Historisch Archief 1877-1940
LETTERKUNDIG LEVEN
Victor E. van Vriesland
_N a vijltig lentes nog
een nieuw
lUlO
UW FAMILIEWAPEN opgespoord en prachtig ge
schilderd in maat naar keus f 13.50. Beschikken
nu over meer dan een half millioen gegevens.
Vraagt eens vrijblijvend aan. Zegelringen,
stamboomen etc. Heraldisch Genealogisch Bureau De Banier,
Zeer bllll|k. Oranje Nassaulaan 87, Overveen.
HET is vijftig jaar geleden dat in onze
Nederlandsche letteren een gebeurtenis van his
torische beteekenis plaats vond. Dat was de
verschijning, bij Versluys, in een van die in
kleur en relief gedrukte linnen stempelbanden welke
voor onzen hedendaagschen smaak ietwat smake
loos aandoen, maar toch met den charme van het
ouderwetsche van een boek, dat den titel droeg
Mei. Een Gedicht door Herman Gorter. Een kleine
kring van ingewijden (de eerste zang was reeds, in
datzelfde jaar 1889, in den vierden jaargang van
De Nieuwe Gids verschenen) begroette de ver
schijning met opgetogenheid. Maar de groote meer
derheid van het publiek negeerde haar; voorzoover
ze er al kennis van nam stond ze er afwijzend of
zelfs met spot tegenover, evenals een groot gedeelte
van de toenmalige officieele" kritiek. Van Hall's
recensie in De Gids bijvoorbeeld was als gemeenlijk
buitengewoon onnoozel. Alphons Diepenbrock
schreef in dat jaar aan Aegidius. W. Timmerman:
Van Mei waren een poosje geleden 260 ex. ver
kocht, zoodat Versluys hem ? 50 crediet heeft ge
geven voor zijn nieuwen bundel" (Tim's Her
inneringen).
Toch zou al spoedig dit aanvankelijk verguisde
boek een nationaal bezit worden, het beroemdste
episch-lyrische gedicht van onze taal, bewonderd
door jong en oud, bij fragmenten op alle scholen
gelezen; en de beginregel Een nieuwe lente en
een nieuw geluid" zou zelfs tot een onverdragelijk
gemeenplaatsig-populair citaat afslijten zelfs bij de
tienduizenden, die nooit een letter van Mei onder
de oogen hadden gehad.
Voor mijn leef tij dgenooten en in vél wijder
kringen dan alleen de litteraire , voor hen die
vóór mij kwamen en voor hen die na mij gekomen
zijn, is de Mei een boek geweest, dat heel hun
jeugd doortrokken heeft met gloeiende geestdrift;
dat hen al hun jonge jaren als een onveranderlijk
goed vergezeld heeft en op hun poëtische ontvan
kelijkheid en ontwikkeling een beslissenden invloed
heeft gehad. De beeldenstormende jongeren die
zich tegen Tachtig en De Nieuwe Gids keerden,
lieten Mei onaangetast: daaraan durfden zij niet
te raken. Het is het zeldzame voorbeeld van een
letterkundig kunstwerk, dat door generatie op
generatie bewonderd is; dat een nieuw geluid"
bleef, hoe veel ook overigens verouderd leek; dat
na vijftig jaren, die de wereld veranderden, nog
straalt in zijn oorspronkelijken glans. Ook nu nog,
Bewerken en vertalen
Naar aanleiding van de verschijning bij Blitz van
,,Ik, Claudius" van Robert Graves, in de Neder
landse bewerking" van Th. Wink, richtte ik mij in
het vorig nummer op algemeene en principieele
gronden tegen het verfoeilijke verschijnsel: bewer
king", daarbij betoogend dat een litterair kunstwerk
recht had op een getrouwe vertaling, en een bewerking,
slechts bij hooge uitzondering gerechtvaardigd, dan
in elk geval gedetailleerd verantwoord moest worden
en door den auteur goedgekeurd. Uitdrukkelijk en tot
driemaal toe vermeldde ik, dat ik deze bedenkingen
geheel losmaakte van den door mij niet met het
Engelsch vergeleken tekst van den heer Wink, die
zijn verdienste kon hebben, maar dat zij zich richtten
tegen het procédézelf.
De heer Th. Wink deelt ons nu mede, dat er niets
is gewijzigd en geen woord is weggelaten", en wij
nemen hiervan gaarne acte en verheugen ons er over,
dat een zoo belangrijk boek niet op een zoo ergerlijke
wijze is verminkt. Ons kan hij het echter allerminst
kwalijk nemen, dat die indruk gewekt is. Niet ik ben
het, die door den term Nederlandse bewerking"
vóór in het boek en in de prospectus, den lezers ge
suggereerd heb, dat men hier met een onwaardige
verkorting en verminking te doen had, hetgeen nu
gelukkig blijkt, niet het geval te zijn. In goed
Nederlandsch toch laat het verschil tusschen vertaling"
en bewerking" geen mogelijkheid tot twijfel open.
Het woord: bewerking", schrijft ons de heer
Wink, werd gekozen door den uitgever, die hiermee
iets meende aan te duiden, dat meer waarde zou
hebben dan een vertaling". Maar met alle respect
voor den heer Andries Blitz: dat is toch wel een erg
verbluffende mededeeling. Men kan met hetzelfde
recht wel meenen, met krentenroggemik iets aan te
duiden, dat meer waarde zou hebben dan platina.
Het, is, toch'maar-beter, als in taalkundige aange
legenheden schrijvers en vertalers niet zoo tot in het
absurde meegaand zijn met hun uitgevers. Ieder maar
liever op zijn eigen terrein, zou ik zoo zeggen. . . .
in dezen tijd van vervlakking, holheid, verruwing,
cultuurloosheid, materieele zorgen, ook nu nog
zijn er ontelbare kinderen en jonge menschen
en niet eens zooveel minder dan vroeger die zich
met dit heerlijke werk in de eenzaamheid terug
trekken, en met kloppend hart, gloeiende wangen,
stralende oogen een nieuwe wereld ontdekken en
de machtige ontroering over zich laten komen.
Ik noemde hierboven de Mei een nationaal
bezit, en dat is niet overdreven. Het is mijn ervaring
dat velen van hen, die anders nooit ofte nimmer
ook maar een letter poëzie lezen, althans van dit
eene gedicht toch wel iets gelezen hebben. Coenen
noemt het dan ook het exclusief
Hollandscheigene, waarnaar men zal verwijzen, als iemand
weten wil wat eigenlijk en wezenlijk Hollandsen
is". (Studiën van de Tachtiger Beweging).
Nog eenige andere oordeelen mogen hier volgen.
Mei, aldus Anthonie Donker, heeft in aesthetisch
opzicht een tweezijdige waarde, om de puur poëtische
pracht van het gedicht en om de wijsgeerige waar
heid er in gedramatiseerd, en eveneens in historisch
opzicht omdat het het streven van De Nieuwe Gids
bekroont en verwezenlijkt, en het wezen van de
beweging in zijn prachtigen opgang en tragischen
ondergang uitdrukt". (De Episode van de Ver
nieuwing onzer Poëzie). En elders noemt hij het
gedicht de sprong in het licht van een lenig, jong
dier, dat met elke veerkrachtige en bevallige be
weging zijn sterfelijkheid goddelijk loochent"
(In Memoriam Herman Gorter). A. Roland Holst
(ibid.): Helder, ineens, oorspronkelijk zonder
weerga, kwam Mei in onze taal.... Men vraagt
zich, dit gedicht lezende en denkende aan den tijd,
waarin het geschreven werd, voortdurend af: Hoe
was het mogelijk? Waar is dat, teen, vandaan ge
komen? Zooals in een menschenleven een tijdperk
kan zijn geweest van onvergetelijk geluk, zoo is in
het leven van onze poëzie het gedicht Mei dat ge
weest...." Coster (ibid.) noemt de Mei het
grootste en meest elementaire feest der zinnen, dat
de Europeesche mensch in de igde eeuw zich nog
heeft weten te bereiden. Het was alleen maar
mogelijk in een tijd en in een land, waar deze
natuur en het natuurlijke leven zoozeer vergeten
waren, dat hare wederontdekking een feit kon
worden van bijna bedwelmende hevigheid". Het
is een lang verhaal, het zal in de komende eeuwen
altijd weer jonge menschen vinden die het hooren
willen. ..."
Tot besluit van deze enkele aanhalingen iets uit
het verdienstelijk essay Herman Gorter van H.
Marsman, een herinnering van een gefingeerde
figuur hoe hij in een prieel voor het eerst in de Mei
las: Ik onderging al na weinig regels het gedicht
als een lichamelijk genot, en voorzoover het,
dieper doordringend, mij daarna ook innerlijk ont
roerde, was de emotie nog ten nauwste verwant
aan een lichamelijk geluk. Ik las sommige stukken
drie en vier keer, en toen ik eindelijk, geheel
overgolfd door de liefelijke zielsverrukking, met lezen
ophield, was het landschap waarop ik uitkeek ver
anderd, en ook ik zelf was niet volkomen dezelfde
meer als daarvoor".
Als een curiositeit wil ik ten slotte nog de weinig
bekend geworden volledige vertaling vermelden,
die in 1909 bij Maas en Van Suchtelen te Leipzig
het licht heeft gezien: Mai. Ein Gedicht von
Herman Gorter. Aus dem Hollaidischen bersetzt
von Max Koblinsky. Een gedicht als Mei moet
natuurlijk in vertaling ontzaglijk veel verliezen,
maar dit in aanmerking genomen, mag de her
dichting zeer knap en geslaagd heeten, hetgeen
moge blijken uit den hier overgenomen aanvang:
Ein neuer Frühling und ein neuer Sang :
Ich will, dass dies Lied löne wie der Klang,
Den ich einst hö't' im Sommer vor der Nacht
In einem alten Staltchen an der Gracht
lm Haus wars dunkel, stille Damm'rung doch
Webte die Strasse, spat am Himmel noch
Glomm Licht, ber die Giebel f iel ein Schein,
Blank, golden durch mein Fensterkreuz herein.
Dann pfiff ein Bursch wie eine Orgelpfeife,
Die Klange schwankten in der Luft voll Reife
Wie junge Kirschen, wenn ein Frühlingswind
lm Busch aufgeht und seine Fahrt beginnt.
Ueber die Brücken schlendert' er, am Rand
Des Wassers langsam weiter, unverwandt
Wie 'n junger Vogel fiötend, seiner Lust
Am Abendfrieden selber nicht bewusst.
Wie einem alten Mdrchen lauschend sass
Lachelnd manch Müder, der sein Nachtmahl ass,
Und eine Hand beim Fensterschliessen liess
Zögernd ein Weilchen nach, so lang' der Junge blies.
-Deknopte aankondigingen
Hermann Kesten. Die Kinder von Gernika. Roman.
(Allert de Lange. Amsterdam. 1939.J
Hermann Kesten behoort onder de jongere in
het Duitsch schrijvende auteurs tot de
allerbegaafdsten. Zijn eerste werken gelijk Das verlorene
Motiv, Josef sucht die Freiheit, Glückliche Menschen
e.a. vielen op door hun klaren, directen stijl, door
hun uitnemend verantwoorde psychologie. Zijn
beide vorige boeken, waarmee hij teruggreep naar
historische figuren, gaven niet alleen blijk van een
veelzijdige kennis, maar hij wist ook zoowel in
Ferdinand und Isabella als in König Philipp der Zweite
een pakkend beeld te ontwerpen dier verschillende
tijdperken, pakkend vooral om de niet opzettelijk
gezochte actualiteit welke de auteur aan deze beide
werken wist mee te geven. Kesten verdedigt nimmer
bepaalde tendenzen. Hij laat menschen en feiten
voor zichzelf spreken. Zijn partijdigheid is er dus
eigenlijk eene die boven de partijen staat en die
daardoor een beklemmenden indruk achterlaat.
In Die Kinder von Gernika beschrijft hij het
leven van een rustig Spaansch gezin tijdens den
burgeroorlog en als emigranten in Parijs. Hij laat
dit verhaal vertellen door een der naar Parijs ge
vluchte jongens. Het is merkwaardig, te bespeuren
hoeveel Kesten ondanks de wel zeer simpele struc
tuur van zijn boek weet te bereiken. Aangrijpend
is zijn beschrijving van het bombardement van
Guernica, aangrijpend vooral om de fatale gelaten
heid waarmee de jongen er verslag van doet.
De indrukwekkende soberheid van Kesten's
verhaaltrant geeft dezen roman de waarde van een
document humain van den eersten rang. Men late
het niet ongelezen.
Mr. E. Elias. Van den Hagenaar en zijn stad. Met
tekeningen van Piet van der Hem. (Andries Blitz.
Amsterdam.)
Elias toont zich in dit boekje een vaardig en
dikwijls ook wel geestig auteur. Hij heeft oog voor
de kleine eigenaardigheden, die iemand, in dit geval
den Hagenaar, typeeren. Hij is grappig op zijn tijd,
hij kan gevoelig zijn op zijn tijd, al is deze gevoelig
heid wel eens op het kantje van het sentimenteele
af. Maar hij kent de stad en haar bewoners op zijn
duimpje en hij houdt van beide, al is hij dan ook
geenszins blind voor de minder plezierige hebbe
lijkheden. Hij vertelt van een bezoek met een tante
aan een echte lunchroom voor tantes, voor Haagsche
tantes; hij wandelt met u langs den Scheveningschen
boulevard en door de dito Boschjes; hij babbelt
onderhoudend over politiek en niet minder over de
politieke figuren, die men op Vijverberg en Plein
pleegt te ontmoeten, tot den Onvermijdelijken Heer
Ebels toe; hij beschrijft de echte Haagsche Heeren,
maar die zijn natuurlijk allemaal echt; hij mist
een Bohème maar vindt het toch aan den anderen
kant wel erg plezierig dat kunstenaars met waaiende
lokken het straatbeeld niet verontreinigen. Kortom,
het lijkt wel of in dit boekje, door Piet van der Hem
met vlotte krabbels verlucht, een geboren en getogen
Hagenaar aan het woord is, en de schrijver weet
vermakelijk te vertellen.
A. Viruly. Sneeuw, naar de witte zomer. Met 7o
fotoillustraties. (Andries Blitz. Amsterdam).
Een opgewekt boek, dit nieuwe van Viruly. Een
boek dat men met genoegen leest, terwijl men toch
telkens even denkt: zou een man die zoo vaardig
weet te verhalen, die het blijkt uit velerlei
details zoo scherp ook weet op te merken, niet
in staat zijn een roman te schrijven, die dieper
indrukken nalaat?
Het is eigenlijk altijd zoo met Viruly's werk
geweest: het wekte verwachtingen die tot nu toe
niet in vervulling zijn gegaan. Daarmee wil natuur
lijk niets woiden afgedaan aan de verdiensten die
deze roman en dit relaas van de wintersport bezit.
De voornaamste daarvan is wellicht dat men na
het lezen onmiddellijk lust heeft een enkele reis
St. Moritz te nemen.
Andries Blitz maakte er een royale uitgave van.
OUDE EN NIEUWE KUNST
(Adv.)
Tl KOT l N
DEN HAAG - NASSAUPLEIN 6
EASTERN ART
PAG. 10 DE GROENE No. 3230