De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 20 mei pagina 10

20 mei 1939 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven Beeldende kunst _L/e best-sellers op Amsterdams peil Albert Heiman DE min of meer sensationele belangstelling die in de laatste tijd gewekt is voor de verhouding van schrijvers, uitgevers, boekverkopers, boeken prijzen en publiek onderling, heeft bij de Vereni ging ter bevordering van de Belangen des Boek handels" de nodige ontsteltenis teweeg gebracht. Bij de schrijvers en bij het publiek klaarblijkelijk niet; er is geen staking of demonstratie ontstaan bij eerstgenoemden, geen rush" naar boeken bij de laatste groep. Alleen de tussenpersonen, de bemidde laars zijn verontrust door de openbaarmaking van hun problemen. Ik voor mij geloof niet dat het kwaad kan; er zal geen boek meer of minder om verkocht worden, en wij leven in een bemoeizuchtige tijd die graag meemaakt hoe men roert in eikaars modder. Wat echter wel kwaad kan, is de vreesachtige, ietwat onzakelijke aandoende houding waarvan ge noemde Vereniging van Boekhandelaars en Uit gevers blijk geeft bij haar samenvattende bespreking van deze kwestie in een der laatste nummers van het Nieuwsblad voor de Boekhandel. Ik bedoel in het gedeelte dat handelt over De Nederlandsche auteur en zijn buitenlandse collega". Daar kan men de bewering lezen: ,,Hier te lande staat nog de ivoren toren waarin de auteur zich opsluit". Met die ivoren toren kan intussen moeilijk iets anders bedoeld zijn dan het meest alledaagse maatschappelijke leven; want voor zover onze Nederlandse auteurs geen eerzame huisvrouwen zijn, bekleden zij bijna zonder uitzondering de een of andere goedburgerlijke be trekking die hen ertoe dwingt midden in het publiek" te staan. Sommigen doen dit misschien met een al of niet demonstratieve tegenzin, maar de economische verhoudingen en de kwijnende litteratuurliefde in ons land laten slechts weinig uitzonderingen op deze regel toe. Het vaak nood zakelijke je m'en fichisme" van de meest rebelsen onder hen mag toch niet verward worden met de ivoren toren der schier onverstaanbaren, die zeld zaam zijn in ons midden. Er is vermoedelijk niet veel onwetendheid bij het" publiek; wel domheid volgens de definitie. En er zijn natuurlijk ook ivoren torens die onder bepaalde omstandigheden de hoog ste uitkijkposten zijn tegen eventuele luchtaanvallen. MAAR als dan de vraag gesteld wordt: Be schikt de buitenlandse schrijver niet over meer werkelijke levens- en wereldkennis?" dan blijkt wel dat met de ivoren toren ook bedoeld zou kunnen zijn: het vaderlands-benepene en eigen gereid kortzichtige. En dan, wel dan klopt iets anders niet; immers dan zou het onwaar zijn dat er vaak iets benepens, iets al te engs aan het Neder landse boek is, dat de voorkeur voor vertalingen begrijpelijk maakt." Want wie zijn juist in ons land de auteurs van de best-sellers ? Het waren precies de meest hollandse, locale en regionale schrijvers; de uitbeelders van het binnenhuisje en de hofstee. Het zijn Herman de Man en Coolen, de mevrouwen en Anne de Vries. Het zijn A. M. de Jong en al degenen die met lieve hollandse kindertjes op de proppen komen. Het is ook niet de italianiserende Van Schendel, maar die van het Fregatschip, van Jan Compagnie en het Dansfeest, de teruggekeerde Van Schendel. En als de Schartens of Fabricius weieens een best seller afleverden, dan is het heus geen toeval dat zij zich oriënteerden naar het best-bekende en (vroeger tenminste nog) gemoedelijkste toeristenland: Italië! Dat van de Bartje's" met bruingebrande toeten en zwarte krullekopjes, of uit een Todi dat inder daad iets van de sfeer van Delft heeft.... Maar sinds Akbar" tot aan Vestdijk's Vijfde Zegel" werd het buitenlands-georiënteerde alleen in zwaar-historische vorm door ons grote publiek gesavoureerd. Uit de feiten blijkt hoe onwaar het is, dat wie een roman uit de vreemde leest, en daarbij zijn fantasie de vrije teugel kan laten, gemakkelijker be koord zal worden dan wie van lotgevallen kennis neemt, die zich afspelen in een hem maar al te be kende omgeving." Het tegendeel blijkt! Die maar al te bekende omgeving is bij onze auteurs waarlijk niets tekort gekomen, in geen enkele vorm; als n eigenschap onze vaderlandse literatuur kenmerkt, dan is het wel haar pietepeuterige huisbakkenheid. Sedert zij nationaal" werd en het volksleven een Restaurant DORRIUS N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam PLATS DU JOUR EN A LA CARTE uitdrukking vond in de pittige satyre van Breero en Starter, raakte de laatste echo hiervan in de langdradigheid van Sara Burgerhart en Willem Leevend verloren. Wat daarna volgde werd ten slotte in Frank Rozelaar" en de Adriaantjes vol doende gesublimeerd en samengevat. Onbedoeld werd een Nieuwe Huisbakkenheid" door Van Deyssel geïnaugureerd, en maar luttele jaren later tot in het onherkenbare gecaricaturiseerd door al de dames en heren die de horretjestragedie in onze literatuur met monomanische ijver bleven beoe fenen. DE aard van het Nederlandse volk en van de Nederlandse natie heeft het ongetwijfeld nood zakelijk gemaakt, dat men door de eeuwen heen trachtte zoveel mogelijk van vreemde smetten vrij" te blijven, door een afweerhouding aan te nemen tegenover al het buitenlandse dat voor ons met het buitenissige synoniem werd. Wij hebben den coninc van Hispaniën" weliswaar volgens illuster voorbeeld altijd geëerd, maar hem desalniet temin met grote kracht geweerd. En de ontwikkeling der historie heeft dit nationale instinct maar al te zeer in het gelijk gesteld. Doch uit deze burgerdeugd is stellig ook een ondeugd ontstaan: die van elke overdrijving en systeemdwang. Inplaats van cultuur van het eigene bij respect voor het vreemde, kwam veel luie behoudzucht en verachting van het onbekende. Het overgrote deel van onze huidige letteren laboreert aan geestelijke luiheid en gemakzucht. Ook gemak zucht in het zuiver technische. Daarin staan wij inderdaad meestal beneden Europees peil, ook beneden Amerikaans of Aziatisch peil trouwens, en het kan volktrekt geen kwaad dat dit zo luid en zo vaak mogelijk gezegd wordt. Daarbij moet echter dan ook gezegd worden, dat de vertalingen die men voorgezet krijgt om het al te huisbakkene te ver vangen, gewoonlijk evenmin het Europees peil ver tegenwoordigen. Driekwart van die vertalingen zijn ordinaire rommel, en de meeste werkelijk goede boeken uit de vreemde blijven onvertaald. Wat van dit alles de reden is? Evenals ieder volk de regering krijgt die het ver dient en die het zichzelf bereidt, evenzo schept het zich de literatuur waaraan het momenteel behoefte heeft. De schrijver die aan deze behoefte niet vol doet, vooruitloopt of achterblijft, ??raakt in de geschiedenisboekjes of in de voor gek versleten avantgarde verzeild. De geestelijke problemen van Europa, en daar gaat ket om, zijn nog slechts voor een gering deel de problemen van onze massa. Wij verkeren nog in het dispuutlievend stadium der NaReformatie, met onze geprolongeerde strijd tussen Rekkelijken en Preciesen, en onze eeuwigdurende kwesties van moraal-theologische aard. Daaraan hadden de meesten tot voor kort genoeg, en wij konden rustig in huiskamer en alkoof blijven om het welbekende te wikken en te wegen. Wat men" al generaties lang leest in Nederland bevestigt duide lijk dit verschijnsel. ER komt evenwel een kentering. De na-oorlogse onrust des geestes bij onze geteisterde naburen be gint nu ook door te werken in ons land. Ook de geestelijke grenzen, de kunstmatige indammingen van dat wat zich vrijelijk ontwikkelen moet, wor den bedreigd. Wij zijn wel de geboren kat-uit-deboom-kijkers, maar aan de invloed der wereld gebeurtenissen kunnen ook wij ons op den duur niet onttrekken. En wie hier lang weg geweest is, bemerkt bij zijn terugkomst duidelijk de verande ringen: er wordt meer geleden, meer gedacht, meer getwijfeld, intensiever geleefd. Men wordt zich al meer bewust van het feit, dat bestendiging en uit bouw van het eigene niet door afzijdigheid, maar veeleer door verbondenheid met de grote gemeen schap der levenden kan plaatsvinden. Ieders pro bleem is een deel van ons eigen probleem; ieders aard een deel van ons eigen wezen. Het zijn de legeringen die verschillen, niet de bestanddelen der samenstelling. Zo worden de ivoren torens van onze nationale bekrompenheid van lieverlede afgebroken, en wordt onze onhebbelijke trots in fiere gemeenzaamheid verkeerd. Voor verwaandheid komt begrip. Bij het veranderen der mensen verruimt zich hun levens dimensie en hun geestessfeer; wij kruipen niet meer angstvallig weg in de woonkamers en de bedsteden, om de stormen uit te bannen die ook ons eigen huis en veld beginnen te teisteren. Maar ons volk wordt, gedwongen door een gezegende noodzaak, wederom wereldbewoner. En het zal dan stellig ook de lite ratuur krijgen, die het verdient: op Europees peil. IKOON EN Jan Engelman ER zijn bij den dood van R. N. Roland Holst veel huldigende woorden gewijd, welgemeend of plichtmatig, aan zijn streven naar een groote, monumentale gemeenschapskunst. Doch de zwakheid van de theoremen, die hij en zijn genooten hebben gesteld in de wereld (een zwakheid die ik jaar en dag tegenover Hammacher c.s. als zwakheid moest belichten), het gebrek aan wezenlijk geestelijk fundament, dat zich natuurlijk aan het werk moest meedeelen en het zijn ijlheid, zijn bloedeloosheid gaf, is bij dit graf alleen onderkend en beschreven in een uitstekend artikel van W. Arondéus in De Stem". Deze koos een waarlijk ont hullend woord, waar hij sprak over de strategische verantwoording der monumentale waarden, waarin Roland Holst uitblonk, over zijn idealisme dat het goed had in de wereld." Iets in den schilder-arbeid van Roland Holst, zoo zegt hij, laat ons nooit den literairen theoreticus vergeten, iets in zijn geest drift over gemeenschapskunst nooit den aesthetischen individualist, iets in zijn vaag socialisme nooit den gefortuneerden man van goeden huize. Zooals zijn arbeiders-figuren nooit heelemaal den arbeid behooren (komen zij niet mér uit de gedichten van zijn vrouw dan uit de fabriek of het stempel lokaal?), zooals zijn kerkramen nooit heelemaal de kerk behooren (weten zijn Apostelen niet mér van kunsthistorie dan van Gethsémane?), zoo behoort, lijkt het vaak, hijzelve nooit heelemaal zijn dienende taak. MAAR tot de kern van de zaak komt Arondéus, waar hij aan de jonge, monumentaal beminde, maar aesthetisch verwekte kunst van Roland Holst en zijn generatie verwijt geen symbolen te bezitten. Waar zouden zij ook vandaan moeten komen: aesthetiek schept geen symbolen. En ook had zij geen ornament dat bedeutend", inplaats van doel loos versierend kon zijn. Hun ornamentiek was bedacht en niet zingend. De werken representeeren meer het monumentale dan dat zij het monumentale zelve zijn. Men kan het anders zeggen: Roland Holst en de zijnen liepen met kunst vooruit op een sociale ont wikkeling die misschien komende was. Zij konden geen iconographie scheppen van datgene wat er niet was. Zij konden, zoo geloof ik bovendien, principieel geen iconographie scheppen (zoomin als Henriëtte Roland Holst en Gorter dit in hun revolutionnaire" poëzie konden), omdat aan hun geloof in een toekomstige betere wereld het transcendentale ontbrak. En er was toch niets waarnaar zij, wars van de verfijnde subjectiviteit van het late impres sionisme, zoo hartstochtelijk verlangden als naar een iconographie, naar het zinvolle teeken". Vandaar hun overmatige verheerlijking van de kunst der vroege middeleeuwen, van al wat hiëratisch was en streng, niet samengesteld, niet tonalistisch of flamboyant, niet psychologisch. Zulke verlangens, zulke omkeeringen" der gevoelens, zijn het bijzon dere noodlot van een geslacht dat eclectisch is ge boren, geplaatst in de voordeeligste uiterlijke om standigheden, maar veroordeeld om van de wezen lijke spontaneïteit van het scheppen verwijderd te blijven. OUDE EN NIEUWE KUNST (Adv.) Tl KOT l N DEN HAAG - NASSAUPLEIN 6 EASTERN ART D. A. Hoogendijk & Co. Keizersgracht 640 b ij de Vijzelstraat AMSTERDAM OUDE SCHILDERIJEN PAG. 10 DE GROENE No. 3233

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl