Historisch Archief 1877-1940
Uit de natuur
De schrik der kerkhoven
Het leven en de levensgewoonten
van den kerk*uil
Rinke Tolman
BUITENGEWOON talrijk ten on
zent kan men den kerkuil niet
noemen, maar niettemin komt hij
overal in ons land in behoorlijken ge
tale voor. Dat hij een vogel is, die
meermalen in het middelpunt staat
eener innige belangstelling, waarin
niet zelden een element van angst
schuilt al begint de vrees voor uilen
hoe langer hoe meer tot het verleden
te behooren kan alleen reeds wor
den geconcludeerd uit de veelheid der
namen, die het volk aan den vogel
heeft gegeven. Wij laten hier een aan
tal gewestelijke, o.m. Friesche, ken
schetsingen volgen, die, naar wij ver
der zullen zien, hetzij aanwijzingen
betreffende de verblijfplaats van den
vogel bevatten, hetzij zinspelen op zijn
uiterlijk voorkomen en zijn gewoon
ten: torenuil, toer-ül(e), oranje-uil,
lijk(en)uil, katuil, kransuil,
tsjerkl(e), tsjerkhófsul(e), waer-ül(e).
Wat den verplaatsingsdrang der
kerkuilen betreft, loopen de gedra
gingen der verschillende individuen
ten zeerste uiteen: sommige zijn echte
standvogels; deze honkvasten blijven
in of nabij hun broedgebied; weer
anderen blijven wel-is-waar binnen de
Nederlandsche grenspalen, maar zwer
ven toch soms verscheidene tientallen
kilometers van huis; ook zijn er kerk
uilen, wier reislust als echte trek kan
worden aangeduid: zij bezoeken b.v.
Frankrijk. Buitenlandsche kerkuilen
dwalen op hun beurt zoo nu en dan
af naar deze gewesten. De migratie
in het najaar strekt zich over de drie
herfstmaanden uit, die in het voorjaar
blijft bepaald tot Maart en April. Felle
vrieskoude met als gevolg
voedselgebrek kan voor de kerkuilen soms
zeer noodlottig zijn; ook in December
1938 zijn weer vele individuen als
slachtoffers van het voor hen ongun
stige weer gevallen. Andere jaren, be
rucht geworden door kerkuilensterfte
op groote schaal tot overmaat van
ramp eischte in sommige gevallen een
besmettelijke ziekte ook nog vele vogel
levens?, waren 1921?1922, 1929 en
J934?Q35- In beide laatstgenoemde
jaren waren het niet uitsluitend Neder
landsche kerkuilen, wier levensdraad
zoo schielijk werd afgesneden, maar
ook vele exemplaren uit den vreemde.
DE kerkuilen zijn nachtvoeders:
zoowel wanneer het volop don
ker is als in de beide schemeringen ver
laten zij hun schuilplaatsen om hun
jachtbedrijf uit te oefenen. Hun prooi
objecten bestaan in de meeste ge
vallen uit zoogdieren: muizen maken
het voornaamste deel uit van hun menu
doch zij weten ook wel ratten te ver
schalken, terwijl mollen, eekhoorns,
vleermuizen, konijnen, kikkers, kevers
en andere insecten ook niet steeds vei
lig zijn voor hun klauwen. Zelfs moet
het af en toe voorkomen, dat zij
visschen vangen, doch deze vormen een
buit, die buiten het gewone kader valt.
Wel dient er echter nog op te worden
gewezen, dat vogels soms eveneens
slachtoffers worden van hun jachtlust,
doch een ernstige bedreiging voor onze
gevederde zangers vormen de kerkuilen
geenszins: meestentijds stellen zij zich
tevreden met musschen, niet omdat zij
die het lekkerst vinden, maar omdat die
nu eenmaal van alle vogels het tal
rijkst zijn.
TERWIJL bijvoorbeeld winterko
ningen en patrijzen een snorrend
geluid maken, wanneer zij vliegen,
het gedruisch van een overtrekkende
spreeuwenwolk soms klinkt alsof de
wind plotseling opsteekt en ook andere
vogels duidelijk hoorbaar zich ver
plaatsen, wordt juist de vlucht der
kerkuilen en die der andere uilen
gekenmerkt door een volmaakte
geruischloosheid, hetgeen te danken is
aan de omstandigheid, dat de veeren
heel dicht, zacht en los zijn. De pooten
zijn eveneens bedekt met veeren, die
echter zoo dun zijn, dat zij feitelijk
meer op haren gelijken.
Het is uiterst moeilijk een beschrij
ving te geven, die aan alle kleur- en
teekeningdétails van den uiterst
gracieusen vogel recht laat wedervaren,
temeer daar de tinten van de verschil
lende kerkuilen meermalen ten zeerste
uiteenloopen. Kort samengevat kan
men echter zeggen, dat de bovendeden
een wonderlijk fijne mengeling van
zilvergrijze en oranjegele kleuren te
aanschouwen geven, waarvan de
pracht nog wordt geaccentueerd door
het feit, dat dezelfde bovendeden zijn
bestrooid met fijne, zwartwitte, ronde
vlekjes, waardoor een uiterst verras
send patroon ontstaat. Op hun beurt zijn
de zwart-wit-bruin gespikkelde
onderdeelen overwegend geel of rosbruin,
maar zij zijn ook wel eens nagenoeg
wit, dus vrijwel zonder eenige spik
keling.
Overigens is het niet in de laatste
plaats de gezichtssluier, een grijswitte
of lichtbruine krans van veeren rond
om de oogen, die geelbruin of oranje
is gezoomd en een eigenaardigen hart
vorm heeft, welke aan den kerkuil
verder zoo'n indrukwekkend voor
komen geeft. Het geheel ziet er, van
menschelijk standpunt bekeken, erg
filosoofachtig uit, en niemand, die den
kerkuil heeft leeren kennen, zal er
zich over verbazen, dat beeldende kun
stenaars bij voorkeur hun aandacht
wijden aan den voornamen, statigen,
geheimzinnigen vogel, die, wanneer
hij rustig en onbewegelijk voor zich
uit staat te staren, geheel den indruk
maakt een gestyleerd dier te zijn. Een
kunstenaar behoeft, nauwelijks met
eenige overdrijving gesproken, den
vogel slechts te copieeren, om in wei
nige lijnen het wezen van den kerkuil
bondig samen te vatten.
WIJ noemden zooeven den kerkuil
een geheimzinnigen vogel. Vele
factoren zijn het, die hem tot een
mysDe kerk-uil
terieuzen klant stempelen: zijn
smijdige vlucht zonder eenig gerucht, zijn
letterlijk laag-bij-de-grondsche
wiekslag, zijn sterk tot de verbeelding spre
kende gezichtskrans, die aanleiding
gaf tot den Duitschen naam
Schleiereule", zijn groote duistere oogen, zijn
jacht tijdens het nachtelijk of
avondlijk uur en tenslotte, niet te vergeten,
zijn stemgerucht: een onwelluidend
klinkende, langgerekte krijsch, die,
wanneer hij uit de fantastische sfeer
van het late uur wordt voortgebracht,
vooral eenvoudige menschen door merg
en been gaat en hun den schrik om het
hart doet slaan. Valt het te verwonde
ren, dat onze nachtvogel en dit
zelfde geldt feitelijk evenzeer voor
andere uilensoorten in het bijgeloof
van de plattelandsbevolking geruimen
tijd, en nóg wel hier en daar, ondanks
den invloed van school, krant, boek,
radio en welken vorm van volksvoor
lichting ook een belangrijke rol
heeft gespeeld? Men beschouwde den
kerkuil als den aankondiger van dood,
verderf en ellende men behoeft
slechts enkele der locale benamingen
te raadplegen en handelde meer
malen daar naar: te vuur en te zwaard
werd hij vaak vervolgd en aan
schuurdeuren gespijkerd, omdat in hem een
booze geest zou schuilen. Wanneer
wij hier nog aan toevoegen, dat de
kerkuil, om angst,- honger- en andere
aandoeningen te uiten, bovendien nog
in staat is, heel gekke, sissende, snur
kende, spinnende en knappende sna
velgeluiden te produceeren, dan be
hoeft niet met veel woorden uiteen
te worden gezet, dat de ziel van
den bijgeloovigen mensch meermalen
van vrees was vervuld, wanneer
hij een toevallige ontmoeting had
met den geest der duisternis", den
vogel, die bij de simpelen van harte
onmiddellijk gedachten aan lijken
en kerkhoven wakker riep en zulks,
in exceptioneele gevallen, ten huidigen
dage nóg doet.
Kleine perikelen
WIJ hebben met veel spanning en,
eerlijk gezegd, met een tikje
huivering gelezen hoe het bij ons aan
het front" zal ik maar zeggen, toe
gaat en wij zijn er min of meer bij
betrokken omdat de vrijer van de juf
bij de luchtdoelartillerie is, wat ons in
het eerst wel zorgen berokkende en de
juf menigmaal in tranen deed uit
barsten op de meest ongelegen mo
menten. Bij voorbeeld, net als ze
koffie zette of aan het strijken was.
Dan kwam er ineens een floers voor
haar oogen, zei ze. ... Ik zie het",
zei Gisse. Maar het floers is weg als
je door mijn nieuwe nachthemd kijkt.
Daar hebt u een gat in gebrand zoo
groot als Schiphol. ..."
Waarmede ik niet zeggen wil dat
de vrijer van de juf op Schiphol
gedetacheerd is, want ik voel niets
voor de gevangenis, en ik weet dat het
aanduiden van plaatsnamen en
troepenonderdeelen streng verboden is.
De vrijer van de juf is natuurlijk een
troepenonderdeel en toen ik van de
week in de keuken kwam, had hij zich
van zijn stoel verplaatst zij zaten
er voor de gezelligheid thee te drinken,
omdat de salon visite had en op
voorschrift van Defensie mag ik niet
vertellen waarheen hij zich verplaatst
had.
Hij was overigens vol lof over het
leven in dienst en ik was tenslotte blij
dat zij toch maar in de keuken zaten,
want hij smeet zijn asch op den grond,
dankte mij voor de safiaantjes" en
had iets ontstellend viarkants over zich
gekregen. Dat doet de dienst en het
gevaar. Toen hij wegging, vroeg de juf
hem op de gang of hij vooral voor
zichtig zou zijn en hij sprak gerust
stellend: Als ik het kanon maar niet
loodrecht gericht houd, kan me niets
gebeuren...."
Intusschen is er met de juf geen land
te bezeilen. Vroeger ging ze iederen
avond uit en nu schrijft ze niets anders
dan briefkaarten, die portvrij zijn. En
ook op onze kinderen is deze geest
overgeslagen. Zij houden zich den
ganschen dag met het krijgsspel on
ledig en construeeren kazematten,
vliegmachines en versperringen,
zoodat je in de gang je nek breekt en de
kinderkamer er uit ziet alsof er slag
geleverd is. Er komt natuurlijk wel
eens een oogenblik van inzinking, en
op zoo'n moment hoorde ik de juf
zeggen: Ik begrijp het niet; jullie
hebben nu je kanonnen en dolken en
geweren, kunnen jullie nu niet iets
gezelligs verzinnen?"
Na een kwartier was er de hevigste
opwinding en de kleinste had een buil
op zijn hoofd zoo groot als het fort X
te Y. Het bleek dat de oudste, allen
conventies ten spijt, met de wapenen
der barbaren gevochten, en met een
poot van het hobbelpaard geslagen had.
Zonder de geringste waarschuwing en
zonder enkele reden. Hij moest kok
zijn en ik kan mij indenken dat je de
wereldgeschiedenis desnoods kunt in
gaan als korporaal, naar van een kok
die keizer of dictator werd, zwijgt de
historie.
Intusschen zitten wij er maar mee,
met dien nieuwen geest.
J. VAN HOORN
PAG. 15 DE GROENE No. 3231