De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 6 mei pagina 15

6 mei 1939 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

Uit de natuur De schrik der kerkhoven Het leven en de levensgewoonten van den kerk*uil Rinke Tolman BUITENGEWOON talrijk ten on zent kan men den kerkuil niet noemen, maar niettemin komt hij overal in ons land in behoorlijken ge tale voor. Dat hij een vogel is, die meermalen in het middelpunt staat eener innige belangstelling, waarin niet zelden een element van angst schuilt al begint de vrees voor uilen hoe langer hoe meer tot het verleden te behooren kan alleen reeds wor den geconcludeerd uit de veelheid der namen, die het volk aan den vogel heeft gegeven. Wij laten hier een aan tal gewestelijke, o.m. Friesche, ken schetsingen volgen, die, naar wij ver der zullen zien, hetzij aanwijzingen betreffende de verblijfplaats van den vogel bevatten, hetzij zinspelen op zijn uiterlijk voorkomen en zijn gewoon ten: torenuil, toer-ül(e), oranje-uil, lijk(en)uil, katuil, kransuil, tsjerkl(e), tsjerkhófsul(e), waer-ül(e). Wat den verplaatsingsdrang der kerkuilen betreft, loopen de gedra gingen der verschillende individuen ten zeerste uiteen: sommige zijn echte standvogels; deze honkvasten blijven in of nabij hun broedgebied; weer anderen blijven wel-is-waar binnen de Nederlandsche grenspalen, maar zwer ven toch soms verscheidene tientallen kilometers van huis; ook zijn er kerk uilen, wier reislust als echte trek kan worden aangeduid: zij bezoeken b.v. Frankrijk. Buitenlandsche kerkuilen dwalen op hun beurt zoo nu en dan af naar deze gewesten. De migratie in het najaar strekt zich over de drie herfstmaanden uit, die in het voorjaar blijft bepaald tot Maart en April. Felle vrieskoude met als gevolg voedselgebrek kan voor de kerkuilen soms zeer noodlottig zijn; ook in December 1938 zijn weer vele individuen als slachtoffers van het voor hen ongun stige weer gevallen. Andere jaren, be rucht geworden door kerkuilensterfte op groote schaal tot overmaat van ramp eischte in sommige gevallen een besmettelijke ziekte ook nog vele vogel levens?, waren 1921?1922, 1929 en J934?Q35- In beide laatstgenoemde jaren waren het niet uitsluitend Neder landsche kerkuilen, wier levensdraad zoo schielijk werd afgesneden, maar ook vele exemplaren uit den vreemde. DE kerkuilen zijn nachtvoeders: zoowel wanneer het volop don ker is als in de beide schemeringen ver laten zij hun schuilplaatsen om hun jachtbedrijf uit te oefenen. Hun prooi objecten bestaan in de meeste ge vallen uit zoogdieren: muizen maken het voornaamste deel uit van hun menu doch zij weten ook wel ratten te ver schalken, terwijl mollen, eekhoorns, vleermuizen, konijnen, kikkers, kevers en andere insecten ook niet steeds vei lig zijn voor hun klauwen. Zelfs moet het af en toe voorkomen, dat zij visschen vangen, doch deze vormen een buit, die buiten het gewone kader valt. Wel dient er echter nog op te worden gewezen, dat vogels soms eveneens slachtoffers worden van hun jachtlust, doch een ernstige bedreiging voor onze gevederde zangers vormen de kerkuilen geenszins: meestentijds stellen zij zich tevreden met musschen, niet omdat zij die het lekkerst vinden, maar omdat die nu eenmaal van alle vogels het tal rijkst zijn. TERWIJL bijvoorbeeld winterko ningen en patrijzen een snorrend geluid maken, wanneer zij vliegen, het gedruisch van een overtrekkende spreeuwenwolk soms klinkt alsof de wind plotseling opsteekt en ook andere vogels duidelijk hoorbaar zich ver plaatsen, wordt juist de vlucht der kerkuilen en die der andere uilen gekenmerkt door een volmaakte geruischloosheid, hetgeen te danken is aan de omstandigheid, dat de veeren heel dicht, zacht en los zijn. De pooten zijn eveneens bedekt met veeren, die echter zoo dun zijn, dat zij feitelijk meer op haren gelijken. Het is uiterst moeilijk een beschrij ving te geven, die aan alle kleur- en teekeningdétails van den uiterst gracieusen vogel recht laat wedervaren, temeer daar de tinten van de verschil lende kerkuilen meermalen ten zeerste uiteenloopen. Kort samengevat kan men echter zeggen, dat de bovendeden een wonderlijk fijne mengeling van zilvergrijze en oranjegele kleuren te aanschouwen geven, waarvan de pracht nog wordt geaccentueerd door het feit, dat dezelfde bovendeden zijn bestrooid met fijne, zwartwitte, ronde vlekjes, waardoor een uiterst verras send patroon ontstaat. Op hun beurt zijn de zwart-wit-bruin gespikkelde onderdeelen overwegend geel of rosbruin, maar zij zijn ook wel eens nagenoeg wit, dus vrijwel zonder eenige spik keling. Overigens is het niet in de laatste plaats de gezichtssluier, een grijswitte of lichtbruine krans van veeren rond om de oogen, die geelbruin of oranje is gezoomd en een eigenaardigen hart vorm heeft, welke aan den kerkuil verder zoo'n indrukwekkend voor komen geeft. Het geheel ziet er, van menschelijk standpunt bekeken, erg filosoofachtig uit, en niemand, die den kerkuil heeft leeren kennen, zal er zich over verbazen, dat beeldende kun stenaars bij voorkeur hun aandacht wijden aan den voornamen, statigen, geheimzinnigen vogel, die, wanneer hij rustig en onbewegelijk voor zich uit staat te staren, geheel den indruk maakt een gestyleerd dier te zijn. Een kunstenaar behoeft, nauwelijks met eenige overdrijving gesproken, den vogel slechts te copieeren, om in wei nige lijnen het wezen van den kerkuil bondig samen te vatten. WIJ noemden zooeven den kerkuil een geheimzinnigen vogel. Vele factoren zijn het, die hem tot een mysDe kerk-uil terieuzen klant stempelen: zijn smijdige vlucht zonder eenig gerucht, zijn letterlijk laag-bij-de-grondsche wiekslag, zijn sterk tot de verbeelding spre kende gezichtskrans, die aanleiding gaf tot den Duitschen naam Schleiereule", zijn groote duistere oogen, zijn jacht tijdens het nachtelijk of avondlijk uur en tenslotte, niet te vergeten, zijn stemgerucht: een onwelluidend klinkende, langgerekte krijsch, die, wanneer hij uit de fantastische sfeer van het late uur wordt voortgebracht, vooral eenvoudige menschen door merg en been gaat en hun den schrik om het hart doet slaan. Valt het te verwonde ren, dat onze nachtvogel en dit zelfde geldt feitelijk evenzeer voor andere uilensoorten in het bijgeloof van de plattelandsbevolking geruimen tijd, en nóg wel hier en daar, ondanks den invloed van school, krant, boek, radio en welken vorm van volksvoor lichting ook een belangrijke rol heeft gespeeld? Men beschouwde den kerkuil als den aankondiger van dood, verderf en ellende men behoeft slechts enkele der locale benamingen te raadplegen en handelde meer malen daar naar: te vuur en te zwaard werd hij vaak vervolgd en aan schuurdeuren gespijkerd, omdat in hem een booze geest zou schuilen. Wanneer wij hier nog aan toevoegen, dat de kerkuil, om angst,- honger- en andere aandoeningen te uiten, bovendien nog in staat is, heel gekke, sissende, snur kende, spinnende en knappende sna velgeluiden te produceeren, dan be hoeft niet met veel woorden uiteen te worden gezet, dat de ziel van den bijgeloovigen mensch meermalen van vrees was vervuld, wanneer hij een toevallige ontmoeting had met den geest der duisternis", den vogel, die bij de simpelen van harte onmiddellijk gedachten aan lijken en kerkhoven wakker riep en zulks, in exceptioneele gevallen, ten huidigen dage nóg doet. Kleine perikelen WIJ hebben met veel spanning en, eerlijk gezegd, met een tikje huivering gelezen hoe het bij ons aan het front" zal ik maar zeggen, toe gaat en wij zijn er min of meer bij betrokken omdat de vrijer van de juf bij de luchtdoelartillerie is, wat ons in het eerst wel zorgen berokkende en de juf menigmaal in tranen deed uit barsten op de meest ongelegen mo menten. Bij voorbeeld, net als ze koffie zette of aan het strijken was. Dan kwam er ineens een floers voor haar oogen, zei ze. ... Ik zie het", zei Gisse. Maar het floers is weg als je door mijn nieuwe nachthemd kijkt. Daar hebt u een gat in gebrand zoo groot als Schiphol. ..." Waarmede ik niet zeggen wil dat de vrijer van de juf op Schiphol gedetacheerd is, want ik voel niets voor de gevangenis, en ik weet dat het aanduiden van plaatsnamen en troepenonderdeelen streng verboden is. De vrijer van de juf is natuurlijk een troepenonderdeel en toen ik van de week in de keuken kwam, had hij zich van zijn stoel verplaatst zij zaten er voor de gezelligheid thee te drinken, omdat de salon visite had en op voorschrift van Defensie mag ik niet vertellen waarheen hij zich verplaatst had. Hij was overigens vol lof over het leven in dienst en ik was tenslotte blij dat zij toch maar in de keuken zaten, want hij smeet zijn asch op den grond, dankte mij voor de safiaantjes" en had iets ontstellend viarkants over zich gekregen. Dat doet de dienst en het gevaar. Toen hij wegging, vroeg de juf hem op de gang of hij vooral voor zichtig zou zijn en hij sprak gerust stellend: Als ik het kanon maar niet loodrecht gericht houd, kan me niets gebeuren...." Intusschen is er met de juf geen land te bezeilen. Vroeger ging ze iederen avond uit en nu schrijft ze niets anders dan briefkaarten, die portvrij zijn. En ook op onze kinderen is deze geest overgeslagen. Zij houden zich den ganschen dag met het krijgsspel on ledig en construeeren kazematten, vliegmachines en versperringen, zoodat je in de gang je nek breekt en de kinderkamer er uit ziet alsof er slag geleverd is. Er komt natuurlijk wel eens een oogenblik van inzinking, en op zoo'n moment hoorde ik de juf zeggen: Ik begrijp het niet; jullie hebben nu je kanonnen en dolken en geweren, kunnen jullie nu niet iets gezelligs verzinnen?" Na een kwartier was er de hevigste opwinding en de kleinste had een buil op zijn hoofd zoo groot als het fort X te Y. Het bleek dat de oudste, allen conventies ten spijt, met de wapenen der barbaren gevochten, en met een poot van het hobbelpaard geslagen had. Zonder de geringste waarschuwing en zonder enkele reden. Hij moest kok zijn en ik kan mij indenken dat je de wereldgeschiedenis desnoods kunt in gaan als korporaal, naar van een kok die keizer of dictator werd, zwijgt de historie. Intusschen zitten wij er maar mee, met dien nieuwen geest. J. VAN HOORN PAG. 15 DE GROENE No. 3231

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl