. 186 (thans 219) is in wezen onveranderd blijven voortbestaan. Niet alleen is het dus theoretisch nog mogelijk om uit dit artikel een exorbitante burgemeesterlijke bevoegdheid af te leiden, practisch gebeurt dit ook weer. Bij de begrooting van 1934 heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken, nu ter bescherming van de burgemeesters van Emmen, Westerbork en Sleen, die in Juli 1933 vergaderingen van de C.P.H. en een werkloozencomitéonmogelijk hadden ge maakt, het standpunt Lohman nieuw leven inge blazen. Hij heeft verklaard dat de burgemeester bij gevaar voor ordeverstoring alle bevelen" mag geven. De minister werkt dit nader uit, en zegt: Als er moeilijkheden zijn, gevaar voor de versto ring van de orde, dan kan hij, de burgemeester, zelfs de vrijheid aanranden". Als hij meent dat er gevaar voor ordeverstoring bestaat, is den burgemeester door den minister dus bij voorbaat alles toegestaan. Oppenheim heeft destijds geschreven dat dit den burgemeester zou maken tot een onbeperkten mo narch", thans noemen wij iets dergelijks: dicta toriaal. BIJ deze averechtsche" interpretatie der Ge meentewet is het geen wonder dat er burge meesters zijn, wier geestelijke gesteldheid en tem perament hen doet grijpen naar het artikel, dat hun alle macht in handen geeft, wanneer er in hun gemeente iets dreigt te geschieden, dat hun niet aanstaat. De burgemeester van Schiedam verbood in Mei 1938 een door de af deel ing Rotterdam van den Neo-Malthusiaanschen Bond in zijn gemeente aangekondigde vergadering, en de burgemeester van Laren verbood in November van dat jaar in zijn gemeente de film Het hart van Spanje". Beide burgemeesters zijn door den huidigen Minister van Binnenlandsche Zaken in bescherming genomen. Op grond van hun vrees voor ordeverstoring werden zij gerechtigd geacht te handelen als zij deden. Op 6 December 1938 heeft de Minister in de Tweede Kamer een verklaring afgelegd n. a. v. het Schiedamsch geval. 13 Februari j.l. beantwoordde deze bewindsman m. i. op onbevredigende wijze het tweede aantal vragen van Mr. Joekes over de te Uw Zenuwen worden gekalmeerd en gesterkt en Uw slaap wordt weer rustig door het gebruik van Mijnhardt's Zenuwtabletten Olaien Huisje 75 et. Bij Apoth. en Drogisten Mr. J. Zeelenbzrg Laren verboden filmvoorstelling. Naast elkaar staan hier dus verboden van een vergadering en een film voorstelling. Maar staan deze verboden op n lijn? Burgemeesterlijke verboden van vertooningen" zijn meer voorgekomen. Er is een tijd geweest, en het komt nog wel voor, dat het verbieden van schouwburgvoorstellingen wegens hun zedekwetsend karakter aan de orde van den dag was. Stukken van Heijermans b.v. werden in de eene gemeente verboden, in de andere toegelaten. Op grond van gevaar voor de openbare orde werd vroeger ook wel eens een enkele keer een tooneelstuk verboden. Filmvoorstellingen staan ten deze vrijwel gelijk met schouwburgvoorstellingen, zoowel tooneel- als filmvoorstellingen worden zoo af en toe door een burgemeesterlijke oekase getroffen. Naast de Larensche geschiedenis kennen we het verbod van de film Heldenkermis" door den Haagschen burge meester. Om dezelfde reden als deze filmvoorstel lingen, vrees voor relletjes, werd het tooneelstuk De Beul" in verschillende gemeenten geweerd. Uit vrees voor relletjes werden ook reeds herhaal delijk vergaderingen onmogelijk gemaakt. In Mei 1938 verbood b.v. de Schiedamsche burgemeester een vergadering van den Neo-Malthusiaanschen Bond. Roomsch-Katholieke studenten hadden zich in andere steden reeds eenige malen opgeworpen tot zedemeesters en zich niét ontzien baldadig op te treden tegen dien bond en de orde te verstoren. In plaats nu dat de burgemeester besloot daartegen stelling te nemen en de heeren te doen brengen, waar zij na een dergelijk optreden zouden behooren, op het politiebureau, beschouwt hij dezen bond als een verboden vereeniging, hetgeen heelemaal niet te zijner beoordeeling staat, en besluit op grond daar van en uit vrees voor ordeverstoring de vergade ring af te gelasten. Wat zekere lieden op volkomen ongeoorloofde wijze wilden beletten en waarvoor zij met den strafrechter in aanraking behoorden te komen, wordt hun als het ware thuis gebracht. Wat zij niet willen, wordt verboden. Men behoeft maar te dreigen met geweld, en het is klaar. Dan was de houding van den burgemeester van Amsterdam, die destijds bij de heel wat ernstiger moeilijkheden bij De Beul" verklaarde, niet voor geweld te zullen wijken en de vertooning niet verbood, heel wat krachtiger en waardiger. In den Haag en te Rotterdam is daarna wel een verbod van openbare vertooning van De Beul" gekomen. ECHTER: het valt niet te ontkennen dat ver tooningen" staan onder burgemeesterlijk toe zicht. De Gemeentewet geeft in art. 221 den burge meester de politie over schouwburgen, herbergen, tapperijen en alle voor het publiek openstaande ge bouwen en samenkomsten, benevens' over open bare vermakelijkheden, en draagt hem op te waken tegen het doen van met de openbare orde of zede lijkheid strijdige vertooningen. Men moge bejam meren dat de burgemeester als zedemeester kan optreden en vrijelijk uitmaken of vertooningen op winding en uitbarstingen kunnen veroorzaken en deze daarom verbieden?, zoolang art. 221 luidt als boven omschreven, is dat nu eenmaal zoo. In tegen stelling met de drukpers, die vrij is (art. 7 grondwet) en waartegen alleen repressief, als de eerbaarheid is geschonden of de opruiing heeft plaats gehad, kan worden opgetreden, is het tooneel (inclusief film) niet vrij. Hiertegen kan de burgemeester preventief, dus reeds als hij schennis der eerbaarheid of opruiïng vreest, optreden. Met het oog op de destijds meer vermoede en thans wetenschappelijk ontlede invloed, die van vertooningen op het verzameld publiek uitgaat (massapsychologie), zijn er goede gronden aan te voeren voor behoud van preventief toezicht op vertooningen. Doch dan moet het anders geregeld zijn dan nu. Weliswaar is de burgemeester ten deze verantwoording schuldig aan den Gemeente raad en zeker aan de macht, die hem na het ver strijken van den ambtstijd opnieuw moet benoemen, ideaal is het niet dat bij deze de beslissing ligt. Ook ontbreekt een beroepsinstantie. Maar, moet men zich op grond van den wettekst er bij neerleggen dat de burgemeester in speciale ge vallen vertooningen kan weren, anders staat het als deze vergaderingen in gebouwen gaat verhin deren. Hiertoe geeft art. 221 der Gemeentewet hem het recht niet. Preventief toezicht geeft dit artikel hem alleen op vertooningen. Op voor het publiek openstaande gebouwen heeft hij slechts gewoon politietoezicht, d. w. z. hij mag ingrijpen, wanneer daarin iets verbodens gebeurt, doch eerder niet. Dit klemt temeer, omdat de grondwet het recht tot vereeniging en vergadering erkent (art. 9) en de wet tot regeling en beperking der uitoefening van dit recht (wet 1855) voor het houden van vergaderingen in gebouwen, zelfs wanneer deze van een verboden vereeniging zouden uitgaan, gén voorafgaande vergunning vereischt. Deze vergaderingen zijn vrij en kunnen niet worden verhinderd. Dit is een axioma" van ons vereenigingsrecht. Wat zien we nu gebeuren ? Art. 219 der Gemeente wet wordt te hulp geroepen om die burgemeesters te dekken, die in strijd met art. 221, het bijeenkomen van vergaderingen verhinderen, hetzij rechtstreeks door een verbod, hetzij door te bevelen of te bewer ken dat er geen zaal beschikbaar wordt gesteld. In kleinere plaatsen, waar de burgemeesterlijke macht groot is, bereikt men soms het gewenschte resultaat door te dreigen bij wederstreving van een bepaalden wensch in het vervolg niet meer mee te zullen wer ken tot het verleenen van vergunningen, welke zaalhouders om allerlei redenen telkens behoeven. Als de burgemeester maar een beroep doet op orde verstoring of vrees daarvoor mag hij er op rekenen dat zijn handeling vanwege den minister wordt gedekt. Volgens de averechtsche" uitlegging is den burgemeester dit geoorloofd. Regeering en Tweede Kamer staan, gezien het zoo juist in deze Kamer aangenomen wetsontwerp tot wijziging van de wet van 1855, op het standpunt dat preventief toezicht op openbare vergaderingen in gebouwen niet juist en wenschelijk is. Welke ernstige bezwaren men tegen dit wetsontwerp ook mag hebben, in dit opzicht handhaaft het de vrij heid van vergadering volledig. Nu ten deze dus regeeringsstandpunt en volkswil overeenstemmen, is het toch wel heel wonderlijk dat de minister burge meesters dekt, die met een beroep op gevaar voor ordeverstoring, zich zulk een preventief toezicht aan matigen. DE zaak is echter ernstiger dan alleen al de schennis van het vergaderrecht zou doen ver moeden. De burgemeester is (men kan het juist weer lezen in het antwoord op de tweede vraag van Mr. Joekes) vrij in zijn beoordeeling of verstoring der openbare orde te vreezen is. Aangezien hij dan ook nog vrij wordt geacht om wet en grondwet te schenden, moet men zich toch wel ernstig veront rust gevoelen. Wat zal op het verbieden van ver tooningen en vergaderingen volgen? Het hek is volledig van den dam, en daar slechts sterke beenen zulk een 'vee'^e kunnen dragen, opent dit angstige perspectieven. Ir; de juridische wereld wordt de beteekenis van het sterk sprekende geval hoog aangeslagen. De Hooge Raad verlaat soms een lang gehuldigde theorie als een sterk sprekend geval opeens de onhoudbaarheid daarvan aantoont. Moge zulk een sterk sprekend geval hier spoedig komen, opdat men allerwege wakker wordt. Nu is men nog rustig, omdat de verboden uiterst linksche en zich niet in de algemeene sympathie verheugende vergaderingen betroffen. Het den burgemeesters in handen gegeven zwaard is echter tweesnijdend en kan ook wat zich in veler sympathie verheugt, ver wonden. Het zou ons volk tot eer strekken als er, voordat er grootere ongelukken zijn gebeurd, vele stemmen zouden opgaan, die eischen dat burge meesters ook in tijden van gevaar of dreigend ge vaar wet en grondwet eerbiedigen. Zonder dat kan men niet rustig leven. De minister heeft immers al eens betoogd dat burgemeesters dan zelfs de vrij heid mogen aanranden. Laten we onze Oosterburen toch niet afgunstig maken. Restaurant DORRIUS N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam PLATS DUJOUR EN A LACARTE . 3 DE GROENE No. 3221

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl