De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 22 april pagina 16

22 april 1939 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

Contact met het onzienlijke Een verhaal voor De Groene van Will Wemerman TOEN ik thuis kwam en al in de hall mijn vleugel hoorde, wist ik dat Toon me toch gevonden had. Het verbaasde me dat hij Ravel speelde, maar ik bedacht, dat die nu helaas inderdaad ook dood" was. Het kwam me voor dat Toon's aanslag iets ge leden had door de rust-periode waartoe ik hem had gedwongen. Hoewel de qualiteit van het spel Toon's standing niet verloochende. Toon was, wat men in onze kringen die de techniek misschien over schatten een knap pianist noemt. Ik ging naar mijn kamer en gaf een klap op de vleugel-klep. Je hebt me dus weer gevonden, hè?" consta teerde ik. Toon hield op met spelen,. Je moet voor de aardigheid eens aan Handel vragen," zei ik, wat die van Ravel denkt." Toen ging ik eten. NIET dat ik geen liefhebber ben van pianospel. Er zijn momenten dat ik er zelfs geld voor geef. Maar het werd te lastig. Toon is iemand, die geen maat kent. Geef je hem een octaaf, dan neemt hij den heelen vleugel. Toen ik hem dan ook toestond (omdat ik het niet best kon verhinderen n omdat hij toch altijd mijn vriend was geweest) om ook nèzijn dood zijn pianostudie op mijn vleugel voort te zetten, daar ons beider krachten voor dat experi ment sterk genoeg bleken, had ik niet voorzien, dat hij zoo te zeggen in mijn piano zou gaan wonen. Maar hoe gaat dat. . . . Het begint met wat kloppen in de tafel. Tiktiktik. Ben jij daar Toon? Tik. Ja. Wou je wat? Tiktik. Nee. Ben je gelukkig? Raar geschommel van de tafel.... enfin, zooals dat gaat, zei ik al. Dan verder: Wou je dan niets? Tik. Wat dan? maar tellen: A.B.C.D.E.F.G.H.IJ.K.L.M. Tik. En dan? A.B.C.D.E I. I? .P? En dan N.O.P... Tik. Pi pi Piano? TIK! ! Zoo begon het. Ik stond toe dat hij eens probeerde. Het ging en we bepaalden een wekelijksche piano avond. In het begin was het heel prettig. We speelden uren lang Bach en Beethoven en andere groote dooden; want aan levende componisten waag ik me niet, tikte Toon altijd, daar sta ik te ver van af. Maar in 't begin was het inderdaad heel prettig. Mijn pianospel bepaalt zich hoofdzakelijk tot wat zeer persoonlijke improvisaties (den vleugel heb ik trouwens geërfd) en als ik probeerde te vergeten dat het Toon was, die spélde, dan voelde ik me een groot solist. Het was uitstekend voor mijn minderwaardigh eidscomplex. ZOOIETS is aardig een of twee maal per week. Ook de buren klagen dan niet, of weinig. Maar toen ik mijn klavier duchtig had laten stemmen en Toon ingespeeld raakte, wilde hij niet meer op houden. 's Morgens voor het ontbijt was de kerel al present. En maar zeuren om Schubert. Terwijl ik at speelden we; tot ik weg moest; altijd te laat. Als ik thuis kwam was hij er ook al, of nog, dat weet je nooit. En weer spelen, 's Avonds was hij eenvoudig niet uit den vleugel te slaan. De buren werden lastig en bonsden met bezems tegen het plafond en begonnen me te belasteren bij den conciërge. Het hielp niets of ik al probeerde Toon tot de orde te roepen. Hij had toch altijd de laatste tik. Mijn zenuwen en mijn piano gingen er onder lijden. Vooral toen Toon tenslotte kans zag op de een of andere manier (wat weten wij toch weinig van het Andere Bestaan af) zonder mijn hulp te concer teeren. Het werd absoluut te erg. Ik begon raar te doen. Ik ging met alles schudden. Mijn hoofd; m'n beenen soms. Lastig; en vreemd voor de om standers. Ook kreeg ik een soort indigestie. Als ik bij vrienden of in de cinema per ongeluk piano spelen hoorde, vertoonde ik neiging tot hevige brakingen. Het kwam zelfs voor. . . . Enfin, genoeg. Ik probeerde er iets op te vinden om Toon het spelen te beletten, met ruw geweld. Ik deed de vleugel op slot. Toon speelde op den dichten vleugel. Ik wilde er de snaren uithalen; maar dat was te veel werk. Ik deed moeite om het instrument te verkoopen. Hoewel mijn hart bloedde, zooals dat heet. Gelukkig eigenlijk maar, dat niemand het wilde hebben, omdat het veel te ouderwetsch was. En zoo ging de geschiedenis verder. Totdat ik op het idee kwam, te gaan verhuizen. . . . Heel in het geheim keek ik uit naar een ander appartement, in een heel ander arrondissement. Ver van het vorige. Ik vond iets behoorlijks en op een stormachtigen ochtend verhuisde ik. Toon was niet aanwezig en de opzet van de vlucht slaagde volkomen. Weken lang leefde ik in mijn nieuwe woning in de meest volkomen rust. Het was heerlijk om bij het opstaan en ontbijten geen Bach te hooren. En ook Beethoven kon ik bij de lunch ontbeeren. En de avonden waren onbeschrijfelijk rustig, als je de radio van de buren niet meetelde. Maar die zweeg om tien uur. Doch na enkele maanden betrapte ik mij er op dat ik een aardige passage uit het Wohl-temperierte Klavier neuriede. En mijn gedachten hielden zich met meer fuga's bezig, dan was overeen te brengen met mijn afkeer van de klassieken. En toen ik mezelf een keer vond staan luisteren, naar een juffrouw, die voor een open venster met kinderlijke onschuld dacht dat ze de Mondscheinsonate speelde, toen wist ik dat ik eigenlijk iets miste, zonder Toon. Er was een zekere leegte. Ik opende mijn vleugel en sloeg een A aan. Toen een C en vervolgens een F. Toen speelde ik op eenvoudige wijze Clair de lune." En het was al iets. Daarom was ik ook niet al te zeer vertoornd, toen ik den middag waarop ik dit verhaal liet beginnen, thuiskomend, Toon in mijn piano hoorde. TOON was, misschien in zijn blijdschap dat hij mij gevonden had, niet boos om de vlucht en redelijker in zijn eischen dan ik durfde verwachten. Hij wilde sftldeeren. Oefenen. Meester blijven op het instrument. Want je kunt tenslotte nooit weten. Die laatste woorden brachten me aan het denken. Was het niet jammer, dat de wereld niet kon ge nieten van Toons talent? Wel zijn er meer goede pianisten, maar de werkelijk groote zijn niet dicht gezaaid. Als Toon eens een concert gaf! Maar de wereld zal een vleugel zonder zichtbaren bespeler niet accepteeren. Toen had ik de oplossing. Ik zou spelen f Ik zou voor den vleugel gaan zitten en de gebaren maken van iemand die een concert geeft. Ik had dat al zoo vaak gezien en van de aller grootsten, dat dat niet moeilijk voor me zou zijn. Ook wist ik wel wat voor gezicht je daar bij moest zetten. Ik heb altijd meer gevoeld voor het verdiepte genre. De denkende pianist. Met aphorismen in het programma. Nu was het zaak Toon te winnen voor de affaire, want het is tenslotte altijd Toon qui fait la musique. Het ging gemakkelijker dan ik dacht. Hij voelde voor het denkbeeld. Hij vond zelfs goed dat we een combinatie maakten van ons beider namen en dat we dus (hij heette destijds Toon Meyer) zouden optreden onder den naam Wilton Wemermeyer. Het was iets, zei hij. Met mijn connecties viel het me niet moeilijk beslag te leggen op een van de vele Parij sche concertzalen. Alleen verbaasde men er zich over, dat ik nooit eerder iets van me had laten hooren, als ik dan zoo'n groot pianist was. Och ja, zei ik, ik speelde vroeger onder het pseudoniem Gieseking; maar die naam ging me vervelen. Zelfs de meest verstokte twijfelaar viel dan verbaasd achterover. Je kunt begrijpen hoe Toon en ik repeteerden. Hij, om zoo goed mogelijk voor den dag te komen en ik om de gebaren te verzinnen die het beste bij zijn spel pasten. We hadden nog al eens oneenigheden, die eerst uitgepraat moesten worden voor we verder gingen. Dat hield vooral erg op, want Toon's manier van spreken door middel van de tafel is nogal omstandig. Maar we slaagden er in een bevredigend resultaat te bereiken en zagen de datum van ons recital met blijdschap naderen. Groote affiches schilderden den naam Wilton Wemermeyer op alle zuilen en voor een zekere reclame in de pers (zooals dat gaat) was ook gezorgd. TOEN kwam de avond. Toon was nerveus, tikte hij in de solistenkamer, toen er even niemand bij was. Ik niet. Ik kende mijn gebaren en de manier om mijn haar naar achteren te werpen. Ook m'n buiging had ik onder de knie. Een publiek van liefhebbers en prix réduits vulde de zaal en de kritiek had de beste plaatsen. Ik betrad het podium in een zorgvuldig gestrikte witte das en maakte een prettigen indruk op het publiek, dat mijn foto kende uit de bladen. Bach ging best. Ik was zeer verdiept en dat ik zoo nu en dan even te ver naar rechts speelde, juist terwijl Toon een lage passage had, heeft waarschijnlijk maar een enkeling opgemerkt. Ook Chopin deed het wel en Debussy kreeg een ovatie. In de pauze wilde Toon even onaangenaam worden over een enkele vergissing, maar een juffrouw, die met Wilton Wemermeyer kennis wilde maken, onderbrak zijn alfabet. Toen kwam de tweede helft met Ravel. En nu blijkt alweer hoe onbegrijpelijk de wereld van het onzienlijke voor ons blijft. Want wat heeft Toon bezield? Maakte ik een vergissing, waarover hij zich opwond? Was het opgekropte woede over mijn verhuizing? Of herinnerde hij zich, dat ik hem nog 150 francs schuldig was; en zou blijven? Of was het alleen maar een uiting van enthousiasme? We tasten in het duister. Maar het feit blijft niettemin. Er was een wilde en luide passage midden in Ravel. Ik had moeite om het bij te beenen. En opeens voel ik den vleugel onder mijn handen uit glijden. Mijn gebaren worden zinneloos; ik hoor verbaasde kreten uit het publiek. Met een wilden zwaai verheft de vleugel zich van het podium, zweeft als een wonderlijk luchtschip al spelend door de zaal, slingert met een ontzettenden knal tegen het plafond en daalt als een zwarte sneeuw over mij en het onthutste publiek. . . . Ik had een slechte pers. cnampaqne itruq 'c -<"tVi KI E c ' B>rnr\M*-> r, O Ci t-j l M f- F N -*-? F. ONNES PAG, 16 DE GROENE No. 3229

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl