De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 3 juni pagina 16

3 juni 1939 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

Een verhaal voor De Groene van Jo Otten BIBLIOTHECARIS Coorengel zat in zijn werkkamer achter zijn bureau en voelde zich minder op [zijn gemak dan gewoonlijk. Er zijn momenten in het bestaan van een mensch, waarin deze, zonder direct te twijfelen aan het nut van zijn beroepsarbeid, toch bevangen wordt door een zekere moedeloosheid. Of in het onderhavige geval de neerslachtigheid van dr. Coorengel het gevolg was van een van de periodieke, irriteerende discussies met den spichtigen onder-bibliothecaris Leeflanck, dan wel dat troebelen van digestieven aard Coorengel had misschien aan de lunch iets te veel gegeten van de smakelijke haringsla die zijn echtgenoote had bereid als oorzaak kunnen worden aangewezen, moeten wij in het midden laten> In ieder geval was het een feit, dat de om vangrijke Coorengel die zich door het losmaken van zijn boord eenige lucht had trachten te verschaffen, zich plotseling misplaatst in de wereld voelde. Het is dan ook geen kleinigheid om aan het hoofd van een groote, openbare bibliotheek te staan en iederen dag opnieuw zonder noemenswaarden steun van hoóger hand, een door haar ambtelijkheid toch reeds stroeve machine op gang te moeten helpen. Niet alleen had het gemeentebestuur den bibliothe caris van de stadsbibliotheek meenen te moeten binden door een reeks van knellende voorschriften, maar bovendien had het, ondanks allen tegenstand van Coorengel, het budget der bibliotheek in verband met de zorgelijke tijdsomstandigheden, op onteerende wijze besnoeid. Zoo was ter controle van den aankoop van nieuwe boeken een regelmatig vergaderende commissie ingesteld, waaraan biblio thecaris Coorengel slechts met den grootsten weerzin kon denken. Desondanks was het hem door zijn optreden en overredingskracht zeer wel gelukt de bibliotheek in stand te houden, ja te verrijken op een wijze, die zeker lof verdiende. Maar wat begrepen de beknibbelende ezels van de commissie van zijn werk en wat ook besefte Leeflanck, die toch in het bibliotheekvak was grootgebracht, ervan ? Dat eigenwijze heerschap was specialiteit op het gebied van dorre folianten en oude bijbels: steeds weer trachtte hij de commissie tot aankoop van allerlei antiquaria te bewegen. Het nut daarvan ontkende Coorengel niet, maar de moderne weten schappen en de moderne literatuur mochten niet in verdrukking komen. Een bibliotheek mocht volgens Coorengel geen pakhuis van lijken, geen kerkhof, geen knekelhuis zijn. Wat Leeflanck en vele anderen, die in het ambtelijke bibliotheekvak waren vermuft, nastreefden, was niet anders dan begraven. Catalogiseeren was doodgraversarbeid; iedere mummie kreeg haar vaste nummer. Daar stonden ze dan alle in eindelooze rijen, schuldeloos tegen elkaar gekneld, beplakt met haar doodkist nummer. Voor Leeflanck was zooiets een verheffend gezicht; tevreden knorrend in zijn vadermoordenaar MPEERWAGENS * OOK HUUR EN OCCASIONS» ? Vrwgt geïlluitr««rde prospect! ? kon dat spichtige insect onder de regalen heen en weer spanceeren. Napoleon op het slagveld kon niet trotscher zijn dan het deftig gekleede schar minkel, dat voor hem, Coorengel, die niet in de officieele bibliotheekkunde had gestudeerd, een nooit geuite, maar ondanks alle vormelijke beleefd heid ten opzichte van zijn chef toch zeer merkbare minachting aan den dag legde. Wat had dat man neke nu weer staan zaniken over een ouden bijbel, die voor tweehonderd gulden in Dordrecht te koop moest zijn. Hadden ze dan niet al ouwe bijbels genoeg? Meer dan 300 bijbels telde de bibliotheek en toch stond Leeflanck met zijn krakerige knookhanden te betoogen, dat die ouwe bijbel uit Dor drecht beslist moest worden aangekocht. Wat was die man weer irritant geweest, wat had hij weer superieur geglimlacht toen Coorengel beweerde, dat een en ander van de moderne Nederlandsche literatuur moest worden aangeschaft. Woedend had Coorengel enkele namen genoemd: Marsman, Vestdijk, Walschap. DIE heeren zullen spoedig zijn vergeten", had Leeflanck schoolmeesterachtig opgemerkt. Een bibliotheek, meer in het bijzonder een open bare bibliotheek, moet naar mijn meening slechts blijvende waarden bevatten, bibliothecaris". Blij vende waarden, wat een nonsens. Was er iets blijvends in dit vlietende leven, dat met verbijste rende snelheid stroomde ? Wat was er over van den overmoedigen, jongen dichter Ernst Coorengel, die eens de goddelijke schepping in bruisende verzen had bezongen? Wat was er gebleven van den wereld- en vrouwenveroveraar, die niet te temmen leek? Glimlachend dacht Coorengel aan den verren, goeden tijd, waarin hij niet was opgesloten tusschen oude folianten en onbarmhartige, vijandige muren. Wat een leven: iederen morgen op hetzelfde uur naar het boekenpakhuis toe, iederen morgen dezelfde eentonige arbeid. Boeken en manuscripten laten registreeren en Catalogiseeren, zich ergeren over het uitgestreken gezicht van Leeflanck en over de onkunde van de controle-commissie die aan zijn autoriteit afbreuk doet. Plichten, voor schriften, nutteloos geklets, strijden voor den aankoop van een werk, dat misschien niemand zal lezen. En toch is er iets gebleven van het oude vuur, misschien slechts enkele vonken: voldoende om niet te verschimmelen. Of is ook dat maar verbeel ding? Zit hij nu voor altijd ingesponnen in een doodelijk web, hebben Leeflanck en zijn satellieten hem voor altijd tusschen het doode papier begraven ? Hij voelt zich beslist niet lekker, hij moest even naar buiten gaan en een kleine wandeling maken. Maar het kan niet: over een kwartier komt iemand van de gemeente hem over een administratieve, volkomen onbelangrijke zaak spreken. Wat is het warm, het boord kan niet verder open, wat voelt hij toch voor een vreemden druk op zijn maag? Die bromvlieg is uitermate hinderlijk: telkens als hij hem raken wil, vlucht de ellendeling naar de vol ledige werken van Spinoza die in een verren hoek van de kamer staan. Hij zou hem graag een boek achterna gooien, maar het is niet geoorloofd gemeente-eigendom te beschadigen. Al die boeker, die hoog tegen den muur gestapelde boeken, die ieder uitzicht belemmeren, welk een kwelling, wat een nuttelooze ballast zijn zij. DE letters zijn opstandig geworden. Jaren, decennia, eeuwenlang zijn zij opgesloten ge weest tusschen onbarmhartig knellende banden. Zij mochten zich niet losmaken van den witten grond, waarop zij eens en voor altijd werden vastgedrukt. Trillioenen letters werden opgesloten in de boeken, doodkisten, onaantastbare bolwerken. Het was een wreed, weinig humaan bedrijf om de natuur, het goede, vrije leven in letters te ver moorden. Tusschen de knellende bladen van samen geperste boeken werden de onschuldige letters gevangengezet. Zij werden weggestopt in stoffige, lichtlooze gevangenissen, waarin zij moeten ver kommeren en vergaan. Hoe lang schijnt buiten al de zon en hoeveel jaien waait de wind al over wijde, vrije velden? Maar de arme letters zitten verstikt in de regelen van slecht geluchte biblio theken; voor haar is geen leven mogelijk. Er is al zooveel met haar gesold, ze zijn al zóó vaak mis bruikt. Polemisten hebben in haar hun gif gegoten, kerkvaders en filosofen hebben hun wijsheid in zwarte letterteekens laten stollen. Dichters bezongen de natuur en de liefde, schreven gedichten met zwarte inkt op wit papier. Maar wie dacht aan de arme letters, over wie zonder eenig overleg werd beschikt ? Wie verzette zich ooit tegen de ongezonde opeenhooping van ontelbare levenslustige letters in muffe, donkere ruimten? Niemand verzette zich en daarom hebben de letters tenslotte zelf haar lot in handen genomen. De revolutie der letters: duizenden, millioenen, milliarden, trillioenen letters springen uit de banden en verlaten de regalen, waar de wreede mensch haar zoolang gevangen heeft gehouden. Er is veel gedrang en onwennigheid, maar toch ook solidariteit. De letters voelen dat er eindelijk iets gebeuren moest: het ongeduld werd te groot. Van de hoogste planken af storten zij zich de lucht in en vreezen den val niet. Het is of heel de lucht vol insecten dwarrelt, maar insecten zijn het niet. De letters zijn in opstand gekomen, zij willen niet langer aan den verstikkingsdood zijn blootgesteld. Wat een gedrang, wat een gedwarrel ONTZET maait onder-bibliothecaris Leeflanck met zijn lange armen door de lucht. Wanhopig tracht hij de letters terug te dringen, maar er is geen houden aan. Te lang zijn zij getyranniseerd om zich te laten remmen door haar vijand. Ze klimmen op zijn bloedelooze lichaam, trappen met haar scherpe pooten in zijn van ontzetting verstarde oogen. Wat heb ik jullie toch misdaan, eerbied waardige letters? Zij antwoorden niet, zij lachen honend, zij zijn niet meer gehoorzaam aan den mensch. Langs zijn bureau ziet Coorengel de cohorten trek ken. Waar gaan jullie toch naar toe, lieve letters, waarom blijven jullie niet hier?" Wij gaan naar buiten omdat wij vrij willen zijn, wij willen de straat op. Door de stad zullen wij optrekken naar het open veld, ver weg van de menschen." Ontelbare letters verlaten de bibliotheek; de hiëroglyphen van Egypte gaan broederlijk gearmd met de hemels blauwe, goudgerande letters van de gebedenboeken en missalen. Ziet, daar marcheeren de antieken en romeinen, geordend in stramme legioenen. Sierlijke juffers, miniaturen uit den Rococo-tijd trippelen over het blad van Coorengel's bureau. Haar volgen zware drommen kapitalen, cavalerie ter charge gereed. Groote, onregelmatige troepen alpha's, omega's en ypsilons, regelrecht weggewandeld uit de Grieksche klassieken, zwermen in fantastische formaties uit. Waar gaan jullie toch naar toe, wat willen jullie, wat hebben wij jullie misdaan?" We willen het leven in, door de gangen trekken we naar buiten omdat we hier binnen verschimmelen en verrotten. Jullie, menschen, hebt ons de boeken ingeschopt: we willen er niet blijven, het is er te benauwd. Geeft ons ruimte, laat ons ook bewegen, geeft ons versche lucht. Jullie hebt toch genoeg voordeel van ons gehad: bekendheid, roem, eer. Geeft ons dan nu eindelijk ruimte, laat den uitgang vrij. .." Blijft toch, lieve letters, blijft toch in de boeken, wij kunnen jullie niet missen. Wat zal er van onze kennis overblijven als jullie ons verlaat? Blijft toch letters, blijft " De letters willen niet naar rede luisteren, ze dringen op, ze laten zich niet langer de wet stellen. Weg, menschen weg, plaats voor de letters ! De revolutie is uitgebroken, er is geen tegenstand mogelijk. De letters stormen voort, steeds grootere drommen stroomen uit de boeken, steeds vast beradener wordt haar gang. Zij stormen aan, pakken Leeflanck's keel beet met spitse, moordende grijpvingers. Ook Coorengel is niet veilig meer: harde letterpooten hameren tegen zijn borst. Help, help, zijn strottenhoofd wordt dichtgedrukt, de luchtpijp wordt afgeklemd. Bibliothecaris Coorengel stikt, help, help. . . . HET verwonderde den beambte van de gemeente administratie dat hij langer dan gewoonlijk moest wachten voor hij bij den bibliothecaris werd binnengelaten. Bleek en met zweetdruppels op het voorhoofd zat dr. Coorengel achter zijn bureau. Hoe gaat het met de gezondheid, bibliothecaris ?" vroeg de ambtenaar, wien Coorengel's bleekheid niet was ontgaan. Goed, heel goed" antwoordde Coorengel, maar het was niet waar. Hij voelde zich hoogst onbe hagelijk, ontwricht, omvergeloopen door vreemde machten. In zijn arme, duizelige hoofd marcheerden de letters onbarmhartig voort. PAG. 16 DE GROENE No. 3235

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl