De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 18 maart pagina 10

18 maart 1939 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

LETTERKUNDIG LEVEN Victor E. van Vriesland E en monument onzer letteren L CULTUUR is in wezen niets anders dan ge heugen. Cultuurloos immers is een volk dat geen verleden heeft of zich dat verleden niet herinnert, anders gezegd: dat geen traditie bezit. Want men denke toch niet, dat traditioneel gelijk zou staan met wat men in politieke termen conser vatief of reactionnair noemt: behoudzuchtig of tegen werkend. Traditie werkt de ontwikkeling niet tegen, want ze is juist, op cultuurgebied, synoniem met letterlijk: dóór-geving". En behouden wil traditie niets, althans niet onveranderd (dat zou allen cultureelen groei en leven tegenhouden), maar voortzetten. Men wil zich, als men gevoel voor traditie heeft, alleen herinneren, hoe alles was", doch juist, om den eigen tijd te kunnen verstaan en verwerken. Men kan dit ook anders uitdrukken: cultuurloos is een volk zonder (als volk) verworven eigenschappen, evenals een dusdanig individu dat zou zijn. De, misschien niet betere" maar in elk geval meer geestelijkcultureele hoedanigheden die u en mij onderscheiden van den holenmensch, kunnen door n enkel indi vidu in n enkelen menschenleeftijd niet aangeleerd worden, want van geslacht op geslacht zijn ze in den loop der eeuwen verworven, door overlevering van herhaalde ervaringen. Daardoor zijn onze kaken nu kleiner, is ons hersenvolumen grooter dan ten tijde van den oermensch: door de onbewuste her innering aan de ervaring van vele generaties, het bewaren (niet behouden" maar verder ontwik kelen") dier ervaring in den geest. Overgebracht op het gebied van geestelijk leven beteekent die tra ditie (over-levering) derhalve het accumuleeren van cultuurbezit. En daarom, ik herhaal het, is cul tuur in wezen slechts geheugen. Geheugen, minder voor het persoonlijk aangeleerde dan voor het on persoonlijk verworvene. Laten wij ons dus onze letterkunde herinneren. NEDERLAND is een oud cultuurland, van huis uit. Maar voor het bijeenhouden van onze cultuur en ons geestelijk bezit en het scheppen van gunstige levensvoorwaarden voor dezelven onder hetNederlandsche volk, heeft men hier altijd weinig over gehad, voornamelijk onder calvinistisch puriteinschen in vloed, die op zijn beurt ook een traditie, maar nu in derdaad wel degelijk een tegenwerkende", was. Met name de overheid van ons land is altijd in gebreke gebleven, zich om het behoud van onze in het bizonder van de letterkundige cultureele volksverworvenheden voldoende te bekommeren. (De regeeringssteun aan de bijna volledige uitgave van Albert Verwey's, hier bij verschijnen aangekondigd, Oorspronkelijk Dichtwerk vormt een gunstige en opzienbarende uitzondering, die den regel bevestigt). Het is dan ook veelbeteekenend, dat de opzet voor een van de machtigste monumenten onzer letter kunde een opzet welker omvangrijke voorberei ding thans voltooid is, en welke onlangs een begin van uitvoering gekregen heeft zonder overheids steun tot stand is gekomen. Des te grooter de eer en hulde, toekomend aan de Maatschappij der Neder. landsche Letterkunde te Leiden, welke de initiatiefneemster was, en aan de Uitgevers-Maatschappij Elsevier" te Amsterdam welke, niet zonder risico, de uitvoering op zich genomen heeft. Ons volk pleegt voor zijn klassiek geestelijk bezit een even klassieke onverschilligheid aan den dag te leggen. Deze zal, indien door iets, bestredenjworden door de omstandigheid, dat dit bezit nu, evenals in de meeste andere landen reeds lang het geval was, gemakkelijk toegankelijk zal worden, in een goedkoope en in dit geval bovendien zeer fraaie editie. Dergelijke, als tekst ook wetenschappelijk uitstekend verzorgde, billijke reeksen litteraire volkruitgaven bezitten b.v. sinds jaar en dag Frankrijk, Engeland en Duitschland te veel om hier op te noe men. Dezen achterstand gaan wij nu gelukkig einde lijk inhalen. ZEKER zijn er altijd reeds in ons land verschil lende goede serie-uitgaven geweest, die voor geringen prijs de schatten van onze beste litteraire voortbrengselen onder ieders bereik brachten. Ik noem slechts die, welke mij het eerst invallen als voorbeeld: Klassiek Letterkundig Pantheon (W. J. Thieme en Cie.), Nederlandsche Bibliotheek (Mij. voor Goede en Goedkoope Lectuur), Van alle Tijden (J. B. Wolters); er zouden nog vele andere te noemen zijn. Zij hebben goed werk gedaan, het zij dankbaar er kend. Maar iets ontbrak hun toch, om van deze reeksen een standaard-editie te maken: het streven naar volledigheid in den opzet. De nu ondernomen Bibliotheek der Nederlandse Letteren openbaart dit streven in hooge mate, en onderscheidt zich ook in andere opzichten van vorige uitgavenreeksen van verwanten aard. De keuze der uit te geven werken berust bij een redactie-raad, welke tevens verantwoordelijk is voor de bezorging van den tekst, hetgeen natuurlijk niet uitsloot dat in vele gevallen de tekstuitgave en inlei ding aan deskundige specialisten buiten den raad toevertrouwd wordt. In dezen laatste hebben zit ting voor de Maatschappij der Nederlandsche Letter kunde prof. mr. P. N. van Eyck, dr. H. W. E. Moller, prof. dr. Jan de Vries en prof. dr. J. Wille; voor de Koninklijke Vlaamsche Akademie prof. dr. A. H. Cornette, prof. dr. J. van Mierlo jr. en prof. dr. R. Verdeyen. Deze heeren hebben een voorloopige lijst van circa honderd deelen samengesteld, welke stellig een indrukwekkend tableau vormt van de schoonste uitingen onzer letterkunde door alle eeuwen. Voor de nieuwere litteratuur is het begin dezer eeuw als grens genomen, ten einde een recht vaardige keuze te vergemakkelijken en om auteurs rechten te ontgaan. De eerste reeks van 24 deelen verschijnt in vier jaar, zoodat elke twee maanden een deel het licht ziet. De deelen bevatten gemiddeld 320 blz. en bestaan uit zooveel mogelijk volledige werken, zoo weinig mogelijk bloemlezingen. Veelal niet steeds zullen werken uit oudere perioden worden over gebracht in een gemoderniseerde spelling naar keuze van den bewerker. De deelen zien er, te oordeelen naar het thans verschenen eerste boek, ongemeen fraai verzorgd uit, in typografisch opzicht. Ze zijn, op houtvrij papier gedrukt, in een mooien band ge stoken van bok-saffiaanlederen rug met platten van buckram-linnen. De prijs der inteekening is, gezien deze wijze van verzorging, uiterst laag. Schooluitgaven van oudere litteratuur zijn dikwijls nogal onooglijk uitgegeven; de vorm, waarin deze nieuwe Bibliotheek uitkomt, kan den moeilijksten boeken liefhebber tevreden stellen. VOOR dit jaar is de verschijning vastgesteld van Geestelijke epiek der Middeleeuwen (prof. dr. J. van Mierlo jr. S. J.), Coornhert, De Doolinghe van Ulyssus (dr. Th. Weevers), Protestantsche lyriek der iye eeuw, I (dr. W. A. P. Smit), Drost, Hermingard van de Eikenterpen (prof. mr. P. N. van Eyck), Van Langendonck, Poëzie (Maurice Gilliams) en Herman Gorter, Mei (prof. mr. P. N. van Eyck). Het eerste deel heeft thans het licht gezien. Het bevat een heldere en leerzame inleiding van den bij uitstek bevoegden prof. van Mierlo, en een zeer gevarieerde en belangwekkende keus uit de zoo omvangrijke stof, waarbij uiteraaTd, waar het hier speciaal epische poëzie gold, het beginsel, bij voorkeur volledige werken te publiceeren, niet gehandhaafd kon blijven. Van de veertien stukken kon alleen Beatrijs in zijn geheel opgenomen wor den, de overige zijn met zorg gekozen fragmen ten. Aan elk stuk gaat een beknopte introductie vooraf, en de hiaten tusschen de uittreksels worden toe gelicht. De spelling is in enkele, gelukkig weinige, onderdeelen eenigszins gemoderniseerd. Talrijk en van uitnemend nut zijn de verklarende aanteekeningen aan den voet der bladzijden. Mogen het publiek en de officieele onderwijsinstanties door hun steun en belangstelling metter daad blijk geven, de belangrijke beteekenis van deze monumentaal opgezette onderneming te verstaan. Moge het besef zich verbreiden, dat de letterkunde nog iets anders is dan een seizoenartikel. Moge men inzien, dat sedert de Vondel-uitgaven der W. B. en die van Verwey geen stap van zoo historisch belang voor ons letterkundig erfdeel is ondernomen. Detail kritiek, b.v. ten aanzien van een te groote beper king in de keuze der tekstbezorgers, gelijk de redac tie-raad die voor de eerste reeks, van 1939 tot '43, deed, zullen wij dan ook niet op den voorgrond brengen. Want bij de grootheid van het geheele project treft ons aanstonds de overweging, dat al dergelijke bezwaren, tegen den tijd, dat het (als dit tempo wordt volgehouden) zestien-jarenplan dezer uitgave zal zijn voltooid, vergeten zullen zijn. Even als de ietwat wonderlijk-heterogene samenstelling der commissie van aanbeveling, onder welker 32 leden men slechts vier letterkundigen vindt, te weten in alphabetische volgorde Boutens, A. M. de Jong, Top Naeff en Maurits Uyldert. Beknopte aankondigingen Heiicon. Revue internationale des problèmes gén raux de la littérature. Publiée sous les auspices de la Commission internat. d'Histoire littéraire moderne. (Pantheon. Akademische Verlagsanstalt. Amster dam. Leipzig). Na de verschillende congressen op dit gebied, waarvan het laatste een goede drie jaar geleden te Amsterdam werd gehouden, en gezien het toenemend aantal desbetreffende publicaties in boek en tijd schrift, mag men aannemen dat de vergelijkende litteratuurstudie zich steeds meer in de aandacht is gaan verheugen van de beoefenaren der littera tuurwetenschap. Een hoogst opmerkelijk symptoom in die richting is wel, dat de bedoelde, nog jonge tak van onderzoek zich thans geconsolideerd heeft in een eigen orgaan, dat een bizonder voortreffelijken indruk maakt. Daarvan ligt het eerste dubbelnummer van bijna 200 groot formaat blz. vóór ons. Een uitgebreide redactie omvat de namen der vermaardste specialisten, uit alle landen, op dit terrein. Uitstekende bijdragen in Duitschen, Engelschen, Spaanschen, Franschen of Italiaanschen tekst vindt men hier bijeengebracht, welke de meest verschillende onderwerpen van dit vak belichten, doch bijna zonder uitzondering van zeer hoog ge halte zijn. Met methodologie houden zich bezig Baldensperger (Hypotheses et vérifications en hist. litt), Eckhoff (L'Inévitable postulat), Petersen (Litteraturwissenschaft als Methodenlehre) en Walzel (Ironie bei Schlegel und bei Solger). De wijsbegeerte en aesthetica der letteren worden behandeld door Ingarden (Das Form-Inhalt Problem im literarischen Kunstwerk), Hamilton (The place of poetry in human life), Moore (Provocations) en Thienemann (Entscheidungen). Charlier en Van Tieghem behan delen onderscheidelijk La vie des sous-genres: La comédie en un acte en France, en La question des genres littéraires. Russo schrijft over bronnenstudie: La storiografia moderna e Ie letterature romanze. Van Kardos is er een opstel: Per la filologia umanistica, van Lebègue: Le théatre provincial en France. Voorts bijdragen van Whitmore (On the unity of art) en Hankiss (Littérature universelle). Tenslotte vele uitvoerige vaste rubrieken. Ik moet helaas volstaan met dit korte overzicht van den inhoud, maar beveel deze gewichtige publi catie met warmte aan voor ieder, wien de vergelij kende litteratuurstudie, of de litteratuurwetenschap tout court, ter harte gaat. Het lezen van dit prach tige en veelzijdige tijdschrift zal hem veel genot schenken. Anton van Duinkerken. Bernardus van Clairvaux. (De Spieghel, Amsterdam. Het Kompas, Antwerpen). Het leven van een der eminentste figuren van de I2e eeuw, die op de toenmalige samenleving van den grootsten invloed is geweest, schetst ons Anton van Duinkerken op zeer verhelderende en boeiende wijze. In de conflicten van de Cistercienser en de Cluniacenser kloosterorden over het probleem van de tucht heeft Bernard van Clairvaux een beslisdende rol gespeeld, en wat wij, 2oe-eeuwsche leeken, daarover en over heel de merkwaardige activiteit van Bernard vernemen, vermag ons nog heden vol ledig te fascineeren. Een bewijs van de belangrijk heid van diens persoonlijkheid stellig, maar toch ook van de groote kwaliteiten, welke Van Duinkerken in dit goed geschreven boek weder manifesteert. Op de Inleiding volgt de zeer geslaagde vertaling van Brief in den Regen (1119), waarin hij voor zijn neef Robert de Chatillon het harde regiem der abdij van Citeaux aanprijst, van welke Bernard op 25-jarigen leeftijd afscheid had genomen om zelf abt van Clairvaux te worden. Men had den jongen monnik, zijn neef, overgehaald, het strenge Citeaux te verlaten voor de abdij van Cluny met haar zach tere regels, en zoo bracht deze brief Bernard in botsing met Petrus den Eerwaardige, die abt van laatstgenoemd klooster was. Hij schreef een (ge matigden) aanval op Bernard's rigorisme, waarop deze in 1124 antwoordde met een Verweerschrift, dat Van Duinkerken ons eveneens, in mooi Nederlandsch vertaald, leert kennen. AMPEERWAGENS Hausbrand|«OOK HUUR EN OCCASIONS* BLARICUM ? Vraagt geïllustreerde prospect! 0 PAG. 10 DE GROENE No. 3224

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl