De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 29 april pagina 10

29 april 1939 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

LETTERKUNDIG LEVEN Victor E. van Vriesland _N a vijltig lentes nog een nieuw lUlO UW FAMILIEWAPEN opgespoord en prachtig ge schilderd in maat naar keus f 13.50. Beschikken nu over meer dan een half millioen gegevens. Vraagt eens vrijblijvend aan. Zegelringen, stamboomen etc. Heraldisch Genealogisch Bureau De Banier, Zeer bllll|k. Oranje Nassaulaan 87, Overveen. HET is vijftig jaar geleden dat in onze Nederlandsche letteren een gebeurtenis van his torische beteekenis plaats vond. Dat was de verschijning, bij Versluys, in een van die in kleur en relief gedrukte linnen stempelbanden welke voor onzen hedendaagschen smaak ietwat smake loos aandoen, maar toch met den charme van het ouderwetsche van een boek, dat den titel droeg Mei. Een Gedicht door Herman Gorter. Een kleine kring van ingewijden (de eerste zang was reeds, in datzelfde jaar 1889, in den vierden jaargang van De Nieuwe Gids verschenen) begroette de ver schijning met opgetogenheid. Maar de groote meer derheid van het publiek negeerde haar; voorzoover ze er al kennis van nam stond ze er afwijzend of zelfs met spot tegenover, evenals een groot gedeelte van de toenmalige officieele" kritiek. Van Hall's recensie in De Gids bijvoorbeeld was als gemeenlijk buitengewoon onnoozel. Alphons Diepenbrock schreef in dat jaar aan Aegidius. W. Timmerman: Van Mei waren een poosje geleden 260 ex. ver kocht, zoodat Versluys hem ? 50 crediet heeft ge geven voor zijn nieuwen bundel" (Tim's Her inneringen). Toch zou al spoedig dit aanvankelijk verguisde boek een nationaal bezit worden, het beroemdste episch-lyrische gedicht van onze taal, bewonderd door jong en oud, bij fragmenten op alle scholen gelezen; en de beginregel Een nieuwe lente en een nieuw geluid" zou zelfs tot een onverdragelijk gemeenplaatsig-populair citaat afslijten zelfs bij de tienduizenden, die nooit een letter van Mei onder de oogen hadden gehad. Voor mijn leef tij dgenooten en in vél wijder kringen dan alleen de litteraire , voor hen die vóór mij kwamen en voor hen die na mij gekomen zijn, is de Mei een boek geweest, dat heel hun jeugd doortrokken heeft met gloeiende geestdrift; dat hen al hun jonge jaren als een onveranderlijk goed vergezeld heeft en op hun poëtische ontvan kelijkheid en ontwikkeling een beslissenden invloed heeft gehad. De beeldenstormende jongeren die zich tegen Tachtig en De Nieuwe Gids keerden, lieten Mei onaangetast: daaraan durfden zij niet te raken. Het is het zeldzame voorbeeld van een letterkundig kunstwerk, dat door generatie op generatie bewonderd is; dat een nieuw geluid" bleef, hoe veel ook overigens verouderd leek; dat na vijftig jaren, die de wereld veranderden, nog straalt in zijn oorspronkelijken glans. Ook nu nog, Bewerken en vertalen Naar aanleiding van de verschijning bij Blitz van ,,Ik, Claudius" van Robert Graves, in de Neder landse bewerking" van Th. Wink, richtte ik mij in het vorig nummer op algemeene en principieele gronden tegen het verfoeilijke verschijnsel: bewer king", daarbij betoogend dat een litterair kunstwerk recht had op een getrouwe vertaling, en een bewerking, slechts bij hooge uitzondering gerechtvaardigd, dan in elk geval gedetailleerd verantwoord moest worden en door den auteur goedgekeurd. Uitdrukkelijk en tot driemaal toe vermeldde ik, dat ik deze bedenkingen geheel losmaakte van den door mij niet met het Engelsch vergeleken tekst van den heer Wink, die zijn verdienste kon hebben, maar dat zij zich richtten tegen het procédézelf. De heer Th. Wink deelt ons nu mede, dat er niets is gewijzigd en geen woord is weggelaten", en wij nemen hiervan gaarne acte en verheugen ons er over, dat een zoo belangrijk boek niet op een zoo ergerlijke wijze is verminkt. Ons kan hij het echter allerminst kwalijk nemen, dat die indruk gewekt is. Niet ik ben het, die door den term Nederlandse bewerking" vóór in het boek en in de prospectus, den lezers ge suggereerd heb, dat men hier met een onwaardige verkorting en verminking te doen had, hetgeen nu gelukkig blijkt, niet het geval te zijn. In goed Nederlandsch toch laat het verschil tusschen vertaling" en bewerking" geen mogelijkheid tot twijfel open. Het woord: bewerking", schrijft ons de heer Wink, werd gekozen door den uitgever, die hiermee iets meende aan te duiden, dat meer waarde zou hebben dan een vertaling". Maar met alle respect voor den heer Andries Blitz: dat is toch wel een erg verbluffende mededeeling. Men kan met hetzelfde recht wel meenen, met krentenroggemik iets aan te duiden, dat meer waarde zou hebben dan platina. Het, is, toch'maar-beter, als in taalkundige aange legenheden schrijvers en vertalers niet zoo tot in het absurde meegaand zijn met hun uitgevers. Ieder maar liever op zijn eigen terrein, zou ik zoo zeggen. . . . in dezen tijd van vervlakking, holheid, verruwing, cultuurloosheid, materieele zorgen, ook nu nog zijn er ontelbare kinderen en jonge menschen en niet eens zooveel minder dan vroeger die zich met dit heerlijke werk in de eenzaamheid terug trekken, en met kloppend hart, gloeiende wangen, stralende oogen een nieuwe wereld ontdekken en de machtige ontroering over zich laten komen. Ik noemde hierboven de Mei een nationaal bezit, en dat is niet overdreven. Het is mijn ervaring dat velen van hen, die anders nooit ofte nimmer ook maar een letter poëzie lezen, althans van dit eene gedicht toch wel iets gelezen hebben. Coenen noemt het dan ook het exclusief Hollandscheigene, waarnaar men zal verwijzen, als iemand weten wil wat eigenlijk en wezenlijk Hollandsen is". (Studiën van de Tachtiger Beweging). Nog eenige andere oordeelen mogen hier volgen. Mei, aldus Anthonie Donker, heeft in aesthetisch opzicht een tweezijdige waarde, om de puur poëtische pracht van het gedicht en om de wijsgeerige waar heid er in gedramatiseerd, en eveneens in historisch opzicht omdat het het streven van De Nieuwe Gids bekroont en verwezenlijkt, en het wezen van de beweging in zijn prachtigen opgang en tragischen ondergang uitdrukt". (De Episode van de Ver nieuwing onzer Poëzie). En elders noemt hij het gedicht de sprong in het licht van een lenig, jong dier, dat met elke veerkrachtige en bevallige be weging zijn sterfelijkheid goddelijk loochent" (In Memoriam Herman Gorter). A. Roland Holst (ibid.): Helder, ineens, oorspronkelijk zonder weerga, kwam Mei in onze taal.... Men vraagt zich, dit gedicht lezende en denkende aan den tijd, waarin het geschreven werd, voortdurend af: Hoe was het mogelijk? Waar is dat, teen, vandaan ge komen? Zooals in een menschenleven een tijdperk kan zijn geweest van onvergetelijk geluk, zoo is in het leven van onze poëzie het gedicht Mei dat ge weest...." Coster (ibid.) noemt de Mei het grootste en meest elementaire feest der zinnen, dat de Europeesche mensch in de igde eeuw zich nog heeft weten te bereiden. Het was alleen maar mogelijk in een tijd en in een land, waar deze natuur en het natuurlijke leven zoozeer vergeten waren, dat hare wederontdekking een feit kon worden van bijna bedwelmende hevigheid". Het is een lang verhaal, het zal in de komende eeuwen altijd weer jonge menschen vinden die het hooren willen. ..." Tot besluit van deze enkele aanhalingen iets uit het verdienstelijk essay Herman Gorter van H. Marsman, een herinnering van een gefingeerde figuur hoe hij in een prieel voor het eerst in de Mei las: Ik onderging al na weinig regels het gedicht als een lichamelijk genot, en voorzoover het, dieper doordringend, mij daarna ook innerlijk ont roerde, was de emotie nog ten nauwste verwant aan een lichamelijk geluk. Ik las sommige stukken drie en vier keer, en toen ik eindelijk, geheel overgolfd door de liefelijke zielsverrukking, met lezen ophield, was het landschap waarop ik uitkeek ver anderd, en ook ik zelf was niet volkomen dezelfde meer als daarvoor". Als een curiositeit wil ik ten slotte nog de weinig bekend geworden volledige vertaling vermelden, die in 1909 bij Maas en Van Suchtelen te Leipzig het licht heeft gezien: Mai. Ein Gedicht von Herman Gorter. Aus dem Hollaidischen bersetzt von Max Koblinsky. Een gedicht als Mei moet natuurlijk in vertaling ontzaglijk veel verliezen, maar dit in aanmerking genomen, mag de her dichting zeer knap en geslaagd heeten, hetgeen moge blijken uit den hier overgenomen aanvang: Ein neuer Frühling und ein neuer Sang : Ich will, dass dies Lied löne wie der Klang, Den ich einst hö't' im Sommer vor der Nacht In einem alten Staltchen an der Gracht lm Haus wars dunkel, stille Damm'rung doch Webte die Strasse, spat am Himmel noch Glomm Licht, ber die Giebel f iel ein Schein, Blank, golden durch mein Fensterkreuz herein. Dann pfiff ein Bursch wie eine Orgelpfeife, Die Klange schwankten in der Luft voll Reife Wie junge Kirschen, wenn ein Frühlingswind lm Busch aufgeht und seine Fahrt beginnt. Ueber die Brücken schlendert' er, am Rand Des Wassers langsam weiter, unverwandt Wie 'n junger Vogel fiötend, seiner Lust Am Abendfrieden selber nicht bewusst. Wie einem alten Mdrchen lauschend sass Lachelnd manch Müder, der sein Nachtmahl ass, Und eine Hand beim Fensterschliessen liess Zögernd ein Weilchen nach, so lang' der Junge blies. -Deknopte aankondigingen Hermann Kesten. Die Kinder von Gernika. Roman. (Allert de Lange. Amsterdam. 1939.J Hermann Kesten behoort onder de jongere in het Duitsch schrijvende auteurs tot de allerbegaafdsten. Zijn eerste werken gelijk Das verlorene Motiv, Josef sucht die Freiheit, Glückliche Menschen e.a. vielen op door hun klaren, directen stijl, door hun uitnemend verantwoorde psychologie. Zijn beide vorige boeken, waarmee hij teruggreep naar historische figuren, gaven niet alleen blijk van een veelzijdige kennis, maar hij wist ook zoowel in Ferdinand und Isabella als in König Philipp der Zweite een pakkend beeld te ontwerpen dier verschillende tijdperken, pakkend vooral om de niet opzettelijk gezochte actualiteit welke de auteur aan deze beide werken wist mee te geven. Kesten verdedigt nimmer bepaalde tendenzen. Hij laat menschen en feiten voor zichzelf spreken. Zijn partijdigheid is er dus eigenlijk eene die boven de partijen staat en die daardoor een beklemmenden indruk achterlaat. In Die Kinder von Gernika beschrijft hij het leven van een rustig Spaansch gezin tijdens den burgeroorlog en als emigranten in Parijs. Hij laat dit verhaal vertellen door een der naar Parijs ge vluchte jongens. Het is merkwaardig, te bespeuren hoeveel Kesten ondanks de wel zeer simpele struc tuur van zijn boek weet te bereiken. Aangrijpend is zijn beschrijving van het bombardement van Guernica, aangrijpend vooral om de fatale gelaten heid waarmee de jongen er verslag van doet. De indrukwekkende soberheid van Kesten's verhaaltrant geeft dezen roman de waarde van een document humain van den eersten rang. Men late het niet ongelezen. Mr. E. Elias. Van den Hagenaar en zijn stad. Met tekeningen van Piet van der Hem. (Andries Blitz. Amsterdam.) Elias toont zich in dit boekje een vaardig en dikwijls ook wel geestig auteur. Hij heeft oog voor de kleine eigenaardigheden, die iemand, in dit geval den Hagenaar, typeeren. Hij is grappig op zijn tijd, hij kan gevoelig zijn op zijn tijd, al is deze gevoelig heid wel eens op het kantje van het sentimenteele af. Maar hij kent de stad en haar bewoners op zijn duimpje en hij houdt van beide, al is hij dan ook geenszins blind voor de minder plezierige hebbe lijkheden. Hij vertelt van een bezoek met een tante aan een echte lunchroom voor tantes, voor Haagsche tantes; hij wandelt met u langs den Scheveningschen boulevard en door de dito Boschjes; hij babbelt onderhoudend over politiek en niet minder over de politieke figuren, die men op Vijverberg en Plein pleegt te ontmoeten, tot den Onvermijdelijken Heer Ebels toe; hij beschrijft de echte Haagsche Heeren, maar die zijn natuurlijk allemaal echt; hij mist een Bohème maar vindt het toch aan den anderen kant wel erg plezierig dat kunstenaars met waaiende lokken het straatbeeld niet verontreinigen. Kortom, het lijkt wel of in dit boekje, door Piet van der Hem met vlotte krabbels verlucht, een geboren en getogen Hagenaar aan het woord is, en de schrijver weet vermakelijk te vertellen. A. Viruly. Sneeuw, naar de witte zomer. Met 7o fotoillustraties. (Andries Blitz. Amsterdam). Een opgewekt boek, dit nieuwe van Viruly. Een boek dat men met genoegen leest, terwijl men toch telkens even denkt: zou een man die zoo vaardig weet te verhalen, die het blijkt uit velerlei details zoo scherp ook weet op te merken, niet in staat zijn een roman te schrijven, die dieper indrukken nalaat? Het is eigenlijk altijd zoo met Viruly's werk geweest: het wekte verwachtingen die tot nu toe niet in vervulling zijn gegaan. Daarmee wil natuur lijk niets woiden afgedaan aan de verdiensten die deze roman en dit relaas van de wintersport bezit. De voornaamste daarvan is wellicht dat men na het lezen onmiddellijk lust heeft een enkele reis St. Moritz te nemen. Andries Blitz maakte er een royale uitgave van. OUDE EN NIEUWE KUNST (Adv.) Tl KOT l N DEN HAAG - NASSAUPLEIN 6 EASTERN ART PAG. 10 DE GROENE No. 3230

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl