Historisch Archief 1877-1940
LETTERKUNDIG LEVEN
Victor E. van Vriesland
E
en monument onzer letteren
L
CULTUUR is in wezen niets anders dan ge
heugen. Cultuurloos immers is een volk dat
geen verleden heeft of zich dat verleden niet
herinnert, anders gezegd: dat geen traditie bezit.
Want men denke toch niet, dat traditioneel gelijk
zou staan met wat men in politieke termen conser
vatief of reactionnair noemt: behoudzuchtig of tegen
werkend. Traditie werkt de ontwikkeling niet tegen,
want ze is juist, op cultuurgebied, synoniem met
letterlijk: dóór-geving". En behouden wil traditie
niets, althans niet onveranderd (dat zou allen
cultureelen groei en leven tegenhouden), maar voortzetten.
Men wil zich, als men gevoel voor traditie heeft, alleen
herinneren, hoe alles was", doch juist, om den eigen
tijd te kunnen verstaan en verwerken. Men kan dit
ook anders uitdrukken: cultuurloos is een volk
zonder (als volk) verworven eigenschappen, evenals
een dusdanig individu dat zou zijn. De, misschien
niet betere" maar in elk geval meer
geestelijkcultureele hoedanigheden die u en mij onderscheiden
van den holenmensch, kunnen door n enkel indi
vidu in n enkelen menschenleeftijd niet aangeleerd
worden, want van geslacht op geslacht zijn ze in den
loop der eeuwen verworven, door overlevering van
herhaalde ervaringen. Daardoor zijn onze kaken
nu kleiner, is ons hersenvolumen grooter dan ten
tijde van den oermensch: door de onbewuste her
innering aan de ervaring van vele generaties, het
bewaren (niet behouden" maar verder ontwik
kelen") dier ervaring in den geest. Overgebracht
op het gebied van geestelijk leven beteekent die tra
ditie (over-levering) derhalve het accumuleeren van
cultuurbezit. En daarom, ik herhaal het, is cul
tuur in wezen slechts geheugen. Geheugen, minder
voor het persoonlijk aangeleerde dan voor het on
persoonlijk verworvene. Laten wij ons dus onze
letterkunde herinneren.
NEDERLAND is een oud cultuurland, van huis uit.
Maar voor het bijeenhouden van onze cultuur
en ons geestelijk bezit en het scheppen van gunstige
levensvoorwaarden voor dezelven onder
hetNederlandsche volk, heeft men hier altijd weinig over gehad,
voornamelijk onder calvinistisch puriteinschen in
vloed, die op zijn beurt ook een traditie, maar nu in
derdaad wel degelijk een tegenwerkende", was. Met
name de overheid van ons land is altijd in gebreke
gebleven, zich om het behoud van onze in het
bizonder van de letterkundige cultureele
volksverworvenheden voldoende te bekommeren. (De
regeeringssteun aan de bijna volledige uitgave van
Albert Verwey's, hier bij verschijnen aangekondigd,
Oorspronkelijk Dichtwerk vormt een gunstige en
opzienbarende uitzondering, die den regel bevestigt).
Het is dan ook veelbeteekenend, dat de opzet voor
een van de machtigste monumenten onzer letter
kunde een opzet welker omvangrijke voorberei
ding thans voltooid is, en welke onlangs een begin
van uitvoering gekregen heeft zonder overheids
steun tot stand is gekomen. Des te grooter de eer
en hulde, toekomend aan de Maatschappij der Neder.
landsche Letterkunde te Leiden, welke de
initiatiefneemster was, en aan de Uitgevers-Maatschappij
Elsevier" te Amsterdam welke, niet zonder risico,
de uitvoering op zich genomen heeft.
Ons volk pleegt voor zijn klassiek geestelijk bezit
een even klassieke onverschilligheid aan den dag
te leggen. Deze zal, indien door iets, bestredenjworden
door de omstandigheid, dat dit bezit nu, evenals in
de meeste andere landen reeds lang het geval was,
gemakkelijk toegankelijk zal worden, in een
goedkoope en in dit geval bovendien zeer fraaie
editie. Dergelijke, als tekst ook wetenschappelijk
uitstekend verzorgde, billijke reeksen litteraire
volkruitgaven bezitten b.v. sinds jaar en dag Frankrijk,
Engeland en Duitschland te veel om hier op te noe
men. Dezen achterstand gaan wij nu gelukkig einde
lijk inhalen.
ZEKER zijn er altijd reeds in ons land verschil
lende goede serie-uitgaven geweest, die voor
geringen prijs de schatten van onze beste litteraire
voortbrengselen onder ieders bereik brachten. Ik
noem slechts die, welke mij het eerst invallen als
voorbeeld: Klassiek Letterkundig Pantheon (W. J.
Thieme en Cie.), Nederlandsche Bibliotheek (Mij. voor
Goede en Goedkoope Lectuur), Van alle Tijden (J. B.
Wolters); er zouden nog vele andere te noemen zijn.
