Historisch Archief 1877-1940
JJe J ranscne lil
m
C. Boost
IN tegenstelling tot de Amerikaansche filmont
wikkeling was in Europa een moeilijke en
langdurige strijd noodig voor de emancipatie van
de film. Deze emancipatie bestond niet zoozeer in
de erkenning van de film als zelfstandige kunst
uiting, als wel in het successievelijk vrijmaken der
film van beïnvloeding door andere kunstuitingen
en tot het scheppen van omstandigheden, waar
onder de film zich vrij zou kunnen ontwikkelen.
Jarenlang was de situatie zóó, dat de Europeesche
filmproducent zich eerst dan veilig wist voor de
critiek, als hij de Muze kon aanwijzen, waaraan
hij zijn product veilig verankerd had, en het is nog
niet zoo lang geleden, dat in een onzer Studio's uit
den mond van een vooraanstaande figuur in de
Nederlandsche filmwereld de bondige definitie klonk:
een goede film is een film naar een goed boek l"
Maar wel het meest is de filmontwikkeling tegen
gewerkt door haar schijnbare overeenkomst met
het tooneel en het was vooral Frankrijk,
theaterland bij uitnemendheid, dat deze vergissing lang
durig prolongeerde. Reeds in 1905 bezat dit land een
Sociétédu Film d'Art, gesticht door den acteur
Le Bargy met als voornaamste actrice Sarah
Bernhardt, en een tiental andere Société's, als
Theatro-film, Film-Esthétique, waaraan de geheele
Comédie Franc,aise meewerkten. Uit dien tijd stamt
het verhaal over den tooneelspeler Mounet-Sully,
die voor een onbewegelijke en doove camera een
historische rol speelde, maar van zijn tooneeltekst
geen woord wilde laten vallen.
Maar ook later, als Amerika uit de practijk de
wetten van het filmmateriaal leert kennen en ge
bruiken en de close-up", de bewegende camera,
de korte découpage onbewust en spelenderwijs in
zijn product verwerkt, als Duitschland na 1918,
vernederd en verbitterd, zich uitleeft in tallooze
morbide drama's, vol nachtmerrieachtige verschrik
kingen (Dr. Mabuse, Caligari, Nosferatu) en zoekt
naar een passende, extravagante, maar niettemin
origineele vormgeving, dan is Frankrijk nog ver
strikt in zijn ciné-roman en spreekt Louis Delluc,
een der scherpste filmbeoordeelaars in 1919, de
vrees uit, dat zijn vaderland zich even ongevoelig
zal toonen ten opzichte van de cinematographie als
het dit gedaan heeft ten overstaan van de muziek:
Car Ie cinéma n'est pas dans la race".
ONDANKS deze sombere voorspelling is het
vooral Delluc, met Canudo en Léon
Moussinac, die strijdt voor de erkenning van de film als
zelfstandig uitdrukkingsmiddel en die de stoot geeft
tot een avant-garde beweging, de meest principieele
en meest vruchtbare, die de filmhistorie gekend
heeft. Uit reactie op en verweer tegen de vreemde
(Adv.)
invloeden, die de natuurlijke
ontwikkeling der film belemmerd
hadden, werd hun ideaal de
Cinéma pure", experimenten
waarin de anecdote (als reactie
op de litteraire invloeden) en de
acteur (als reactie op
tooneelinvloeden) geëlimineerd werden
en de film teruggebracht werd
tot haar primitiefsten en tegelijk
zuiversten vorm, tot de kunst
van de zichtbare beweging.
Rondom een kern van de meest
principieele filmers als Claude
Autant-Lara en Man Ray groe
peerden zich minder extreme
figuren, die later zeer bruikbare
regisseurs in de industrie werden,
ook al gebeurde dit vaak van hun
kant met opzegging van eenige
principes en idealen.
Voor de Fransche filmindus
trie beteekende deze overheveling
een tijdelijke redding. Regisseurs
als RenéClair, Jacques Feyder,
Jean Renoir, Marcel Lherbier
bereikten een niveau, waardoor
het Fransche product exportmo
gelijkheden kreeg en een tijd
lang in de internationale be
langstelling bleef. Deze toe
stand heeft zich niet kunnen continueeren. Door
gebrek aan leidende figuren en door tegenwerking
der machthebbende firma's als Gaumont en Path
Natan, volgde weer een periode van inzinking,
waaruit sporadisch een acceptabele film naar voren
kwam.
