Historisch Archief 1877-1940
Wetenschap
Is de mensch een machine?
Nieuwe onderzoekingen over
een oude theorie
Dr. J. Oudenbosch
IN 1748 verscheen bij den uitgever Elie
Luzak te Leiden een pamflet, getiteld:
De Mensch eene Machine.
Schrijver was Julien de Lamettrie, een dier
merkwaardige avonturiers, waar de achttiende
eeuw zoo rijk aan was; geboren in Frankrijk,
en oorspronkelijk bestemd voor het priester
lijk ambt, maakte Julien kennis met een
geneesheer, die blijkbaar zulk een indruk op
hem maakte, dat hij besloot eveneens volge
ling van Hippocrates te worden. Hij studeerde
derhalve medicijnen te Reims, om na het
behalen van den dokterstitel bij den grooten
Boerhaave te Leiden zijn kennis te verdiepen.
Tengevolge van het feit, dat hij de kerkelijke
leerstellingen op menig punt in een brochure:
De Natuurlijke Historie van de Ziel, in twijfel
trok, en in een andere vele zijner Parijsche
collega's over den hekel haalde, moest hij
naar de lage landen bij de zee uitwijken.
De Mensch eene Machine, joeg echter de recht
zinnige Hollandsche geestelijkheid tegen hem
in het harnas, en zoo heeft de Lamettrie zijn
laatste levensjaren moeten slijten aan het
hof van Frederik den Groote van Pruisen,
Duitschlands meest verlichten despoot.
"TPWEE eeuwen van wetenschappelijk,
criI tisch denken, die sindsdien verstreken
zijn, drukken haar stempel op den geest van
hen, die nu De Mensch eene Machine ter hand
nemen, en menige passage klinkt ons, kinde
ren van een nuchteren tijd, vreemd in de ooren.
Niettemin wie zal niet de grondgedachte
van de Lamettrie willen onderschrijven, dat alleen
het experiment en de observatie onze gids kunnen
zijn, wanneer wij den aard van het leven trachten
na te gaan? Wie wil ontkennen, dat de ziel, welke
de Lamettrie in tegenstelling tot zijn tijdgenooten
als iets veranderbaars beschouwde, inderdaad
wijzigingen kan vertoonen, afhankelijk van de
gesteldheid van het lichaam ? De invloed van be
paalde ziekten op het verstand, de gelijkenis van
slaap en dood, het gevoel van geestelijk welbehagen
na den maaltijd zij waren voor de Lamettrie
evenzoovele voorbeelden van den machtigen invloed,
welke het stoffelijk omhulsel toekomt.
Modern doet het aan, als hij voortbouwend
op zijn theorieën een humaner instelling jegens
misdadigers en krankzinnigen bepleit. Treffend
merkt hij op, dat het veelal de voorkeur verdiende,
indien bekwame geneesheeren bij het bepalen van
de strafmaat, de veroordeeling van deze beklagens
waardige schepsels, een stem in het kapittel konden
uitbrengen.
Terecht kunnen wij dus Julien de Lamettrie
beschouwen als iemand, die zijn tijd verre vooruit
was; terecht vormt zijn beroemd pamflet een mijl
paal op den weg, dien de wetenschap sinds de
duistere, en ieder experiment verwerpende, Middel
eeuwen heeft afgelegd.
IS de mensch een machine?
Scherp herinneren wij ons nog de plaat, die
in het plant- en dierkundelokaal hing, en waar de
verschillende functies van het menschelijk lichaam
suggestief op afgebeeld waren: het darmkanaal was
een lange buis, waar uit verschillende kranen en
kraantjes maag-, darm- en alvleeschsap bij druppelde;
de nier was een ingewikkeld filtreerapparaat, het hart
een dubbele zuigperspomp, het oog een fototoestel;
her- en derwaarts verliepen de kabels, die de zenu
wen moesten voorstellen, en het fraaist waren onge
twijfeld de hersenen, die als een groote telefooncen
trale met seinen en schakelborden waren afgebeeld.
Helaas ook hier dekken beeld en werkelijk
heid elkander allerminst!
Hoeveel schoons er ook schuilt in de voorstelling
van zenuwvezels als telegraafdraden, hoeveel waars
er ook zit in het feit, dat de voortplanting van den
prikkel tot meetbare electrische spanningsverschil
len aanleiding geeft daarom kunnen wij niet
aannemen, dat een electrische stroom onze spieren
tot actie, onze klieren tot afscheiding brengt. Hoog
stens hebben wij het recht uit te spreken, dat elec
trische verschijnselen n der manifestaties zijn
van het veel gecompliceerder prikkel-geleidings
proces in de zenuwen !
EEN theorie heeft slechts waarde, indien zij bo
venal in staat is, nieuwe problemen te scheppen.
Formuleeren wij de machinetheorie van het leven
Mensch en Robot-mensen
zoo, dat zij van het principe uitgaat, dat de ver
schijnselen waarin het leven zich voordoet, slechts
verklaard kunnen worden met behulp van natuur
kundige en scheikundige wetten welke voor de
doode stof gelden dan is hiermede een hypothese
aangegeven, die ontelbaren onderzoekers stof voor
onderzoek gegeven heeft en zal blijven geven.
Een hypothese anders kunnen wij de machine
theorie, ook in deze definiëering, niet noemen !
Geen wonder dan ook, dat reeds eeuwenlang een
felle strijd woedt tusschen de mechanisten, zij, die
bovengeschetst principe aanvaarden, en de
vitalisten, die op het standpunt staan, dat er in het leven
iets moet zijn, dat met behulp van
physisch-chemische wetten nog niet verklaard is en nooit verklaard
zal worden. Indien het vitalisme al, afgezien van
zijn negatief en onvruchtbaar karakter,
menschelijkerwijs beschouwd op een gefundeerde basis schijnt
te berusten wie onzer is, afgezien reeds van gods
dienstige of wijsgeerige opvattingen, bereid, aan
te nemen, dat het leven in principe geen raadsel
achtige zijde blijkt te bezitten? zoo moet het
den objectieven toeschouwer toch duidelijk zijn,
dat de machinetheorie wetenschappelijk hechter is.
Terecht immers, wijzen de mechanisten het argu
ment van zich af, dat er nu nog zooveel onverklaards
aan het leven bestaat: de hedendaagsche stand der
natuurwetenschappen gedoogt niet, dieper op de
problemen in te gaan, dan zij reeds doen. De ge
schiedenis heeft bovendien aangetoond, dat iedere
vooruitgang op chemisch of physisch gebied nieuwe
aspecten van het leven voor bestudeering toeganke
lijk heeft gemaakt.
Namen de vitalisten aan, dat een stof als ureum,
product van menschelijke en dierlijke stofwisseling,
nooit samengesteld zou kunnen worden zonder
tusschenkomst van levende stof Wöhler bereidde
in 1828 ureum uit het doode" kaliumcyanaat en
ammoniumsulfaat!
Stonden de vitalisten op het standpunt, dat er
een levende" energie moest bestaan, welke on
afhankelijk van de verbranding der opgenomen voe
dingsproducten ontstond de feillooze warmte
meter, waar Atwater in 1897 de constructie van
voltooide, stootte deze leerstelling omver, en toonde
duidelijk aan, dat levende wezens eveneens aan
de warmtewetten van de doode natuur onder
worpen waren. Zoo vormen de vitalisten een leger,
dat onophoudelijk oude stellingen prijs moet geven,
om nieuwe te betrekken, welke op haar beurt on
houdbaar blijken te zijn.
HET is uiteraard onmogelijk, den strijd tusschen
deze twee opvattingen eerder misschien
wereldbeschouwingen uitvoerig te schetsen. Een
enkel, zeer belangrijk probleem, willen wij nog be
spreken: dat van de eiwitten in het leven.
Het is niet alleen bekend, dat de levende stof zélf
voor een belangrijk deel uit eiwitten is opge
bouwd, maar ook, dat andere, voor de func
tioneering van het leven fundamenteele
producten, als fermenten, veelal een
eiwitstructuur bezitten. De Amerikaansche onder
zoeker Northrop is er in geslaagd, verschei
dene spijsverteringsfermenten in kristalvorm
te isoleeren en als eiwtten te identificeeren.
Van niet minder, en zeker voor ons pro
bleem van grooter beteekenis, is de opmer
kelijke vondst van zijn landgenoot Stanley
betreffende de mozaïekziekte van de Turksche
tabaksplanten, die door een, ook onder het
microscoop onzichtbaar, levend wezen, een
virus, wordt veroorzaakt.
Stanley heeft ontdekt, dat dit virus van de
mozaïekziekte niets anders is dan een eiwit
van hoog moleculair gewicht. Het virus is dus
eenerzijds een levend organisme, anderzijds
een dood" molecule. De kloof, die er altijd
heeft bestaan tusschen de doode en de levende
natuur is hierdoor hoogstwaarschijnlijk over
brugd : evenals er tusschen planten en dieren
een geleidelijke overgang bestaat, zullen doode
en levende materie geleidelijk in elkander
overgaan.
Het zal velen misschien vreemd voor
komen, waarom men zooveel beteekenis
toekent aan een ziekteverwekker bij een
tabaksplant. Het is echter een feit, dat dit
virus zeer stabiel, zeer infectieus en zeer
gemakkelijk in groote hoeveelheden te ver
krijgen is; aangezien de wetenschap liefst
van het eenvoudigste materiaal uitgaat, en
hiermede reeds zulke fraaie resultaten bereikt
heeft, kunnen wij in de naaste toekomst een
uitbreiding van dit belangrijk onderzoek in
de richting van de menschelijke pathologie
en physiologie verwachten.
Ongetwijfeld zouden de mechanisten hun
fraaisten triomf vieren, indien zij er in zouden
slagen, zulk een eiwit, dat levenseigenschappen
bezit, in het laboratorium te bereiden. Terwijl de
synthese van andere producten, als suikers en vetten
en, in den laatsten tijd, vitamines en hormonen,
groote vorderingen heeft gemaakt, vormde de op
bouw der eiwitten een schier onoplosbaar probleem.
De beroemde Duitsche chemicus Emil Fischer,
had aangetoond, dat de betrekkelijk eenvoudige en
op het oogenblik bekende aminozuren tot eiwitten
aan elkaar geketend kunnen worden; het aantal
combinaties, dat met dertig aminozuren te maken
is, vormt een getal met zeven-en-twintig nullen
en niet ten onrechte meende men, tot voor kort,
dat deze groote verscheidenheid een onoverkome
lijke belemmering vormde.
Bergmann, n der medewerkers van het bekende
Rockefeller Instituut te New York, heeft echter in
recente onderzoekingen bewezen, dat de numerieke
verhoudingen der aminozuren in een bepaald eiwit
zeer eenvoudige getallen zijn. Zoo is in gelatine
de verhouding der drie aanwezige aminozuren
3 : 2 : i, in zijdcfibroïne 8 : 4 : i; Bergmann wist
voor andere belangrijke eiwitten soortgelijke reek
ten aan te geven, en trok hier terecht de conclusie
uit, dat deze verhoudingscijfers een bepaalde regel
maat in de structuur van de eiwitten doen veronder
stellen. Dat dit een vondst is, welke voor de toe
komstige synthese der eiwitten in het laboratorium
van de grootste beteekenis is, behoeft geen betoog:
o. i. is de dag niet verre, dat dit tot nu toe zoo
duistere probleem tot het verleden zal behooren,
en den vitalistischen opvattingen opnieuw een zware
slag zal zijn toegebracht.
HET is een lange weg van virus naar homo
sapiens, den mensch. Zelfs als wij er in zouden
slagen, de allereenvoudigste levensvormen te
synthetiseeren, kan men daar niet de conclusie uit
trekken, dat binnen afzienbaren tijd hoogere wezens
uit retorten en reageerbuizen te voorschijn zullen
komen als een hypermoderne Phoenix uit de asch.
Het leven heeft de wetenschap altijd moeilijkheden
in den weg gelegd, en er is allerminst reden om aan
te nemen, dat het dit in de toekomst minder zal
doen dan tevoren. Ook wanneer wij bedenken, dat
het experimenteel onderzoek de eenige wijze,
waarop de geschetste vraagstukken bestudeerd
kunnen worden slechts een gering aantal
menschengeslachten oud is, dat wij eigenlijk pas
aan het allereerste begin van een wetenschappelijke
bestudeering van het leven in zijn talrijke manifes
taties toe zijn, dan nog zullen wij kunnen voor
spellen, dat de constructie van een menschelijke
machine een schier 6ou?nmenschelijke taak is.
Maar geeft de wetenschap den tijd zij heeft
reeds veel tot stand gebracht en is ook in de toe
komst tot groote dingen in staat!
PAG. IS DE GROENE No. 3223