Historisch Archief 1877-1940
Een verhaal voor De Groene van K. van der Geest
ZE hadden elkaar in Le Havre ontmoet, de
Ouwe en de tweede stuurman, in een
kroegje, waar kapitein Drewess den boel
op den kop zette, omdat n van de meisjes daar
niet met hem mee wilde. Hij nam juist een
bierfleschje op en zou dat door den spiegel achter de tap
kast keilen, toen de tweede stuurman binnenkwam.
De tweede leek toen een verloopen zwerver het
was midden in den winter, maar een overjas droeg
hij niet en het blauwe uniformjasje, dat hij aan had,
zag er uit alsof hij er mee in de modder had gelegen.
Hij was ongeschoren; zijn gezicht was mager en
ingevallen, maar zijn oogen keken nog driest het
wereldje in.
Bij de deur vandaan liep hij recht op den Ouwe toe.
,J6, leg dat bierfleschje neer !" zei hij.
Kapitein Drewess wachtte even met gooien en
keek den ander verwonderd aan. Iedereen in Le
Havre kende hem; men kende hem in elke haven
stad aan de kusten langs den Atlantischen Oceaan.
Daarom verwonderde hij zich, dat iemand hem
aandurfde.
,,Ik ben kapitein Drewess", zei hij, en ofschoon
hij dronken was klonk zijn stem minder onvast dan
die van den tweeden stuurman. Kapitein Drewess!"
Daarbij keek hij den tweede recht in het gezicht.
Van de Pelgrim", voegde hij er aan toe.
De tweede sloeg er geen acht op.
Zet eerst dat bierfleschje neer !" bleef die aan
dringen.
Hij legde een magere, smerige hand op kapitein
Drewess' schouder; zijn knie trok hij een beetje op,
alsof hij den Ouwe daarmee in den buik zou stompen.
In een hoek van het zaaltje stonden de meisjes
bij elkaar; aan een tafel zaten een paar matrozen
van de Trans-Atlantique; de kroegbaas stond, een
beetje in elkaar gedoken, achter de tapkast.
Ze verwachtten allen, dat kapitein Drewess den
tweeden stuurman onder een tafel zou werken.
Het meisje, dat niet met hem mee had willen
gaan, schreide; een matroos begon een deuntje te
fluiten terwijl zijn handen zenuwachtig speelden
met een lucifershoutje.
Er gebeurde echter niets !
Kapitein Drewess zette alleen de flesch neer, net
zooals de tweede dat wilde. Toen keek hij hem aan.
Ofschoon hij kleiner was dan de stuurman leek
het toch alsof hij van boven op hem neer keek.
Jij loopt zeker al langen tijd op de keien ?" vroeg
hij, in het Hollandsch aan het een of ander had
hij gemerkt, dat de tweede een Hollander was. En
hij vroeg hem of hij al lang op de keien geloopen
had, want iemand, die hem, kapitein Drewess, den
voet dwars zette, moest wél een vent zijn, die al lang
zonder werk was geweest en die daarom weinig
waarde meer aan zijn leven en zijn stel gezonde
ledematen, hechtte.
De tweede knikte bevestigend. Hij kende den
Ouwe van de Pelgrim; hij wist, dat die zijn volk nog
afranselde en dat bij hem aan boord de kakkerlakken
en het ongedierte in de kombuis van honger
krepeerden.
Ze gingen beiden zitten, tegenover elkaar aan het
tafeltje, waar de leege flesch nog stond en waar een
leeg bierglas omgevallen lag.
De Ouwe had den tweeden tegen den grond kunnen
slaan, maar dat leek hem haast te kinderachtig. Hij
zou den vent, die hem gedwarsboomd had, op een
andere manier wel klein krijgen.
Hij bestelde een flesch wijn met twee glazen.
Je vindt het wel goed?" vroeg hij, terwijl hij
inschonk, voor den tweede ook.
Nee, dank je", zei die, als je me een kop
koffie wilt geven, met het een of ander te eten,
dan graag !"
Hij keek iets minder driest uit zijn oogen dan toen
hij pas binnen kwam, en hij voegde er nog aan toe:
Ik heb in geen dag of twee, drie iets gegeten !"
Je zult het hebben", zei kapitein Drewess. Hij
bestelde en toen de tweede at, begon hij er over:
Als je Wilt kun je bij mij monsteren, als derde;
ik heb mijn derden stuurman vanmorgen den zak
gegeven. Maar een goed leven zul je bij mij aan
boord niet hebben; niemand heeft bij mij aan boord
een goed leven !"
Hij grinnikte, toen hij het zei. Hij nam zich voor
dat de tweede wel een heel slecht leven zou hebben
bij hem aan boord.
De tweede kauwde langzaam en vroeg zich af:
Wat heeft hij met me voor?"
Maar hij stemde dadelijk toe, toen de Ouwe
voorstelde: Je kunt morgen monsteren."
En den volgenden avond, toen de Pelgrim van
Le Havre naar Rio de Janeiro vertrok, stond hij op
de brug; voor het eerst sedert maanden had hij
weer werk.
DE nieuwe derde stuurman was geen ongeschikte
kerel; de matrozen mochten hem wel. Hij was
niet te beroerd om een poot mee uit te steken als er
hard gewerkt moest worden en op zijn vrije wacht
kwam hij dikwijls een oogenblik onder den bak
zitten om een boom op te zetten.
De Ouwe, die tegen een ieder liep te ketteren, liet
hem nog met rust. Tot op een morgen tegen het
dagworden de derde had de wacht en de Pelgrim
lag met een storm op den kop te stampen en te
slingeren , toen het toplicht in den fokkemast
onklaar raakte.
De Ouwe kwam juist de brug op en stuurde den
matroos van de vrije torn naar boven om het licht
door een petroleumlantaarn te vervangen. Aatje
Verdomme, noemden ze dien matroos.
Het kon Aatje nooit iets schelen, wat hij moest
doen; hij zag geen gevaar ook. Hij klauterde in den
mast en kwakte tegen het dek.
Kapitein Drewess keek zelfs niet naar hem om.
Maar de derde stuurman trok het zich erg aan;
omdat het op zijn wacht gebeurde, voelde hij zich er
verantwoordelijk voor.
's Middags om twaalf uur werd Aatje overboord
gezet; 's avonds kwam de derde naar den ouwe toe.
De jongen was nog veel te eerlijk; hij meende,
dat hij het wel weer net zoo kon doen, als hij het in
Le HÏvre gedaan had.
Kapitein", zei hij. Jij hebt dien vent den mast
ingestuurd, vanmorgen ! Het is jouw schuld, dat
hij er uit kwam te vallen !"
Nou, en?" vroeg kapitein Drewess.
Dat bracht den derden stuurman even van de
wijs; hij wist niet zoo gauw wat hij moest zeggen
en hij wist niet zoo gauw wat hij toen moest doen.
Eer hij zich daarop bezonnen had, lag hij in een
hoek van het schuilhokje, kapitein Drewess had
hem daarin geslagen.
Het was een gemeene streek, het was de moeite
waard om het te zien", vertelde de matroos, die
aan het roer stond, toen hij afgelost was, aan zijn
maats, onder den bak.
Bemoei je nu nooit weer met hetgeen ik doe !"
had de Ouwe nog gezegd.
Vanaf dien dag keken ze elkaar niet meer aan.
De derde stuurman werd een stille, teruggetrok
ken kerel hij kwam niet meer op zijn vrije
wacht een oogenblik onder den bak om met de
matrozen een boom op te zetten; hij pakte niet
meer mee aan als er hard gewerkt moest worden.
Maar hij loerde op den Ouwe
Toen in Rio de geheele bemanning den wal opging
en niet weer terugkwam, bleef hij aan boord. Hij
had aan boord nog het een en ander te doen.
Hij bleef die geheele reis en hij monsterde, na
aankomst in Le Havre, nog weer voor een volgende
reis ook.
Er werd in de kroegjes, bij de haven, al over
gepraat niemand had het nog ooit zoo lang bij
kapitein Drewess aan boord uitgehouden.
En die volgende reis kreeg de derde zijn kans.
IN de Golf van Biskaye lag de Pelgrim weer te
zwoegen met een storm op den kop, toen op een
nacht de sluiting in het blok van de vlaggelijn los
werkte. Het blok viel met een klap tegen het dek,
werd opgenomen door een breker, die juist over
kwam, en overboord gespoeld, waar het bleef
hangen aan de lijn, die er in verward was geraakt.
De stuurman keek er verbouwereerd naar. Hij
bedacht zich een oogenblik en zei toen tegen den
roerganger:
Het is het blok van de vlaggelijn maar." Net
alsof hij den man moest geruststellen.
Meteen ging hij naar beneden; toen hij even later,
druipend van het buiswater, weer op de brug kwam,
hield hij het los gewerkte blok in de hand. Hij
bekeek het, schudde het hoofd, ging er mee in de
kaartenkamer en kwam er daarna mee bij den
roerganger.
Kijk", zei hij.
De man bekeek het ook en vroeg:
Wat wou je daarmee, stuurman?"
Och", zei de stuurman.
Meer zei hij niet; toen ging hij in den hoek van
de brug in het schuilhokje staan. Het blok hield
hij nog steeds goed vast.
Hij wachtte, tot de Ouwe op de brug zou komen
en ook zou vragen:
Wat moet je daarmee, stuurman?"
Dan zou er iets gebeuren !
Hij hield den adem in, seconden, minuten lang.
Hij wachtte; het werd twee uur, half drie, drie
uur telkens hield hij even den adem in en dan
omklemden zijn knuisten den haak van het blok,
waaruit de sluiting los gewerkt was.
De Ouwe kwam nog niet, maar de stuurman had
den tijd om te wachten; hij wond zich niet op.
Hij overlegde; hij zou niet eens wachten tot de
Ouwe iets vroeg, maar hem dadelijk als hij de trap
naar de brug opkwam, het blok op de hersens
slaan. De roerganger werd door zijn maat afgelost
en die werd ook nog weer afgelost; om kwart voor
vier werd er n glas geslagen. De man van de vrije
torn kwam den stand van de log op de brug melden.
Een nieuwe wacht kwam op; de tweede stuurman
loste den derde af.
Wat moet je met dat blok, jö?"
Wat hij daarmee moest, vertelde hij niet. Hij
vergat het journaal in te vullen; hij vergat ook de
wacht over te geven. Zonder zelfs te groeten ging
hij naar beneden hij ging in de schaduw van de
trap op de onderbrug staan en wachtte weer.
Hij keek naar de deur van de kapiteinshut;
zoodra die deur open ging, zou hij een stap vooruit
doen en den Ouwe, die naar buiten kwam, den kop
inslaan. Hij had geen besef meer van den tijd
hij wachtte maar.
Ik sla hem meteen dood !" mompelde hij nu
en dan eens.
Het begon al licht te worden, toen hij van achteren
vast gegrepen werd; het blok werd hem uit de hand
gewrongen, en meteen werd hij weer losgelaten.
Hij kon zich omkeeren; hij zag er erg onnoozel
uit. Hij had niet verwacht, dat de Ouwe plotseling
achter hem zou staan. Hij had verwacht hem uit de
deur van zijn hut te zien komen.
Hij was meteen ontmoedigd ook.
Duivel !" hijgde hij.
Hij voelde zich slap en koud van het lange
wachten.
Wat wou jij met dat blok?" vroeg de Ouwe.
De Ouwe was de derde, die hem daarnaar vroeg
eerst had de roerganger het gevraagd, toen de
tweede stuurman.
De derde stuurman had den roerganger en den
tweede er geen antwoord op gegeven.
Tegen den Ouwe zei hij:
Daar wou ik je de hersens mee inslaan ! Wat
een duivel ben jij !"
Kapitein Drewess grinnikte; zoo had hij den
eersten keer in Le Havre ook gegrinnikt.
Ik zei al, dat je bij mij aan boord geen goed
leven zou hebben l"
Hij wachtte even; het licht van het lampje, onder
deks, scheen hem in het gezicht.
Het was misschien beter geweest als jij je nooit
met mij bemoeid had, stuurman !"
Misschien", zei de derde; zijn stem beefde.
En het zal misschien maar het beste zijn, dat je
zoo gauw mogelijk van boord probeert te komen !"
voegde de Ouwe ei aan toe,
,Ja", bevestigde de derde.
De Ouwe legde het blok neer en draaide zich om
Het blok lag daar; de derde had het op kunnen
nemen en hem er nog den kop mee kunnen inslaan.
Hij strekte er ook nog de hand naar uit, maar hij
raakte het niet aan.
Hij ging naar de reeling; de Pelgrim dook met
den kop naar beneden tegen een zware zee in.
Het is maar het beste.... ja.... dat ik zoo
gauw mogelijk van boord zie te komen", zei de
derde stuurman nog eens.
Hij zei het duidelijk, hardop; hij verstond het zelf
boven het geraas van den storm uit.
Toen stapte hij over de reeling in het kolkende,
schuimende water.
PAG. 16 DE GROENE No. 3232