Inmiddels heeft zich een saneeringsproces vol
trokken, waardoor thans een voor zoover men
hier kan beoordeelen gezonde industrie van
kleine, maar intensief werkende ondernemingen
heschapen is, die een uiteindelijke overwinning
beteekenen van den onafhankelijken producent en
den zelfstandigen filmer. Met deze ontwikkeling
stijgt het interesse der Nederlandsche filmimpor
teurs voor het Fransche product. Tien jaar geleden
was de Fransche film synoniem met n naam:
RenéClair; eenigen tijd later met een anderen
naam: Harry Baur, maar geen van beide namen
omvatte het geheel van interessante filmuitingen
uit die dagen. Nu eerst kunnen wij geregeld de
beste prestaties der Fransche filmindustrie voor
zoover niet verboden door een kortzichtige keuring
gaan zien en nu eerst kunnen wij ons een vrij
zuiver beeld vormen van den huidigen stand van
Janins Darcey en Claude Dauphin in Ouverture"
Jan O teen, Io71. Otrija bij net kaartspel,
uit de collectie .M.aurice Jxann, Parijs
Uit oe tentoonstelling bij N. V . Kunsthandel P. de Boer,
Heerengracht 474 te Amsterdam, dagelijks van 11-5, Zondags van 1-4
zaken. En die stand is verheugend voor iederen
filmliefhebber.
GEREGELD treffen we onder de actieve regis
seurs van thans namen aan, die in de
avantgarde periode van 1920?'28 bijzondere klank had
den, zooals Jean Renoir (La Grande Illusion,
Nachtasyl), Mare Allégret (Gribouille, L'Etudiant
Razumow, Ouverture) Jean Gréville (Remous,
Marchand d'Amour), Jean Grémillon (L'étrange Mon
sieur Victor, Madeleine) of Julien Duvivier (Cham
pagne, Carnet de Bal, PépéIe Moko). Dit zich hand
haven in de industrie met een productie, die, naast
een bijna algemeene waardeering, ver uitkomt boven
het doorsnee amusementsproduct, faeteekent een
groot succes voor de bewust gemaakte film door den
eenling, die verantwoordelijk gesteld kan en moet
worden voor het eindresultaat. In tegenstelling tot
de Amerikaansche film, die ontstaat in een zeer
efficiënt uitgedachte werkgemeenschap en alle
nadeelen van het snel afgeleverde massaproduct
vertoont, wordt de beste Fransche film de persoon
lijke uiting van een geïnspireerd filmer, die de vrij
heid heeft zijn intensies te verwezenlijken. Met deze
vrijheid keert een individueele vormgeving terug,
die het spreken over stijlen en stijlverschillen mo
tiveert en die zich nu weer eens uit in een zorg
vuldige sfeerteekening (Quai des Brumes), dan
weer in de verdieping van een oogenschijnlijk oud
gegeven (Madeleine) of in een rake en bondige
formuleering der dialogen (Ouverture). Er komt
weer durf in deze productie, durf om het gegeven
zonder happy ending te verfilmen, durf om de roman
litteratuur te passeeren en een oorspronkelijk scena
rio te laten schrijven, durf om de camera te
hanteeren en af te wenden van de acteurs naar de doode
dingen die ook hun rol in het drama spelen, durf
om de realiteit te zien en ook bij tijden den droom,
de weemoed, het heimwee, de onuitsprekelijke ge
voelens in een beeld te realiseeren, durf om de sen
satie, het goedkoope sex-appeal, de ster-adoratie
te weren en het tempo van de film te laten bepalen
door het gegeven en niet door de jachtige zucht van
het publiek naar nieuwe emoties.
ZOO bezien maakt de Fransche film een bloei
periode door, zooals zij nog niet gekend heeft,
en dat in een tijd, waarin andere landen met grooteren
filmaanleg en grootere mogelijkheden terugvallen
in een verregaande onbeduidendheid. Maar ook nu
schijnt Frankrijk, eerder dan Delluc's beschuldi
ging: Ie Cinéma n'est pas dans la race" berustend
te accepteeren, geleid te worden door een gevoel
van traditie. Immers Frankrijk had de eerste ge
organiseerde filmvertooning (28 December 1895),
Frankrijk bezat de eerste filmstudio (George Méliès
in 1896), de eerste filmkomiek (Max Linder), de
eerste filmaesthetische beschouwing (Canudo, 1920).
Dit verloop legt hem de verplichting op de eerste,
zoowel kunstzinnig als zakelijk goed georgani
seerde, filmindustrie in stand te houden, en het
heeft er allen schijn van, dat het ook in dit opzicht
zijn traditie zal voortzetten.
PAG. II.;DE GROENE No. m?