Zij hebben goed werk gedaan, het zij dankbaar er
kend. Maar iets ontbrak hun toch, om van deze
reeksen een standaard-editie te maken: het streven
naar volledigheid in den opzet. De nu ondernomen
Bibliotheek der Nederlandse Letteren openbaart
dit streven in hooge mate, en onderscheidt zich ook
in andere opzichten van vorige uitgavenreeksen van
verwanten aard.
De keuze der uit te geven werken berust bij een
redactie-raad, welke tevens verantwoordelijk is voor
de bezorging van den tekst, hetgeen natuurlijk niet
uitsloot dat in vele gevallen de tekstuitgave en inlei
ding aan deskundige specialisten buiten den raad
toevertrouwd wordt. In dezen laatste hebben zit
ting voor de Maatschappij der Nederlandsche Letter
kunde prof. mr. P. N. van Eyck, dr. H. W. E. Moller,
prof. dr. Jan de Vries en prof. dr. J. Wille; voor de
Koninklijke Vlaamsche Akademie prof. dr. A. H.
Cornette, prof. dr. J. van Mierlo jr. en prof. dr.
R. Verdeyen. Deze heeren hebben een voorloopige
lijst van circa honderd deelen samengesteld, welke
stellig een indrukwekkend tableau vormt van de
schoonste uitingen onzer letterkunde door alle
eeuwen. Voor de nieuwere litteratuur is het begin
dezer eeuw als grens genomen, ten einde een recht
vaardige keuze te vergemakkelijken en om auteurs
rechten te ontgaan.
De eerste reeks van 24 deelen verschijnt in vier
jaar, zoodat elke twee maanden een deel het licht
ziet. De deelen bevatten gemiddeld 320 blz. en bestaan
uit zooveel mogelijk volledige werken, zoo weinig
mogelijk bloemlezingen. Veelal niet steeds
zullen werken uit oudere perioden worden over
gebracht in een gemoderniseerde spelling naar keuze
van den bewerker. De deelen zien er, te oordeelen
naar het thans verschenen eerste boek, ongemeen
fraai verzorgd uit, in typografisch opzicht. Ze zijn,
op houtvrij papier gedrukt, in een mooien band ge
stoken van bok-saffiaanlederen rug met platten van
buckram-linnen. De prijs der inteekening is, gezien
deze wijze van verzorging, uiterst laag.
Schooluitgaven van oudere litteratuur zijn dikwijls nogal
onooglijk uitgegeven; de vorm, waarin deze nieuwe
Bibliotheek uitkomt, kan den moeilijksten boeken
liefhebber tevreden stellen.
VOOR dit jaar is de verschijning vastgesteld van
Geestelijke epiek der Middeleeuwen (prof. dr.
J. van Mierlo jr. S. J.), Coornhert, De Doolinghe van
Ulyssus (dr. Th. Weevers), Protestantsche lyriek
der iye eeuw, I (dr. W. A. P. Smit), Drost,
Hermingard van de Eikenterpen (prof. mr. P. N. van
Eyck), Van Langendonck, Poëzie (Maurice Gilliams)
en Herman Gorter, Mei (prof. mr. P. N. van Eyck).
Het eerste deel heeft thans het licht gezien.
Het bevat een heldere en leerzame inleiding van
den bij uitstek bevoegden prof. van Mierlo, en een
zeer gevarieerde en belangwekkende keus uit de
zoo omvangrijke stof, waarbij uiteraaTd, waar het
hier speciaal epische poëzie gold, het beginsel, bij
voorkeur volledige werken te publiceeren, niet
gehandhaafd kon blijven. Van de veertien stukken
kon alleen Beatrijs in zijn geheel opgenomen wor
den, de overige zijn met zorg gekozen fragmen
ten.
Aan elk stuk gaat een beknopte introductie vooraf,
en de hiaten tusschen de uittreksels worden toe
gelicht. De spelling is in enkele, gelukkig weinige,
onderdeelen eenigszins gemoderniseerd. Talrijk en
van uitnemend nut zijn de verklarende
aanteekeningen aan den voet der bladzijden.
Mogen het publiek en de officieele
onderwijsinstanties door hun steun en belangstelling metter
daad blijk geven, de belangrijke beteekenis van deze
monumentaal opgezette onderneming te verstaan.
Moge het besef zich verbreiden, dat de letterkunde
nog iets anders is dan een seizoenartikel. Moge men
inzien, dat sedert de Vondel-uitgaven der W. B. en
die van Verwey geen stap van zoo historisch belang
voor ons letterkundig erfdeel is ondernomen. Detail
kritiek, b.v. ten aanzien van een te groote beper
king in de keuze der tekstbezorgers, gelijk de redac
tie-raad die voor de eerste reeks, van 1939 tot '43,
deed, zullen wij dan ook niet op den voorgrond
brengen. Want bij de grootheid van het geheele
project treft ons aanstonds de overweging, dat al
dergelijke bezwaren, tegen den tijd, dat het (als dit
tempo wordt volgehouden) zestien-jarenplan dezer
uitgave zal zijn voltooid, vergeten zullen zijn. Even
als de ietwat wonderlijk-heterogene samenstelling
der commissie van aanbeveling, onder welker 32
leden men slechts vier letterkundigen vindt, te weten
in alphabetische volgorde Boutens, A. M. de Jong,
Top Naeff en Maurits Uyldert.
Beknopte aankondigingen
Heiicon. Revue internationale des problèmes gén
raux de la littérature. Publiée sous les auspices de la
Commission internat. d'Histoire littéraire moderne.
(Pantheon. Akademische Verlagsanstalt. Amster
dam. Leipzig).
Na de verschillende congressen op dit gebied,
waarvan het laatste een goede drie jaar geleden te
Amsterdam werd gehouden, en gezien het toenemend
aantal desbetreffende publicaties in boek en tijd
schrift, mag men aannemen dat de vergelijkende
litteratuurstudie zich steeds meer in de aandacht
is gaan verheugen van de beoefenaren der littera
tuurwetenschap. Een hoogst opmerkelijk symptoom
in die richting is wel, dat de bedoelde, nog jonge tak
van onderzoek zich thans geconsolideerd heeft in een
eigen orgaan, dat een bizonder voortreffelijken indruk
maakt. Daarvan ligt het eerste dubbelnummer van
bijna 200 groot formaat blz. vóór ons.
Een uitgebreide redactie omvat de namen der
vermaardste specialisten, uit alle landen, op dit
terrein. Uitstekende bijdragen in Duitschen,
Engelschen, Spaanschen, Franschen of Italiaanschen
tekst vindt men hier bijeengebracht, welke de meest
verschillende onderwerpen van dit vak belichten,
doch bijna zonder uitzondering van zeer hoog ge
halte zijn. Met methodologie houden zich bezig
Baldensperger (Hypotheses et vérifications en hist.
litt), Eckhoff (L'Inévitable postulat), Petersen
(Litteraturwissenschaft als Methodenlehre) en Walzel
(Ironie bei Schlegel und bei Solger). De wijsbegeerte
en aesthetica der letteren worden behandeld door
Ingarden (Das Form-Inhalt Problem im literarischen
Kunstwerk), Hamilton (The place of poetry in
human life), Moore (Provocations) en Thienemann
(Entscheidungen). Charlier en Van Tieghem behan
delen onderscheidelijk La vie des sous-genres: La
comédie en un acte en France, en La question des
genres littéraires. Russo schrijft over bronnenstudie:
La storiografia moderna e Ie letterature romanze.
Van Kardos is er een opstel: Per la filologia
umanistica, van Lebègue: Le théatre provincial en France.
Voorts bijdragen van Whitmore (On the unity of
art) en Hankiss (Littérature universelle). Tenslotte
vele uitvoerige vaste rubrieken.
Ik moet helaas volstaan met dit korte overzicht
van den inhoud, maar beveel deze gewichtige publi
catie met warmte aan voor ieder, wien de vergelij
kende litteratuurstudie, of de litteratuurwetenschap
tout court, ter harte gaat. Het lezen van dit prach
tige en veelzijdige tijdschrift zal hem veel genot
schenken.
Anton van Duinkerken. Bernardus van Clairvaux.
(De Spieghel, Amsterdam. Het Kompas, Antwerpen).
Het leven van een der eminentste figuren van de
I2e eeuw, die op de toenmalige samenleving van
den grootsten invloed is geweest, schetst ons Anton
van Duinkerken op zeer verhelderende en boeiende
wijze. In de conflicten van de Cistercienser en de
Cluniacenser kloosterorden over het probleem van
de tucht heeft Bernard van Clairvaux een
beslisdende rol gespeeld, en wat wij, 2oe-eeuwsche leeken,
daarover en over heel de merkwaardige activiteit
van Bernard vernemen, vermag ons nog heden vol
ledig te fascineeren. Een bewijs van de belangrijk
heid van diens persoonlijkheid stellig, maar toch ook
van de groote kwaliteiten, welke Van Duinkerken
in dit goed geschreven boek weder manifesteert.
Op de Inleiding volgt de zeer geslaagde vertaling
van Brief in den Regen (1119), waarin hij voor zijn
neef Robert de Chatillon het harde regiem der abdij
van Citeaux aanprijst, van welke Bernard op
25-jarigen leeftijd afscheid had genomen om zelf
abt van Clairvaux te worden. Men had den jongen
monnik, zijn neef, overgehaald, het strenge Citeaux
te verlaten voor de abdij van Cluny met haar zach
tere regels, en zoo bracht deze brief Bernard in
botsing met Petrus den Eerwaardige, die abt van
laatstgenoemd klooster was. Hij schreef een (ge
matigden) aanval op Bernard's rigorisme, waarop
deze in 1124 antwoordde met een Verweerschrift,
dat Van Duinkerken ons eveneens, in mooi
Nederlandsch vertaald, leert kennen.
AMPEERWAGENS
Hausbrand|«OOK HUUR EN OCCASIONS*
BLARICUM
? Vraagt geïllustreerde prospect! 0
PAG. 10 DE GROENE No. 3224