De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 20 mei pagina 4

20 mei 1939 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

In het onderstaande artikel wordt gewezen op een der interessantste ver schijnselen in het huidige Indië: de pogingen die het gouvernement aanwendt om door middel van landbouw-kolonisatie in de Buitengewesten den bevolkingsdruk op Java te verlichten. De schrijver, verbonden aan het departement van Binnenlandsch Bestuur, is tevens lid van de Centrale Commissie voor Emigratie en Kolonisatie van Inheemschen". HOEWEL cijfers veelal een te absoluten indruk wekken en over het a'gemeen te kort schie ten, wanneer men in klein bestek den omtrek van een probleem wil teekenen, kan men bij het be spreken van een van de grootste vraagstukken, welke Indiëkent, het bevolkingsvraagstuk van Java en Madoera, cijfers moeilijk ontberen. Zij hebben echter het voordeel, dat zij, in hun eenzijdig heid, aan een betoog een zekere houvast geven. In den aanvang van de ige eeuw telde de bevol king van Java ongeveer 4^3 millioen zielen, in 1859 ongeveer n millioen, in 1920 ongeveer 34^2 millioen, in 1930 bijna 41 millioen, en thans naar schatting ruim 45 millioen. In 1930 was het aantal (inheemsche) inwoners per K.M.8 op Java en Madoera 316. In hetzelfde jaar telde Nederland 231 inwoners per K.M.2. Uit deze cijfers mogen slechts drie conclusies worden getrokken: ie. dat Java's bevolking zich in de laatste 130 jaar heeft vertienvoudigd. 2e. dat zij met ongeveer 600.000 zielen of onge veer i'/a pCt. per jaar toeneemt, en 3e. dat Java een van de dichtst bevolkte landen ter wereld is. Meer locale cijfers voor gebieden buiten de groote steden van Java spreken met betrekking tot dit laatste feit nog duidelijker taal: de vlakte van Cheribon telt 657 inwoners per K.M.2, Zuid-MiddenJava en het Seraioedal 680, Adikarta (Jogjakarta) 826, Ploembon (Cheribon) 1075, Adiwerna (Tegal) 1638. De Nijldelta, dit ter vergelijking, 1584. Deze cijfers op zichzelf zeggen niet, dat Java overbevolkt is, dat m. a. w. het evenwicht tusschen volkstal en bestaansmogelijkheden verbroken is: evenmin kan men er in lezen, dat de populatie van Java zal blijven groeien met ongeveer iV2 pCt. per jaar. De vraag of Java, in het algemeen gespro ken, overbevolkt is, moet vooral sedert het begin van de wereldcrisis, toen belangrijke bronnen van inkomsten bijvoorbeeld in de suikergebieden, plotse ling opdroogden bevestigend worden beantwoord. In vele streken van Java leeft de bevolking vele maanden van het jaar aan den rand van gebrek: het gemiddelde grondbezit is zeer klein en het neemt nog steeds af, zoodat de oogst zelden toereikend is om den moeilijksten tijd, de maanden vóór den nieuwen oogst, behoorlijk door te komen, terwijl andere bestaansmogelijkheden dan die, welke de landbouw biedt, als regel schaars zijn. DEZE moeilijkheden zijn, zooals bekend is, niet van vandaag of gisteren. Evenmin zijn van vandaag of gisteren de pogingen om deze moeilijk heden tot zoo gering mogelijke proporties terug te brengen. Een van deze pogingen is reeds sedert jaren de bevordering van de vrijwillige emigratie van Javanen naar de buitengewesten, die dun be volkt zijn, de bevolkingsdichtheid was in 1930 II per K.M.", en waar uitgestrekte gebieden nog op ontsluiting wachten. Tientallen jaren is het met de kolonisatie vallen en opstaan geweest en de resultaten waren weinig opwekkend, totdat in 1931, zooals Maassen dat in zijn bekende brochure De Javaansche landbouwkolonisatie in de Buitengewesten", genoemd heeft: ,,de hoeksteen van het huidige kolonisatiesysteem" werd gevonden. Tot dat jaar was iedere landbouwkolonist als individu beschouwd, als individu over gebracht per trein en per boot; tot <?at jaar was hem als individu grond verstrekt, en waar hij tekort kwam werd hij, als individu, door het Gouvernement geholpen. Op deze wijze kon de kolonisatie per gezin niet minder dan ? 300. - kosten, een bedrag, dat, zoo men op een schaal zou gaan koloniseeren, welke zoden aan den dijk zou zetten, tot astronomische financieele consequenties zou voeren. Wat was nu deze hoeksteen" ? Niet anders dan een variant van het voor iedere primitieve maat schappij zoo belangrijke instituut van wederzijdsch hulpbetoon. Men helpt elkander waar men kan en men most elkander helpen, op straffe van niet ge holpen te worden, terwijl men hulp niet missen kan. Zoo bouwt men elkanders huizen, zoo oogst men ook elkanders gewassen. Wat dit alles beteekent? Op den dag, dat ik dit schrijf, is een extra-trein uit Midden-Java in Priok gearriveerd. Een trein met ongeveer 1600 emigran ten, groot en klein. Morgen vertrekt de boot naar den overwal, naar Zuid-Sumatra en overmorgen worden deze emigranten ontvangen door reeds ge vestigde en betrekkelijk welvarende kolonisten, die de de hulp van de nieuwelingen niet kunnen ontbreren, omdat zij handen tekort komen, handen om de overvloedige oogsten binnen te halen, welke het nieuwe land hun geschonken heeft. De nieuwelingen helpen dus de ouderen bij den oogst en verkrijgen daarmede wederhulp: onderdak en voeding gedu rende den oogsttijd en voldoende snijloon in natura om, nadat de oogst geëindigd is, rond te komen, totdat zij zelf de eerste vruchten van den zwaren ontginningsarbeid kunnen plukken. Dit beteekent, dat het gouvernement ontslagen is van het onderhouden van de kolonisten gedurende deze eerste maanden, tenminsts voorzoover deze geen pioniers, of kernkolonisten zijn, die een nieuw terrein openen; dit beteekent, dat een kolonisten gezin thans aan het gouvernement, als de ter reinen, zooals in de Lampongsche Districten het geval is, niet al te ver af zijn gelegen, gemiddeld ? 30.?kost. Met de aanvaarding van dit systeem werd kolo nisatie op groote schaal practisch mogelijk. VAN 1902 tot 1928 hadden de kolonisatiepogin gen tot resultaat 2 kolonies in de Lampong sche Districten met tezamen 24300 zielen. Van 1932 tot en met 1934 emigreerden de nieuwe methode werd toen beproefd ruim 10.000 zielen, in 1935 bijna 15.000, in 1936 ruim 13.000, in 1937 toen de Nederlandsche welvaartsbijdrage aan Indi ook ruimer fondsen voor de Javanenlandbouwkolonisatie bracht bijna 20.000, in 1938 rond 33.000, terwijl in 1939 het totaal dichter bij de 50.000 dan bij de 45.000 zielen zal liggen. In Juni 1937 verklaarde de Gouverneur-Generaal bij de opening van den Volksraad, dat de Regeering voornemens was om de kolonisatie in verschillende deelen van de buitengewesten, binnen de grenzen der bestaande mogelijkheden, tot krachtige ontwik keling te brengen, daarbij voortbouwend op reeds in de practijk juist gebleken, beginselen. In Januari van dat jaar was ingesteld de Centrale Commissie voor Emigratie en Kolonisatie van Inheemschen. Deze Commissie heeft thans de algemeene leiding van de Inheemsche kolonisatie en te harer beschik king staan zoowel bestuursambtenaren als land bouw en bodemkundigen, zoowel waterstaatsingenieurs als medici. EN toch zal men terecht vragen wat zegt een 50.000 emigranten op een jaarlijksch accres van ± 600.000 zielen? Naar de ervaring heeft geleerd, brengt een emigra tie van eenige tienduizenden landbouwers per jaar het doel is voorloopig 100.000 emigranten per jaar, te beginnen in 1947 voor vele streken onmid dellijke verlichting. Bovendien behoort te worden bedacht, dat ook het nageslacht van deze emigranten niet meer op Java zal leven, derhalve het accres op den duur met veel meer dan 100.000 zielen zal wor den verminderd. Voorts staat de emigratie als middel tot vermindering van Java's demografische moeilijkheden niet alleen. De industrialisatie maakt groote vorderingen en ook aan de verhooging van de productiviteit van den inheemschen landbouw wordt voortdurend gearbeid. Is het belang van de emigratie voor Java onmis kenbaar, dat van de Javanenkolonisatie voor de buitengewesten wordt door velen als primair gezien. Uitgestrekte gebieden zijn daar reeds ontgonnen en straks zullen daar nog grootere gebieden worden opengelegd. De maatschappelijke structuur dezer streken zal zonder twijfel in gunstigen zin wijziging ondergaan, als gevolg van de aanwezigheid van welvarende kolonies, aan te leggen irrigatiewerken zullen hier en daar ook gronden der inheemsche bevolking bevloeien; verwacht wordt, dat de immi gratie van Javanen met hun hoogstaande sawahcultuur een grooten en gunstigen invloed zal uit oefenen op de voor de buitengewesten zoo nood zakelijke omzetting van extensieve in intensieve landbouwmethoden en tenslotte zullen deze tot ontwikkeling gekomen streken weer afzetgebied vormen voor de industrieën van Java. DR. H. J. FRIEDERICY PAG. 4 DE GROENE No.3233 Tuinhuizen in Lusthoven voor MIJN tuin beperkt zich tot twee bloemenbakken op 9 meter boven de straat-keien. Dit laatste is bij politie-verordening ver boden, want een onschuldige voorbijganger zou een van mijn bloempotten op zijn hoofd kunnen krijgen. Een zekere geruststelling voor mij is, dat ook mijn naaste buren en mijn overburen hiertegen zondigen, terwijl mijn achterburen op balcons en platjes al of niet bekneld tusschen baksteenmuren of dak hellingen grootere of kleinere tuinen hebben inge richt. Ik bewonder elk jaar het geduld waarmede deze worden onderhouden. Het is duidelijk, dat iedere Amsterdammer de behoefte aan een eigen tuin gevoelt. Voor de Amsterdammers die gén bloembakken, geen balcons, geen bloemen-platjes en geen tuintje bezitten dit zijn er vele blijft niets anders over dan zich van een volkstuin te verzekeren. Meer dan 6000 gezinnen in Amsterdam zijn be zitters van een volkstuin, met een respectabel totaal oppervlak van 165 h.a. grond, ofwel bijna n honderdste deel van de gemeente Amsterdam (17.121 h.a.). Wanneer wij bij de volkstuinen het oppervlak van de gelijk-geaarde Amsterdamsche school-werk-tuinen" tellen (185 h.a.) dan wordt hier mede ruim 3 % van het totaal oppervlak van de stad in beslag genomen. In het totale oppervlak van de stad zijn dan de havens, spoorwegen en industrie terreinen (5450 h.a.) medegerekend. Het is interessant om te zien hoe snel de volks tuinen in Amsterdam zich ontwikkeld hebben. Het eerste complex werd in 1909 gesticht door de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. Dit werd toen beschouwd als een middel van armenzorg". Reeds in 1917 bedroeg dit oppervlak 31 h.a. en in 1937 reeds 165 h.a. In de tijd van 20 jaren is dus het terrein-oppervlak voor volkstuinen meer dan 5 keer vergroot. Wanneer men deze cijfers beschouwt, vraagt men zich onwillekeurig af of Amsterdam over voldoende reserve voor de uitbreiding van de volkstuinen beschikt. Gelukkig stelt het rapport over het Alge meen Uitbreidingsplan" voor Amsterdam ons gerust, wanneer dit ons vertelt dat bij een geschatte bevol king van 800.000 inwoners in het jaar 2000 ongeveer Een zelfgebouwd tuinhui dat heerlijk gelegen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl