De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 29 april pagina 15

29 april 1939 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

NOG DUIZEND WOORDEN en dan ga ik naar bed IK heb slaap en ik zou ontzettend graag naar bed willen. Dan krijg je zoo'n leeg gevoel in je maag. Je hoofd wordt watteachtig, je ledematen slap. Mijn armen doen zoo'n beetje waar ze zin in hebben en ze trekken zich niet veelmeer van mij aan. Nu is het tijd om hardop te gapen en naar bed te gaan. Het licht in de slaapkamer is al aan, het bed ligt open. Zacht zijn de kussens, verend is de matras, wit zijn de lakens en warm de dekens. Ja, ik heb slaap. Ik zal van te voren nog yoghurt eten. En misschien een sinaasappel. En mis schien nog een beschuit met veel boter enkaas. Ja, zeker ook nog een beschuit met kaas. En een slok koude thee. Ziet, lezers, dat zou ik nu allemaal willen doen. Maar ik kan het niet. Met het leege gevoel in mijn maag, met het langzamerhand huiverig en rillerig worden van romp en ledematen, met slappe vingers en geeuwende kaken blijf ik voor mijn schrijfmachine zitten om nog een stukje te schrijven voor De Groene. Wat, vind u het niet noodig? Mag ik, wat u betreft, wel naar bed gaan? Maar u meent toch niet, dat deze plaats hier in het blad wit kan blijven? Dat er niets hoeft te staan? En dan, ik moet toch leven. Wij staan hier, geachte lezer en beste vrienden, voor het conflict tusschen plicht en plezier, tusschen maatschap pelijke noodzaak en menschelijke ver langen.Het is een samentreffen tusschen consumptie en productie. Het is het maatschappelijk vraagstuk in een notedop. Als ik naar bed ga, schep ik werk gelegenheid voor anderen. Maar daar voel ik niets voor. Ook de mijnwerker wil morgenochtend om zes uur graag nog wat blijven liggen. En toch moet hij opstaan om voor vrouw en kind in de zwarte mijn de kolen te bikken, opdat uw kachel met haar warmte uw botten doorstraalt. Ik moet er niet aan denken. Zes uur op ! Ik vind acht uur al tamelijk vroeg. Niet, dat het u inte resseert, maar ik wil u wel zeggen, dat, als ik vanavond tot halfeen voor u, althans voor de leege ruimte in dit blad, zit te tikken, ik in geen geval voor half negen zal opstaan. Ik zet den wek ker om kwart over acht, maar ik sta pas op om half negen. Dus nu kunt u kiezen. Of ik sta om even over acht op en dan schrijf ik nu geen letter meer, of ik schrijf nu door. Maar dan sta ik niet op voor half negen. Trouwens, u kunt niet kiezen. De klant is geen ko ning. Ik ben koning, en ik zal schrij ven, hoeveel, hoelang, hoe en wat ik zelf wil. U bent onderdaan en ik keizer, zoo lang ik ten minste niet naar bed wil gaan. Want dat kan ik niet. Ik moet waken en schrijven voor mijn volk. Welaan, geliefde onderdanen, uw vorst verlangt ontzettend naar Zijn Konink lijkledikant. Maar als een geestelijken landsvader betaamt, blijft hij op om over u te waken. Nu is het kwart over twaalf. De radio van de buren is lang zamerhand ingeslapen, mijn linkerbeen ook. Nog een half velletje en ik mag naar bed. In totaal duizend woorden. Duizend woorden. Duizend woorden. Nu nog een keer en het zijn er weer tien minder. Negenhonderdnegentig. Duizend woorden lang iets te be denken is niet veel. Het is vol, voordat je het weet. Maar als je slaap hebt en zoo erg graag naar bed wilt.... Maar ga dan naar bed en verveel ons niet met dat gezeur. Ga en houd je mond." Maar dat kan ik nu juist niet. De plicht, weet u, lieve lezer, de plicht e.i het werk. Het bed is niet belang rijk. Het is alleen zoo prettig, zoo prettig, zoo zacht, zoo liefelijk warm. ZOO juist heb ik het aantal woorden geteld. Ik heb nu al ruim zeven honderd. Dus nog maar driehonderd ongeveer. Ziet u wel, hoe het meevalt. Nog driehonderd en ik ga slapen. Nog maar tweehonderdvijftig en ik trek met een zucht van genoegen mijn schoenen uit. Ik hang mijn pak over den kleerenhanger, schuif in mijn pyama en het leed van den heelen dag is vergeten. Het is natuurlijk niet erg mooi, zoo zonder waardeering over je werk te praten. Maar ja, als je zoo'n zin hebt om er mee uit te scheiden en gauw in bed te kruipen. U kunt dat zeker begrijpen. Misschien moet u óók juist iets werken en zit u maar in De Groene te bladeren. Wellicht kunt u mij heelemaal niets verwijten. Kijkt u naar uw zelf ! Doet u altijd alles met zoo veel animo? Ik wed van niet. U kunt dat best begrijpen, dat ik zoo'n afgrijselijken zin in mijn lekkere verende bed heb. Achthonderdzeventig woorden. Ik tel natuurlijk geen woorden, want dat zou te lang ophouden. Ik tel regels. Ik tik ongeveer tien woorden op een regel. Zoo doet bijna elke journalist. Ben je niet precies zeker van het aantal, dan tel je een stuk of wat regels na elkaar en neemt het gemiddelde. Bij mij is het wel zoo ongeveer tien per regel. Nu moet ik beginnen op te letten, dat ik er niet overheen kom. Drie en negen tig regels. Dus nog zeven regels. Nog zeventig woorden. Gebruik ze goed, kerel. Geef den lezers nog snel iets kernachtigs. Direct ga je sluiten en dan ga je naar bed, onherroepelijk. Dus nog een les, een pointe, een moraal. Nog maar vijftig woorden. Oh, dat het mij toch nog te binnen schiet voor het einde, dat met sneltreinvaart nadert. Kom, denk! Nee, lezers, heusch, ik vind niets meer. En ik heb nog vijf, neen nog n woord: goedennacht!" F. Van dee dapperen soldaat Schwejk tot Don Carlos HET was 1933. Op een mooien Zondagochtend liep ik door de straten van Berlijn. Allerlei gedachten flitsten door mijn hoofd, gedachten, waaraan het mooie weer volkomen vreemd was. De barometer van mijn stemmingen stond namelijk op,,storm". De politieke situatie werd van dag tot dag onduidelijker; het eenige weken te voren aan de macht gekomen nationaal-socialisme begon juist met zijn werkzaamheid". Je voelde je onveilig en als je op straat een voorbijganger aankeek, vond je die zelfde gevoelens en gedachten weerspiegeld in het ge zicht van dien ander. Je ontweek de groote, breede boulevards, waar de uni form het straatbeeld bepaalde en maakte liever een omweg om je doel te bereiken.... ten minste: als je al een doel had. Achteraf beschouwd moet ik toen bij mijzelf Goethe geciteerd hebben: nichts zu suchen, das war mein Sinn". Plotse ling stond ik voor een reclamezuil. Werktuigelijk begon ik te lezen: slag zinnen, oproepingen, verordeningen, tot mijn blik op een hél kleine aan kondiging viel, die bijna onder al die groote politieke" aanplakbiljetten schuil ging: Volksvoorstelling. Max Pallenberg in: Der brave Soldat Schwejk. Zondagmiddag, 14 uur." Ik had Pallenberg langen tijd niet meer gezien; mijn smalle beurs was nog net breed genoeg voor de volksvoorstellings-prijzen en bovendien kon ik wat afleiding best gebruiken. Dus tracteerde ik mezelf op een kaartje, ergens hél in de hoogte.... Het werd een middag, dien ik mijn leven lang niet zal vergeten. Pallenberg, de groote uitbeelder van menschen, de geniale goochelaar me} woorden, d%»man die met een glimlac,h de kleine menschelijke zwakheden wist bloot te leggen, in zijn glansrol als een voudig Tsjechisch soldaat, als soldaat Kleine perikelen IK herinner mij hoe in mijn prille jeugd de kleinigheid van den Boeren oorlog gebeurde en hoe de kermissen vervuld waren van dat alles en hoe de getatoueerde dame ? de film van die dagen op de volgende wijze door haar Ansager" van semi-Duitschen bloede werd aangekondigd Hier ziet-oe die tatowierte Dame. Auf den Rücken Kaiser Wilhelm, Kaiser Franz Jozef und die Königin Victoria. Auf die Brust General Botha, General de Wet und General de la Rey. Auf die Beine nur Tiere. ... !" De wereld had nog geen haast, en tegen den tijd dat er nieuwe schokkende dingen gebeurden, bleek de dochter van de getatoueerde dame nog blanco te zijn en bereid de actualiteit te dienen, Keuringscommissies waren er nog niet om het vak te nekken. Aan dat alles dacht ik toen ik het bericht las dat in het casino van Biarritz een jonge Venezolaansche schandaal verwekte met een ceintuur, waarop de namen van de drie totali taire hoofdsteden" Rome, Berlijn en Tokio, geborduurd waren. Uit de algemeene verontwaardiging maak ik op dat de ceintuur niet het karakter had van die welke tot voor korten tijd in het Musée de Cluny te bezichtigen waren. De dame ontdeed zich van haar ceintuur of men dwong haar daartoe en om zich van haar onzij digheid te overtuigen, vertoonde zij de keerzijde, waarop de namen Parijs, New York en Londen waren aangebracht. De heldhaftigheid van het geval kreeg hierdoor wel een schok, want men kan achting hebben voor den moed der overtuiging, vooral in een vijandig milieu, en minder achting voor iemand die politiek een achterkant en een voorkant heeft van verschil lend karakter, en daarbij niet eens het excuus van de getatoueerde dame uit mijn jeugd kan aanvoeren, die zich op algemeene wetten van publi citeit, actualiteit en illustratie kon beroepen. Behalve de voorzijde en de achterzijde zitten er trouwens aan het geval nog andere kanten, want stel u voor dat wij het politieke wereld debat op onze lichamen gaan uit vechten ! Ge loopt met Rome en Berlijn en Tokio op uw plastron en in sommige kringen zal men u wellicht dwingen uw hemd uit te trekken, doch hoe heeft men het geval uit een oogpunt van taktiek op te vatten, wanneer ge die namen in onuitwischbare karakters op die zijde van uw pantalon hebt geborduurd die het meest ongehinderd zulke opschriften verdragen kan? Naast ons uniformverbod zou dus een vooruitziende geest een uniform verbod willen plaatsen van opschriften op kleedingstukken, van welken aard ook. Opdat het uitkleeden het uitslui tend voorrecht blijve van den Fiscus en niet bepaald worde door opvattingen van staatkundigen aard. Het uitkleeden voor het naar bed gaan blijve echter toegestaan. J. VAN HOORN van een klein, jong leger, dat zulk een critiek ook met een glimlach wist te aanvaarden. Het was een schoone middag, een bevrijding van de weinig verheffende gedachten van allen dag. Ik wist toen nog niet, dat het in menig opzicht een laatste middag" was. Wist ik, dat het de laatste keer was, dat Pallenberg te Berlijn zou optreden ? Wist ik, dat hij eenige jaren later in de hoofdstad van hetzelfde land, welks leger hij dien middag zoo liefdevol had gecaricaturiseerd, een vreeselijken dood zou vinden ? Ik wist dat alles niet; even min als ik wist, dat ik zes jaar lang geen voet meer in een schouwburg zou zetten. Nu weet ik dit alles. Nu weet ik wat geestelijke ontbering, honger, is. Nu weet ik ook van den ondergang van het leger, waarvan de dappere soldaat Schwejk het laatste lid was. Nu weet ik nog meer dingen, waarover ik liever niet schrijf. HET was 1939. Weer liep ik door de straten eener stad. Weer was mijn hoofd vol van kommervolle ge dachten, en weer viel mijn blik op een kle:n aanplakbiljet: Volksvoorstelling" Maar het waren niet meer de straten van Berlijn, doch die van Amsterdam. En mijn zorgen waren van anderen aard dan die van 1933. En de op het biljet aangekondigde volksvoorstelling was die van Don Carlos". Nu viel mij plotseling in, dat ik jaren lang het theater nog slechts van buiten had ge zien; nu voelde ik plotseling weer de geestelijke honger", die, door de ge woonte verdrongen", thans weer hevig begon te knagen. Hoewel mijn beurs nog smaller was dan destijds te Ber lijn, offerde ik het kleine voor mij nog groote bedrag, dat alweer voor een plaats hél in de hoogte noodig was.... ik heb er geen spijt van gehad. Vaak heb ik het meesterwerk van Schiller gezien, maar nooit te voren met zulke oogen en in het bewustzijn van zijn eeuwige actualiteit. Zijn de eerste woorden: die schonen Tage in Aranjuez sind nun zu Ende", niet het begin van die zes jaren? Zijn zij niet tegelijkertijd einde en dreigend begin? Zoo geven zij hem, die dit alles weet, het voorgevoel van komend onheil en verdwijnend geluk. En telkens weer flitst het als een bliksemstraal door het stuk in zijn verder verloop: hoe profe tisch de dichter onzen tijd heeft ge zien.... en ik vrees: niet slechts ónzen tijd. Waar is de vrijheid van gedachte? Waar zijn humaniteit en verdraag zaamheid? Eiken dag opnieuw wordt Posa door Alva vermoord. Maar iets blijft: Schonere Zeiten werden kom men". Dit te weten, déze zekerheid, dat Recht en Gerechtigheid eens zullen zegevieren, is onuitroeibaar in den menschelijke geest geworteld. Wat ook gebeure ! En heel voorzichtig, heel onopvallend dringt zich nog het weten van iets anders aan ons op: Das Leben ist doch schön". Het was wellicht slechts déze gedachte, die het mogelijk maakte, zes zóó lange, zóó afschuwe lijke jaren te verdragen. Van den dapperen soldaat Schwejk tot Don Carlos. Zes jaren. Zes lange jaren. Ginds een einde, hier een begin. En aan dat begin van het zevende jaar staan, ondanks alles, Schiller's woor den: Das Leben ist doch schön". CURT FRIEDMANN Ingezonden en niet geplaatste copy wordt slechts geretourneerd indien voorzien van gefrankeerde envelop met naam en adres van den afzender De red. PAG. 15 DE GROENE No. 3230

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl