Historisch Archief 1877-1940
l?Letterkundig leverr
_Victor E. van Vriesland.
Herman Teirlinck, de beweeglijke
HERMAN TEIRLINCK is zestig geworden;
en het valt moeilijk, aan de gedachte te
wennen dat deze weliswaar sierlijk-hoofsche,
maar jongensachtig-losse, snelle, onberekenbare,
sinds oerheugenis moderne en in zijn aspecten,
schijngestalten en evoluties als kwikzilver zoo
verschietend-beweeglijke persoonlijkheid nu waar
lijk tot dezen dan toch vrijwel volwassen leeftijd
aangeland is. In een streng besloten litterair
eetgenootschap (zetter, niet: eedgenootschap!) van
geschiedkundige beteekenis en doorluchten roem
zagen wij hem, een of 'n paar jaar geleden, met on
navolgbare gracie, het hoofd met een lauwerkrans
omrankt, een feestmaal voorzitten; zijn vernuftig
en verwarmend woord fonkelde en gloeide gelijk
de honing-gele of diep-purperen wijnen. Zóó her
inner ik mij hem het liefst, zóó, met de attributen
van den halfgod, den satyr, tusschen zijn vrienden,
in dat schoone dorpje bij Brussel; zóó, als hij toen
in zijn scherpe en toch gevoelige formuleeringen zijn
karakteristiek wezen toonde, verstandelijk, elegant
«i wijs-weemoedig uitrijzend boven dien tijdelijken
droom van licht vergankelijk geluk; zóó als hij zich
toen toonde in die warme en onzware
Vlaamschchristelijke melancholie om het niet te achterhalen
verlies van den blijden Griekschen
schoonheidsdroom; zoo wil ik liefst aan Herman Teirlinck
denken nu ik mij zet, enkele woorden te wijden aan
zijn feestdag.
IN dat hem ingeschapen conflict tusschen de
Vlaamsch-gothische traditie en het zinnelijk
Grieksche satyrschap ligt dan tevens reeds de
sleutel tot zijn mobielen, veranderlijken,
experimenteelen, barokken geest. Hij heeft de
onrechtstreeksche virtuositeit van den hedendaagschen
stadsmensch, zwierig en verfijnd, dien de oververfijning
juist naar primitieve effecten doet zoeken. Deze
psychische en intellectueele gesteldheid is speelsch,
en daardoor eclectisch en skeptisch. Alleen een
skeptisch eclecticus kon een zoo voorname en
schoone historische stijlproeve leveren als den
18e eeuwschen Mijnheer Serjanszoon, of het al
even prachtige curiosum Johan Doxa, zonder
kitsch" te maken.... Alleen hij ook kan zoozeer
de eigenschappen van mysticus en mystificator
vereenigen. (In 1908 reeds sprak hij, onder dezen
gezichtshoek veelbeteekenend, tegenover Andr
Om kort te gaan
Ds. J. J. Buskes Jr. Kapelaan
Rossaint en dominéJSiiemöller. Twee
processen in het Derde 'Rijk. (Van
Gorcum & Comp. Assen).
Deze brochure werpt een helder licht
op de machten, die de bedienaren des
Woords in het Duitschland van heden
bedreigen. Zij bevat tal van aangrij
pende bizonderheden.
Dr. Th. J. G. Locher. Tsjechen en
Duitsers in de loop der eeuwen. (P. N.
van Kampen & Zoon. Amsterdam. 1938).
Een grondig en helder geschrift, nut
tig voor ieder die de achtergronden der
jongste geschiedenis van Oost-Europa
wil begrijpen.
De Nederlandsche Musea. Met dertien
afbeeldingen en twee kaarten.
('s-Gravenhage. Algemeene Landsdrukkerij).
Dit practisch en volledig handboekje
is onmisbaar voor dengeen, wiens werk
kring of liefhebberij een veelvuldig
museumbezoek meebrengt.
H. van Gellecum. Het
Motley-couranten-concern. Geïllustreerde oorspron
kelijke Neder!, misdadigersroman.
(ZuidHollandsche Uitgevers Maatschappij. Den
Haag).
Wie van griezelen houdt, hij griezele
bij de lectuur van dezen geslaagden
thriller."
de Ridder zijn voorliefde voor Van Deyssel uit).
Het is niet mijn bedoeling, hier een overzicht der
afzonderlijke werken te geven, iets dat dezer dagen
uiteraard reeds meermalen is geschied. Ik wil
slechts Teirlinck's algemeenste trekken noemen:
zijn rijke en kleurige verbeelding, zijn zin voor
detail, zijn visueel vermogen en de klankrijke
plastiek van zijn proza. Hij beeldt typen, geen
karakters; een uitzondering vormt wellicht zijn
aandeel in den samen met Van de Woestijne ge
schreven, onvoltooiden tweedeeligen briefroman
De Leemen Torens, een te weinig vermaard ge
worden werk van groote kwaliteiten.
Barok, in de beteekenis: overvol van dynamisch
leven dat zich in hevige vormen uiten wil, is de aard
van dezen gecompliceerden artist, dien Toussaint
terecht als een beoefenaar van de wellevens
kunst" kenschetste. Welk een veelzijdigheid!
Papierhandelaar eerst, dan korten tijd student in
de medicijnen, en in philologie; stadsambtenaar;
muzikaal begaafd; teekenaar en illustrator; dichter,
prozaïst, dramaturg; meubelontwerper; architect;
leeraar in taal- en letterkunde, en kunsthistorie;
regisseur; directeur van het Instituut voor
SierHuiduitslag
Wasch de aangedane plaatsen met warm water
en Purolzeep, droog daarna voorzichtig af,
doe er dan wat Purol op en strooi daar over
heen nog wat Purolpoeder. Herhaal dit eiken
dag, zoolang het noodig is.
Leonhard Huizinga. O...." zei ik.
(UitgeversMaatschappij Elsevier. Amsterdam.)
Met dit tiental novellen heeft de jonge auteur
Huizinga zich gerehabiliteerd. Zijn debuut, De
gestroomlijnde wereld, was stellig een aardig boekje,
maar het had een onevenredig groot succes. Nu zijn
wij gaarne geneigd, juist een debutant zulk een
succes te gunnen, maar voor hemzelf schuilt in
zoo'n overschatting een groot gevaar, nog afgezien
van het gevaar dat gelijktijdig verschenen, litterair
veel belangrijker werk er onopgemerkt door blijft.
De roman Het vierde geslacht was veel minder
geslaagd en bleek een te hooge greep voor dezen
schrijver.
Dit tiental korte novellen echter, de avonturen
in verre landen bevattend van den
HollandschAmerikaanschen journalist Piet Bok, getuigt van
een soepel en natuurlijk talent en een zeer
oorspronkelijken humor. Hier is een boeiend en begaafd
verteller aan het woord, die met kostelijke zelfironie
en in soberen trant de in onze letteren zoo weinig
floreerende kunst van het korte verhaal uitmuntend
beheerscht. Wanneer ook dit werkje de bizondere
aandacht trekt, is dat zeker volkomen verdiend:
men beleeft er enkele uren van onvermengd genoegen
mee, en het is van voortreffelijk gehalte.
Gösta Gustaf-Janson. Met open armen. (Bigot en
Van Rossum. Amsterdam.)
Hoe komt het toch, dat zooveel hedendaagsche
Scandinavische litteratuur ons zoo mateloos irri
teert? In vertaling vinden deze boeken bij het
Nederlandsche groote publiek vaak onvergelijkelijk
meer weerklank dan oorspronkelijke werken van
landgenooten. Maar dat op zichzelf zou de oorzaak
niet zijn, indien deze voorkeur gerechtvaardigd
was; cultureele autarkie hebben wij gelukkig nog
niet, en een vaderlandsche letterkunde, welke de
concurrentie" met de buitenlandsche niet zou
kunnen doorstaan, verdient zeker niet beter.
Er is echter nog zooiets als oneerlijke concurren
tie. Het meerendeel van de Scandinavische boeken
die, vertaald, hier zoo een opgang maken, vervalscht
de waarden en maatstaven van leven en litteratuur.
Van het leven: want het beate optimisme, het on
waarachtig idealisme waarvan zij druipen, de
forsche natuurverheerlijking die alleen maar innerlijke
leegheid en oppervlakkigheid moet maskeeren, zij
dienen tot niets anders dan tot een vlucht voor de
werkelijkheid en voor het eigen ik, een vlucht voor
de donkere diepten van het menschelijke. Van de
litteratuur: want kunst ontstaat eerst waar een
zekere mate van innerlijke waarheid (iets anders
dan uiterlijke copieerzucht) aan den dag treedt;
en de vage, vorm- en gestaltelooze
groote-woordenbrij van deze geschriften, kwasi-diepzinnig maar in
wezen hol en halfzacht, moet de onmacht verhullen
tot het scheppen van menschen van vleesch en
bloed, van gestalten en karakters, kortom
romanschrijfkunst.
Het verheugt ons daarom, ditmaal eens een uit
kunsten; Raadsheer des Konings. In deze uit
zonderlijke carrière vol tegenstrijdigheden gevoelt
men den nerveuzen, zoekenden, typisch
dialectischen mensch.
ONDER den titel Tooneel is nu, met houtsneden
van Frans Masereel, zijn dramatisch oeuvre bij
De Sikkel te Antwerpen tot een omvangrijken bundel
verzameld. Een eenigszins zonderlinge uitgave: de
pagineering loopt niet door, elk stuk heeft een eigen
colophon en volledige titelpagina, zoodat blijkbaar
de afzonderlijke edities bij elkander ingenaaid zijn.
Een ander bezwaar is, dat de volgorde, wellicht zin
rijk bedoeld, willekeurig lijkt, en niet chronologisch
is. Aldus: De Man zonder Lijf, De Vertraagde Film,
De Ekster op de Galg, Ik Dien, Ave. Niet opgenomen,
helaas, is dus Het Torenspel van Delft.
Toch is het een voorrecht, het wellicht troebele
tooneelwerk van Teirlinck, soms wel eens meer
litterair dan dramatisch, maar (niet alleen experi
menteel) ongemeen belangrijk, nu verzameld te
kunneiji bezitten. In een taal, welke ondanks haar
lyrisch-genotzuchtig expressionisme, synthetische
gestalten schept, op de wijze der allegorieën van de
middeleeuwsche mysteriën, opent dit werk nog
ongekende mogelijkheden voor onze tooneelkunst,
terwijl, gelijk in het diepzinnige Ave, ook de inhoud
zich blijft vernieuwen. Het is veelal van groote
schoonheid, en we kunnen vertrouwen dat een zoo
snel evolueerende geest als Herman Teirlinck zich
op den duur niet op n techniek en speelstijl zal
blijven vastleggen.
het Zweedsch (door K. Lenzberg) vertaalden roman
te kunnen aankondigen, welke deze zwakheden
niet heeft, maar, met behoud van den helderen
eenvoud van dit soort letterkunde, het gewone
genre verre te boven gaat door eerlijkheid, uitbeel
dingskracht en werkelijken rijkdom van inhoud.
Het omvangrijke werk (550 blz.) geeft een familie
geschiedenis welke, zonder in de Hollandsche
gedetailleerde ontleedzucht te vervallen, duidelijk
en boeiend een milieu en een samenleving op
roept. De veelheid van personen maakt het relaas
nergens verward, want de auteur beheerscht zijn
stof; de handeling vloeit logisch voort uit de karak
ters, en deze zijn scherp geteekend en volkomen
geloofwaardig. Bovendien verstaat Gustaf-Janson
het, een sterken, levendigen dialoog te schrijven.
Tafereelen als het familiemaal (226 hoofdstuk),
de moordaanslag (246 hoofdst.) en het bezoek van
den Amerikaanschen bokser (296 hoofdst.) zullen,
met vele andere, den lezer niet spoedig uit het
geheugen gaan. Dat is te danken aan het hoogst
opmerkelijk schrijftalent van dezen auteur, naar
de vertaling van wiens volgende werken wij vol
verwachting uitzien.
De uitgave is fraai verzorgd; alleen weegt het
gelukkig nergens zwaarwichtige boek veel te zwaar.
Bernhard Diebold. Das Reich ohne Mitte. Roman.
(Verlag Oprecht. Zürich. New York).
Bernhard Diebold, de tooneelcriticus van 1917
tot 1934 der Frankfurter Zeitung, debuteert met
een enorm uitgebreiden roman (ruim 840 blz.
compres gedrukt), dien wij niet aarzelen als een der
allerbeste van de emigrantenlitteratuur aan te
merken. Eigenlijk is het geen emigrantenboek in
engeren zin; niet, omdat hij in 1932 eindigt, maar
omdat hij zoozeer zonder affecten, die de realiteit
kleuren, is geschreven. Niet zonder recht beroept
de auteur er zich in zijn nawoord op, dat hij objec
tief gebleven is.
De roman geeft een indrukwekkende kroniek
van het leven in Duitschland van 1923 tot 1932.
Met ongewoon talent laat hij heel die periode, in
een wemeling van zeer verscheiden gestalten, voor
ons leven. Voorkeur of afkeuring laat hij niet tot
uiting komen: menschen en gebeurtenissen spreken
geheel voor zichzelf. Daardoor reeds overtreft dit
werk eenzijdiger romans als Kastner's Fabian en
zoovele andere na-oorlogs en inflatieromans. De
ingewikkelde handeling (er treden circa 80 personen,
uit de meest verschillende sociale en politieke groe
pen, op) blijft steeds overzichtelijk.
Diebold is een meesterlijk karakterbeelder, een
fijn psycholoog, een groot kenner van cultureele,
economische en politieke problemen. Daarbij is
hij een uitstekend stylist en weet zeldzaam knap
een roman te componeeren. Een enorme taak heeft
hij met exceptioneele kundigheid volbracht. Dit
machtige boek zal een onovertroffen bron van
kennis voor toekomstige historici blijven, en zich
ook handhaven als superieur kunstwerk.
PAG. 10 DE GROENE No. 3222