Historisch Archief 1877-1940
NOG DUIZEND WOORDEN
en dan ga ik naar bed
IK heb slaap en ik zou ontzettend
graag naar bed willen. Dan krijg je
zoo'n leeg gevoel in je maag. Je hoofd
wordt watteachtig, je ledematen slap.
Mijn armen doen zoo'n beetje waar ze
zin in hebben en ze trekken zich niet
veelmeer van mij aan. Nu is het tijd
om hardop te gapen en naar bed te
gaan.
Het licht in de slaapkamer is al aan,
het bed ligt open. Zacht zijn de kussens,
verend is de matras, wit zijn de lakens
en warm de dekens. Ja, ik heb slaap.
Ik zal van te voren nog yoghurt eten.
En misschien een sinaasappel. En mis
schien nog een beschuit met veel boter
enkaas. Ja, zeker ook nog een beschuit
met kaas. En een slok koude thee.
Ziet, lezers, dat zou ik nu allemaal
willen doen. Maar ik kan het niet. Met
het leege gevoel in mijn maag, met het
langzamerhand huiverig en rillerig
worden van romp en ledematen, met
slappe vingers en geeuwende kaken
blijf ik voor mijn schrijfmachine zitten
om nog een stukje te schrijven voor De
Groene. Wat, vind u het niet noodig?
Mag ik, wat u betreft, wel naar bed
gaan? Maar u meent toch niet, dat
deze plaats hier in het blad wit kan
blijven? Dat er niets hoeft te staan?
En dan, ik moet toch leven.
Wij staan hier, geachte lezer en beste
vrienden, voor het conflict tusschen
plicht en plezier, tusschen maatschap
pelijke noodzaak en menschelijke ver
langen.Het is een samentreffen tusschen
consumptie en productie. Het is het
maatschappelijk vraagstuk in een
notedop. Als ik naar bed ga, schep ik werk
gelegenheid voor anderen. Maar daar
voel ik niets voor. Ook de mijnwerker
wil morgenochtend om zes uur graag
nog wat blijven liggen. En toch moet
hij opstaan om voor vrouw en kind in
de zwarte mijn de kolen te bikken,
opdat uw kachel met haar warmte uw
botten doorstraalt. Ik moet er niet aan
denken. Zes uur op ! Ik vind acht uur
al tamelijk vroeg. Niet, dat het u inte
resseert, maar ik wil u wel zeggen, dat,
als ik vanavond tot halfeen voor u,
althans voor de leege ruimte in dit
blad, zit te tikken, ik in geen geval voor
half negen zal opstaan. Ik zet den wek
ker om kwart over acht, maar ik sta
pas op om half negen. Dus nu kunt u
kiezen. Of ik sta om even over acht
op en dan schrijf ik nu geen letter meer,
of ik schrijf nu door. Maar dan sta ik
niet op voor half negen. Trouwens, u
kunt niet kiezen. De klant is geen ko
ning. Ik ben koning, en ik zal schrij
ven, hoeveel, hoelang, hoe en wat ik
zelf wil. U bent onderdaan en ik keizer,
zoo lang ik ten minste niet naar bed
wil gaan. Want dat kan ik niet. Ik moet
waken en schrijven voor mijn volk.
Welaan, geliefde onderdanen, uw vorst
verlangt ontzettend naar Zijn Konink
lijkledikant. Maar als een geestelijken
landsvader betaamt, blijft hij op om
over u te waken. Nu is het kwart over
twaalf. De radio van de buren is lang
zamerhand ingeslapen, mijn linkerbeen
ook. Nog een half velletje en ik mag
naar bed. In totaal duizend woorden.
Duizend woorden. Duizend woorden.
Nu nog een keer en het zijn er weer tien
minder. Negenhonderdnegentig.
Duizend woorden lang iets te be
denken is niet veel. Het is vol, voordat
je het weet. Maar als je slaap hebt en
zoo erg graag naar bed wilt....
Maar ga dan naar bed en verveel
ons niet met dat gezeur. Ga en houd je
mond."
Maar dat kan ik nu juist niet. De
plicht, weet u, lieve lezer, de plicht
e.i het werk. Het bed is niet belang
rijk.
Het is alleen zoo prettig, zoo prettig,
zoo zacht, zoo liefelijk warm.
ZOO juist heb ik het aantal woorden
geteld. Ik heb nu al ruim zeven
honderd. Dus nog maar driehonderd
ongeveer. Ziet u wel, hoe het meevalt.
Nog driehonderd en ik ga slapen. Nog
maar tweehonderdvijftig en ik trek met
een zucht van genoegen mijn schoenen
uit. Ik hang mijn pak over den
kleerenhanger, schuif in mijn pyama en het
leed van den heelen dag is vergeten.
Het is natuurlijk niet erg mooi, zoo
zonder waardeering over je werk te
praten. Maar ja, als je zoo'n zin hebt
om er mee uit te scheiden en gauw
in bed te kruipen. U kunt dat zeker
begrijpen. Misschien moet u óók juist
iets werken en zit u maar in De Groene
te bladeren. Wellicht kunt u mij
heelemaal niets verwijten. Kijkt u naar uw
zelf ! Doet u altijd alles met zoo veel
animo? Ik wed van niet. U kunt dat
best begrijpen, dat ik zoo'n
afgrijselijken zin in mijn lekkere verende bed
heb.
Achthonderdzeventig woorden. Ik
tel natuurlijk geen woorden, want dat
zou te lang ophouden. Ik tel regels. Ik
tik ongeveer tien woorden op een regel.
Zoo doet bijna elke journalist. Ben je
niet precies zeker van het aantal, dan
tel je een stuk of wat regels na elkaar
en neemt het gemiddelde. Bij mij is
het wel zoo ongeveer tien per regel.
Nu moet ik beginnen op te letten, dat
ik er niet overheen kom. Drie en negen
tig regels. Dus nog zeven regels. Nog
zeventig woorden. Gebruik ze goed,
kerel. Geef den lezers nog snel iets
kernachtigs. Direct ga je sluiten en dan
ga je naar bed, onherroepelijk. Dus nog
een les, een pointe, een moraal. Nog
maar vijftig woorden. Oh, dat het
mij toch nog te binnen schiet voor het
einde, dat met sneltreinvaart nadert.
Kom, denk! Nee, lezers, heusch, ik
vind niets meer. En ik heb nog vijf,
neen nog n woord: goedennacht!"
F.
Van dee dapperen soldaat
Schwejk tot Don Carlos
HET was 1933. Op een mooien
Zondagochtend liep ik door de
straten van Berlijn. Allerlei gedachten
flitsten door mijn hoofd, gedachten,
waaraan het mooie weer volkomen
vreemd was. De barometer van mijn
stemmingen stond namelijk op,,storm".
De politieke situatie werd van dag tot
dag onduidelijker; het eenige weken
te voren aan de macht gekomen
nationaal-socialisme begon juist met zijn
werkzaamheid". Je voelde je onveilig
en als je op straat een voorbijganger
aankeek, vond je die zelfde gevoelens
en gedachten weerspiegeld in het ge
zicht van dien ander. Je ontweek de
groote, breede boulevards, waar de uni
form het straatbeeld bepaalde en
maakte liever een omweg om je doel
te bereiken.... ten minste: als je al een
doel had.
Achteraf beschouwd moet ik toen bij
mijzelf Goethe geciteerd hebben: nichts
zu suchen, das war mein Sinn". Plotse
ling stond ik voor een reclamezuil.
Werktuigelijk begon ik te lezen: slag
zinnen, oproepingen, verordeningen,
tot mijn blik op een hél kleine aan
kondiging viel, die bijna onder al die
groote politieke" aanplakbiljetten
schuil ging: Volksvoorstelling. Max
Pallenberg in: Der brave Soldat
Schwejk. Zondagmiddag, 14 uur."
Ik had Pallenberg langen tijd niet
meer gezien; mijn smalle beurs was
nog net breed genoeg voor de
volksvoorstellings-prijzen en bovendien kon
ik wat afleiding best gebruiken. Dus
tracteerde ik mezelf op een kaartje,
ergens hél in de hoogte.... Het werd
een middag, dien ik mijn leven lang
niet zal vergeten.
Pallenberg, de groote uitbeelder van
menschen, de geniale goochelaar me}
woorden, d%»man die met een glimlac,h
de kleine menschelijke zwakheden wist
bloot te leggen, in zijn glansrol als een
voudig Tsjechisch soldaat, als soldaat
Kleine perikelen
IK herinner mij hoe in mijn prille
jeugd de kleinigheid van den Boeren
oorlog gebeurde en hoe de kermissen
vervuld waren van dat alles en hoe de
getatoueerde dame ? de film van die
dagen op de volgende wijze door
haar Ansager" van semi-Duitschen
bloede werd aangekondigd Hier
ziet-oe die tatowierte Dame. Auf den
Rücken Kaiser Wilhelm, Kaiser Franz
Jozef und die Königin Victoria. Auf
die Brust General Botha, General de
Wet und General de la Rey. Auf die
Beine nur Tiere. ... !"
De wereld had nog geen haast, en
tegen den tijd dat er nieuwe schokkende
dingen gebeurden, bleek de dochter
van de getatoueerde dame nog blanco
te zijn en bereid de actualiteit te dienen,
Keuringscommissies waren er nog niet
om het vak te nekken.
Aan dat alles dacht ik toen ik het
bericht las dat in het casino van
Biarritz een jonge Venezolaansche
schandaal verwekte met een ceintuur,
waarop de namen van de drie totali
taire hoofdsteden" Rome, Berlijn en
Tokio, geborduurd waren. Uit de
algemeene verontwaardiging maak ik op
dat de ceintuur niet het karakter had
van die welke tot voor korten tijd in
het Musée de Cluny te bezichtigen
waren. De dame ontdeed zich van
haar ceintuur of men dwong haar
daartoe en om zich van haar onzij
digheid te overtuigen, vertoonde zij de
keerzijde, waarop de namen Parijs, New
York en Londen waren aangebracht.
De heldhaftigheid van het geval
kreeg hierdoor wel een schok, want
men kan achting hebben voor den
moed der overtuiging, vooral in een
vijandig milieu, en minder achting
voor iemand die politiek een achterkant
en een voorkant heeft van verschil
lend karakter, en daarbij niet eens
het excuus van de getatoueerde dame
uit mijn jeugd kan aanvoeren, die
zich op algemeene wetten van publi
citeit, actualiteit en illustratie kon
beroepen. Behalve de voorzijde en de
achterzijde zitten er trouwens aan het
geval nog andere kanten, want stel
u voor dat wij het politieke wereld
debat op onze lichamen gaan uit
vechten ! Ge loopt met Rome en Berlijn
en Tokio op uw plastron en in sommige
kringen zal men u wellicht dwingen
uw hemd uit te trekken, doch hoe
heeft men het geval uit een oogpunt
van taktiek op te vatten, wanneer ge
die namen in onuitwischbare karakters
op die zijde van uw pantalon hebt
geborduurd die het meest ongehinderd
zulke opschriften verdragen kan?
Naast ons uniformverbod zou dus
een vooruitziende geest een uniform
verbod willen plaatsen van opschriften
op kleedingstukken, van welken aard
ook. Opdat het uitkleeden het uitslui
tend voorrecht blijve van den Fiscus
en niet bepaald worde door opvattingen
van staatkundigen aard. Het uitkleeden
voor het naar bed gaan blijve echter
toegestaan.
J. VAN HOORN
van een klein, jong leger, dat zulk een
critiek ook met een glimlach wist te
aanvaarden. Het was een schoone
middag, een bevrijding van de weinig
verheffende gedachten van allen dag.
Ik wist toen nog niet, dat het in menig
opzicht een laatste middag" was.
Wist ik, dat het de laatste keer was,
dat Pallenberg te Berlijn zou optreden ?
Wist ik, dat hij eenige jaren later in
de hoofdstad van hetzelfde land, welks
leger hij dien middag zoo liefdevol had
gecaricaturiseerd, een vreeselijken dood
zou vinden ? Ik wist dat alles niet; even
min als ik wist, dat ik zes jaar lang
geen voet meer in een schouwburg zou
zetten.
Nu weet ik dit alles. Nu weet ik wat
geestelijke ontbering, honger, is. Nu
weet ik ook van den ondergang van het
leger, waarvan de dappere soldaat
Schwejk het laatste lid was. Nu weet
ik nog meer dingen, waarover ik liever
niet schrijf.
HET was 1939. Weer liep ik door
de straten eener stad. Weer was
mijn hoofd vol van kommervolle ge
dachten, en weer viel mijn blik op een
kle:n aanplakbiljet: Volksvoorstelling"
Maar het waren niet meer de straten
van Berlijn, doch die van Amsterdam.
En mijn zorgen waren van anderen
aard dan die van 1933. En de op het
biljet aangekondigde volksvoorstelling
was die van Don Carlos". Nu viel mij
plotseling in, dat ik jaren lang het
theater nog slechts van buiten had ge
zien; nu voelde ik plotseling weer de
geestelijke honger", die, door de ge
woonte verdrongen", thans weer hevig
begon te knagen. Hoewel mijn beurs
nog smaller was dan destijds te Ber
lijn, offerde ik het kleine voor mij
nog groote bedrag, dat alweer voor
een plaats hél in de hoogte noodig
was.... ik heb er geen spijt van gehad.
Vaak heb ik het meesterwerk van
Schiller gezien, maar nooit te voren
met zulke oogen en in het bewustzijn
van zijn eeuwige actualiteit. Zijn de
eerste woorden: die schonen Tage in
Aranjuez sind nun zu Ende", niet het
begin van die zes jaren? Zijn zij niet
tegelijkertijd einde en dreigend begin?
Zoo geven zij hem, die dit alles weet,
het voorgevoel van komend onheil en
verdwijnend geluk. En telkens weer
flitst het als een bliksemstraal door het
stuk in zijn verder verloop: hoe profe
tisch de dichter onzen tijd heeft ge
zien.... en ik vrees: niet slechts ónzen
tijd. Waar is de vrijheid van gedachte?
Waar zijn humaniteit en verdraag
zaamheid? Eiken dag opnieuw wordt
Posa door Alva vermoord. Maar iets
blijft: Schonere Zeiten werden kom
men". Dit te weten, déze zekerheid,
dat Recht en Gerechtigheid eens zullen
zegevieren, is onuitroeibaar in den
menschelijke geest geworteld. Wat ook
gebeure ! En heel voorzichtig, heel
onopvallend dringt zich nog het weten
van iets anders aan ons op: Das Leben
ist doch schön". Het was wellicht
slechts déze gedachte, die het mogelijk
maakte, zes zóó lange, zóó afschuwe
lijke jaren te verdragen.
Van den dapperen soldaat Schwejk
tot Don Carlos. Zes jaren. Zes lange
jaren. Ginds een einde, hier een begin.
En aan dat begin van het zevende jaar
staan, ondanks alles, Schiller's woor
den: Das Leben ist doch schön".
CURT FRIEDMANN
Ingezonden en niet geplaatste copy
wordt slechts geretourneerd indien
voorzien van gefrankeerde envelop
met naam en adres van den afzender
De red.
PAG. 15 DE GROENE No. 3230