De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 20 mei pagina 5

20 mei 1939 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Volkstuinen Stadsmenschen , 518 h.a. grond voor volkstuinen bestemd moet worden, hetgeen overeenkomt met 5 m2 volkstuin per inwoner. Het gemiddeld oppervlak per volkstuin bedraagt ongeveer 300 m2. De huurprijs varieert tusschen 3 cent en i o cent per m2. ELKE volkstuin heeft bovendien een Tuinhuis, meestentijds eigenhandig gebouwd. Een tuin zonder Tuinhuis is niet compleet. ledere eigenaar acht zijn bezitting slechts volmaakt wanneer het onontbeerlijke Tuinhuis gebouwd is waarin zich al zijn idealen weerspiegelen. Zoo schat men het aantal tuinhuisjes op de volkstuincomplexen op ca. 4500 stuks. Het totaal verzekerd bedrag van deze huisjes bedraagt ca. ? 440.000. Dit zou aanwijzen dat de gemiddelde waarde van een huisje op ongeveer ? 100.?per stuk gesteld kan worden. Wanneer men deze cijfers ziet, zal men zich moeilijk kunnen indenken dat eens bij het Gemeente bestuur de gedachte heeft bestaan om al deze huisjes te laten sloopen. Waarom? Omdat vele eigenaren des zomers hun week-end op hun landgoed" door brengen, terwijl die complexen des nachts niet van een openbare straaf'-verlichting zijn voorzien en de huisjes niet aan de Bouw-verordening" voldoen, zonder nog de vraag te stellen of zij voor de be woners zelve voldoen aan de eenvoudigste eischen voor brandveiligheid! Een afbraak van deze huisjes zou een onmogelijk heid blijken. Men zou zich tegenover een vastberaden Bond van Volkstuinders en tegenover de Besturen van niet minder dan 50 volkstuincomplexen ge plaatst zien, die hunne eigendommen zoo noodig met hark en spade zouden verdedigen. Men zou boven dien daartegenover iets beters moeten stellen. Sommige Besturen van complexen houden reeds thans toezicht op de bouw en de inrichting van de tuinhuisjes, maar slechts zelden wordt een goed georganiseerd bouwtechnisch advies met eenige handleiding op de verzorging van het uiterlijk schoon der gebouwtjes gegeven. Zeer goede en sobere huisjes staan naast wonderlijke en fantas tische bouwwerken. Opmerkelijk is het, hoe men aan de aard en de afwerking van sommige gebouwtjes reeds het am bacht van den eigenaar, dus den bouwer, kan raden. Een huisje van een stucadoor was van binnen n van buiten geheel gestucadoord.... Het ware te wenschen dat men niet slechts op enkele complexen, maar in het algemeen zou over gaan tot het verstrekken van eenige deskundige leiding aan den tuinhuurders bij de bouw van hunne tuinhuizen. Het zal zeer goed mogelijk blijken voor dit onderwerp een groep van jongere architecten te interesseeren die gezamelijk het onderwerp willen bestudeeren en individueel op verschillende com plexen leiding bij den bouw der huisjes zullen kunnen geven. Evenals men er reeds thans in geslaagd is om in gemeenschappelijk verband voor de tuinders zaden, heesters en planten en vele andere zaken in te koopen, zal het een voordeel blijken indien de huisjes eenigermate worden genormaliseerd zoodat men de benoodigde bouwmaterialen bij grooter kwantum kan inkoopen waardoor de bouw der huisjes goedkooper wordt. KOEN LIMPERG BIJ DE FOTO'S Boven: Luchtfoto van Ons Buiten", een der 14 Volks tuincomplexen in de Gemeente Amsterdam. Onder: In het clublocaal op den tuin" krijgen de jeugdige tuinders elke week gezamenlijk les in het bespelen van de mondharmonica waarvan een heel orkest gevormd is DAAR houdt de stad op te bestaan. De laatste huizenrijen, wat bouwvallige schuurtjes, een vervallen boerderijtje. En hier beginnen de weiden. Wandel langs jaagpaden, langs polder wegen. Plotseling een groep jonge boomen, een statig hek. Lanen, die van het hek naar binnen voeren. Dit zijn geen lusthoven van zeventiendeeeuwsche rijke Amsterdamsche kooplieden. Maar het zijn wel lusthoven. Van twintigste-eeuwsche Amsterdamsche arbeiders. Weerszijden komen op de hoofdlanen kleinere weggetjes uit. Groepen scherp geknipte heggen, frissche jonge boompjes trekken vroolijke strepen door het lustoord. Brug getjes overspannen kleine kanaaltjes en slootjes. De voorjaarswind strijkt door bloeiende appel- en kersenboomen, laat kleurige heesters geheimzinnig bewegen, doet jonge populieren heen en weer waaien. En de zon straalt op bloemenbedden en rotsplanten, schijnt in het water, verwarmt de zwarte aarde en laat gras en planten heldergroen oplichten. In de heggen wijzen draaiende, kleurig geschil derde hekjes op privé-eigendom. Op het, het een naast het andere, verkavelde grondstukje staat in de kleur en in den stijl van het hekje een huisje. Het kasteel op den lusthof, het tuinhuisje op het volkstuintje. Het is maar, hoe men het ziet. Want beide wijzen van beschouwen zijn juist. De volks tuinder in zijn huisje op zijn eigen" stukje grond voelt zich kasteelheer, den koning te rijk. Hij ontwierp en bouwde in de meeste gevallen zijn woning; hij ontwierp en bewerkte zijn tuin, hij zaaide zijn planten, hij plantte zijn groenten en stekte zijn boomen. En als hij na een paar jaar zijn goed overziet, ^mag hij tevreden zijn. En hij is het. DE stad is grauw. Amsterdam in den zomer is een plaag. Zoo geen jacht of auto, treinreis of vliegtuiguitstapje een tocht naar buiten op heete zomerdagen of -avonden mogelijk maakt, zoo niet een schaduwrijke stadstuin of breede pleinen, plant soenen en parken tot rust en verademing lokken, dan is de volkstuin voor breede massa's de eenige verpoozing. En niet de slechtste. Een heelen zomer is er te werken, een heelen winter is er voor te bereiden. Zelf geteelde groenten, zelf geoogste vruchten, eigen bloemen; welk een opvoedende waarde, het zelf doen in de natuur, het meeleven met al wat groeit, de teere zorg voor eigen planten en gewassen. Buitenlucht, zon, wind, eerlijke en zorgzame arbeid op den zwarten grond; de oogst van den vlijt. Een stadsmensen heeft dat al vele eeuwen lang moeten ontberen. En het is hem niet wel gegaan. MAAR dat is niet de eenige zin van den volks tuin. Het zijn gemeenschappen geworden. Want in die tuincomplexen, met bruggen, lanen en tuinen wonen menschen. In de gebouwde huizen mogen, van Mei tot September de volkstuinders wonen, een heele week, of de weekends, wat onge veer de helft der bevolking doet. Een tuindorp in het klein: honderd, vierhonderd, achthon derd gezinnen. Dat is al een stadje ! Maar een stad van verdraagzame, gelukkige menschen. Want het is alles opgebouwd door eigen vlijt, door samen werking en gemeenschapszin. Zoo kwamen de complexen tot stand. Daarvoor betalen allen de contributie, werken allen op den gemeenschappelijken grond: aan de wegen, aan de proeftuinen, aan sportvelden en clubgebouwen. Want n vijfde tot n derde deel van het terrein wordt gebruikt voor gemeenschappelijke doeleinden. Daarvoor betalen allen dus tezamen. Daarvan hebben allen voordeel. Zoo liggen de keurig onderhouden wegen. Daar openen zich wijd sport- en speelvelden. Zulk een ruimheid, zulk een vriendelijk buiten zijn verrast den stedeling. Want hier is een werk geschied, dat betrekkelijk in stilte voortgang vindt, en dat de helderste openbaarheid en den grootste mogelijken steun verdient. Allen werken hier samen. Al het werk wordt uit liefde voor het gemeenschappelijke doel verricht. Het bestuur, hoe druk zij het ook hebben, met beroepsarbeid en in vrijen tijd met het tuinieren, verricht overal zijn arbeid con amore. De commissies, voor het gezamenlijk inkoopen van zaden, kunstmeststoffen, en alle benoodigdheden, voor de controle op de te bouwen tuinhuizen, voor het toezicht op de boeken, voor het jeugdwerk, voor ontspanning, feestavonden en sport, zij geven hun enthousiasme en energie voor niets. En de benoodig de gelden worden door de leden van het tuincomplex bij centencontributies bijeengebracht. Sport, feest, jeugdwerk. Dat alles wordt er bij gedaan. De kinderen van de leden kunnen, als zij op den tuin wonen, daar onder goede leiding allerlei ontwikkeling en ontspanning opdoen. Muziekclubs, mondharmonica-les, tooneelstukjes opvoeren, zin gen; voetbalclubs, spelen voor de jongeren en al die dingen die voor jeugdigen meer spanning en bekoring hebben dan tuinieren. En niet alleen in den zomer in het clubhuis op het complex, ook in den winter, als de tuin slaapt, wordt dit en dergelijk werk, in de stad, voortgezet. ER is volkstuin en volkstuin. Er zijn de kleine tuintjes, die voor een paar jaar beschikbaar zijn gesteld, en waarvan de haastige bebouwer zoo veel mogelijk voordeel wil halen. En er zijn de in jaren van arbeid zorgvuldig bebouwde en verzorgde complexen, die permanent of voor een lange reeks van jaren verhuurd zijn. Gaat zulk een complex eens bezien. Gij kunt er vrij wandelen. Daar vindt gij de kleine lusthoven met de aardig gebouwde huisjes, eigen tuinontwerpen, gelukkig buitenleven, gezonde menschen tusschen planten en bloemen. H. B. FORTUIN BURNETT'S ? LONDON DRY GIN ? PAG. 5 DE GROEN E No. 3233

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl