De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 25 februari pagina 7

25 februari 1939 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

De reportage van de week ifc. Et ? ' X , Dat gaat naar Den Bosch toe Carnaval beneden den Moerdijk H. B. Fortuin ZOUDEN wij nog satyrs en nymphen zijn of slechts kan toorbedienden en meubelwrijfsters? Waarschijnlijk zijn wij beide, alles op zijn tijd. Dinsdag voelden wij ons nog satyrs, Woensdag waren we kan toorbedienden, die den vorigen avond te laat naar bed gekomen zijn. Dat is: Carnaval. HOE Carnaval er uit ziet? Een grauw station, een provincieplaats, menschen wachtend op de stoepen der straten, gewone menschen, geen satyrs en geen bacchanten, maar burgerheeren met een sigaar en huis moeders met goede kleeren. En hier en daar wat kinderen, die in kleurige pakjes ronddartelen. Dan: beweging. De Optocht. Voor zoover fantasie en oorspronkelijkheid van een commissie reiken, is het fantastisch en origineel. En dan, hulpmiddel voor nuchtere geslachten, de traditie speelt hier mee. Uit de folklore wordt geput. Wat vorige geslachten aan luim en geest be dachten, wordt zorgvuldig bewaard en telken j ar e als een reliek den volke ge toond. Een reliek der zotheid, rond gedragen in processie, waarbij onder het mom van nar en zot de brave burgerij de bloemetjes buiten zet. De drie of vier muziek- en fanfarecorpsen, die de stad rijk is, winkels die toe passelijke praalwagens lieten mee rijden, een groep tot geblankette en met mutsen coquet opgedirkte dienst meiden verkleede mannen die het dienstbodenvraagstuk" in verboden travesti uitbeelden, de jaarlijksche groepen boeren uit de omgeving der stad met grappige wagens als Het wonderbare Huishouden", de feestelijk nagebootste groep Sneeuwwitje met de Zeven Dwergen", min of meer ge slaagde wagens van carnavalsclubs, die een jaar lang spaarden om weer mee te kunnen rijden, en dan de zotte overgroote koppen, de dolle reuzengroote snuiten, de poppen op stelten, dat vormt den optocht, totdat dan de autoriteiten" komfen van de stad, die in driedaagsche zotheid van naam en van stadsbestuur veranderde, zoodat niet meer 's Hertogenbosch door burge meester Lanschot, maar Oeteldonk door zijn burgervaojer Peer vaan den Muggenheuvel en zunnen assessor Kees Minkels" bestuurd wordt, die in den stoet meerijden in dur eige gerei", totdat eindelijk Prins Car naval in 'nn meraokels kustelikke waogge" zijn plaats in den stoet vindt. Carnaval is niet slechts de optocht. Die is voor kalme burgers en kleine kinderen. Carnaval is feest, luidruchtig, druk, flonkerend en schuimend. Dat begint met het donkeren. Zoo het feest met toestemming der autoriteiten (de echte, niet die van het Carnaval) ook op straat gevierd mag worden, slierten daar gecostumeerde en ge maskerde troepen door straten, over pleinen en wegen. Dan wordt op straat gehost, gedanst en omhelst. Den Bosch verbiedt deze luidruchtigheid. Hier zijn de troepen verkleeden op straat een door de vingers gezien vergrijp, maar speelt zich het leven van het feest binnenshuis af. Binnen de muren en ramen van de groote café's. Daar ontmoet den Bosch elkaar. Daar lonken Spaansche danseressen naar Oeteldonksche boeren, wier geheele maske rade bestaat uit het zwart-zijden boerenpetje en de roode boerenzakdoek om den hals, dichtgeknoopt met het hulsel van een lucifersdoosje. Zoo maakt een Amsterdamsche burger zich tot een Oeteldonkschen boer, die waar dig is, in het gevolg van Z.K.H. Prins Amadero Ricosto diCarnavallo XVIII, opgenomen te worden, om met de Oeteldonksche autoriteiten en met de operette-adjudanten de Bossche café's langs te gaan, om van Raadskelder tot de nederige dancing, de eere-champagne te drinken. Wilt gij schijn? Dan is dit een vorstelijke intrede in de sombere doch oude gewelven van het oude Raadsgebouw, waar een jube lende schare juichend de intrede viert van het pralend gezelschap dat in flonkering van schitterende uniformen binnentreedt. Wilt gij nuchtere waar heid? Dan komt een wat zelfvoldaan stelletje gegoede jongelieden, verkleed in operetteuniformen naar binnen, drinkt in het wat boven zijn theewater gekomen milieu een glas lauwen champagnewijn, spreekt eenige oppervlakki ge en traditioneele woorden en verdwijnt weer. Maar gij moogt deze nuchterheid niet van mij vragen, gij zoudt ze ook niet accepteeren als gij er zelf bij geweest waart. Want hier geldt zotheid, hier is het rijk van Prins Carnaval, en ieder, die er aan twijfelt is een die van elders komt, een ellendeling", die Prins Carnaval arriveert aan het station, met de autoriteiten van Oeteldonk voor een rit zichzelf stelt buiten de wet van Oetel donk en van elke stad, die Prins Carnaval binnen zijn wallen heeft, van de wet die luidt: dwaas te zijn en te vergeten. Maar schaart hij zich onder de zotte vaan, dan is de vreemdeling een gast, een vriend, tot wien de meisjes en vrouwen zich zullen begeven, wien het schuimendste bier, de oudste cognac, de koelste wijn geschonken wordt. GA dus onder in de massa. Carnaval is gemeenschap. Niet van belangen of stand, maar van verlangen en on verstand, van gezamenlijk genieten en verzinken in een bodemloozen afgrond van de ijle begeerten die in ieder mensch liggen, liggen te wachten tot het Carnaval. Ga in een der café's en Zoo zfet Carnaval er uit beneden den Moerdijk (Foto's: Fotobureau Het Zuiden) en vertrekt door de stad dans er, met allen of met de eene die Uw zinnen bekoorde. Hos en zing, omarm uw naaste. Wij zijn allen menschen, neen, niet menschen, wij zijn. . .. gekken, Carnavalsgekken. Wij leven nog, eens zal het uit zijn. Laat ons daarom vandaag genieten, straks is het te laat, straks is het voorbij. Ga naar het Casino, waar deftig Den Bosch in de ruime zalen zich ophoopt, waar de orkesten luide spelen en het Oeteldonksche volkslied, de Carnavalszangen en spotliederen uit de menigte van honderden en honderden opklinken. Daar zitten de Bossche families, minus de zoons en de doch ters, die elkaar op dansvloer en in hoeken vonden. Een dreun van feest en een golf van vreugde deint door die massa. Losgelaten menschen, niet los gelaten door zich zelven, maar los gelaten door de,,maatschappij". Zichde eigen impulsen. Dat maakt vrij en woelt de primitieve menschehjke vreugden op, die bij gezonde wezens zich blijde en onbezwaard zullen uiten. Als dat altijd zoo was, was er tegen Carnaval door niemand bezwaar in te brengen. Maar het is niet zoo. In de rij verlichte volkscafé's is een gevel donker. De kastelein van De vergulde Hoed" werd net vermoord in een Carnavalsruzie De ambulance giert door de straat. Over een week een interpellatie in den raad, een voorstel tot verbod. Maar Carnaval is niet te verbieden. Het leeft in iederen mensch, altijd en overal. Dat ondervond een bisschop van Den Bosch, die het feest wilde verbieden. Tot spot heet de stad in de feestdagen nog naar des bisschops geboortegehucht: Oeteldonk! Zoo bruist de stad in casino, in volkscafé's, restaurants en feestzalen van Carnavalspret. In het midden, in de machtige kathedraal, branden de lichten en spreekt een ernstig en ver manende monnik van de liefde Gods tot de menschen. Vol zijn de gewelven, vol als de feestzalen daarneven. Zoo is het Carnaval in Den Bosch. PAG. 7 DE GROENE No. 3221

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl