Historisch Archief 1877-1940
Het eindexamen van de Amsterdamsche tooneelschool in den Stadsschouwburg. In
Shakespeare's Naar het U lijkt": Celia en, rechts Rosalind en Orlando (de leerlingen
Elly Weller, en Jenny van Maerlam en Carel Briels)
Het onderricht aan de Amsterdamsche tooneelschool
DEZEN Zaterdag heeft op het tooneel van
den Amsterdamschen stadsschouwburg het
eindexamen van de tooneelschool plaats
gehad. Vier candidaten, die reeds bij het officieuze
examen in April geslaagd waren, leggen hier nog
eens hun proef voor de openbaarheid af. Zij spelen
koningen en keizers, huisvrouwen en jonge meisjes.
Zij toonen hun bekwaamheid in scènes uit
Heyermans Allerzielen", in Shakespeare-scènes Ham
let", in middelleeuwsche en klassieke spelen. Kleine
scènetjes, die weliswaar niets zeggen over de vaar
digheid en het talent tot het opbouwen van een
geheel karakter, maar die betrouwbare graad
meters zijn van de bruikbaarheid, het talent, de
tooneelpersoonlijkheid der jonge spelers. Over zulk
een eindexamen, met jonge, verwachtende
menschen, met opgewonden ouders en kennissen in het
parket, ligt een blijde glans. Het is ook een belang
rijk moment. Op dit oogenblik begint of moest
beginnen een carrière, waarvan allen hopsn, dat
zij zoo succesvol mogelijk zal zijn: de jonge acteur
of actrice zelf, de familie, maar wel zeker het
Nederlandsche tooneel". Want, al beseft men het
dan niet precies, hier wordt voor een deel over haar
toekomst beschikt. Meestal hebben, op de openbare
uitvoering, na het officieuze examen, alle leerlingen
al een contractje met een der Nederlandsche gezel
schappen in hun zak. Het directe verband tusschen
het onderwijs aan de Amsterdamsche tooneelschool
en de kwaliteit van de Nederlandsche acteurs is dus
duidelijk te zien.
DIE Amsterdamsche tooneelschool dateert van
1876 en is indertijd opgericht door het Neder
landsche Tooneelverbond in samenwerking met de
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en met
daadwerkelijken steun van Koning Willem III. Zij is nu
al sinds jaren een semi-officieele instelling, die in
stand wordt gehouden door een belangrijke
jaarlijksche bijdrage van H. M. de Koningin en door
subsidies van Rijk, Provincie en Gemeente.
Jonge menschen groeien er op. Het zijn er niet
zoo veel. Klassen van twee, vier, acht leerlingen
zijn er regel. Holland gebruikt niet zoo veel
tooneelspelers en niet allen bezoeken de school.
Hier komen de jongelui na een vooropleiding van
minimaal drie jaar H.B.S., Mulo of ander middel
baar onderwijs.
Op het toelatingsexamen" spreken zij iets voor,
waaruit ten minste kan blijken ,dat zij niet totaal
van talent verstoken zijn, en zij komen drie maanden
op proef. In dien eersten tijd in de eerste klas
er zijn er drie spelen de leerlingen kleine
situatietjes, die in de eigen fantasie opgekomen zijn.
Hier moet de leeraar er op letten, dat de senti
menten, die tot uitdrukking gebracht worden, ook
natuurlijk geuit worden en er geen tooneel" in den
slechten zin uit groeit. Eiken dag wordt de
spreektechniek beoefend en bestudeerd. Beginselen van
voordracht en het zeggen van gedichten, lichame
lijke vorming door Mensendieck-gymnastiek, littera
tuuronderwijs, waarbij vooral de dramatische litte
ratuur op den voorgrond staat, moeten in dit eerste
jaar voortgezet in het tweede de leerlingen
rijp maken voor hun taak straks op de Nederland
sche planken. Rollenstudie in de verschillende stijlen
der tooneellitteratuur, analyse van drama's het
klassieke Grieksche en dan in hoofdzaak Vondel
studie van Shakespeare en modernen gaan in de
volgende jaren samen met practisch spelen en leeren
van rollen, geleid door regisseur en regisseuse.Grime,
costuumkunde en dergelijke practische kennis wordt
onderwezen. Nederlandsche acteurs, die zelf dage
lijks in het tooneelleven staan geven aan dit instituut
de lessen. De directeur, Balthazar Verhagen, classi
cus en kenner van de Grieksche tragedie, leidt de
lessen in voodracht, proza en poëzie, in analyse van
het drama en gaat voor bij de bestudeering van de
klassieke tragedies en Vondel. En zoo levert de
school na drie jaar de acteurs af: kant en klaar en
toch volkomen beginners.
OP het eindexamen ziet men dan het materiaal,
waarmee de Nederlandsche tooneelleiders
in de toekomst zullen moeten werken. Dit zou
dus de mogelijkheden van het tooneel bepalen, als
het tenminste letterlijk waar zou zijn, dat deze
jonge menschen, straks de dragers zullen zijn der
tooneelcultuur. Dat is echter maar gedeeltelijk
waar. Er zouden statistieken van aan te leggen zijn,
maar een waarheid om en nabij is het, dat van de
eindexaminandi niet allen er in slagen, zich een
blijvende eenigszins vooraanstaande positie aan
het tooneel te verwerven, terwijl anderzijds be
langrijke posities door niet-leerlingen en ook door
niet geslaagde of op andere wijze verdwenen leer
lingen bezet zijn. Dat is te begrijpen. Hebben alle
leerlingen die nu beginnen, wel genoeg talent?
Hebben zij doorzettingsvermogen, geluk ? En verder:
gaan alle talentvolle beginners op de tooneelschool ?
Neen, beide vragen moeten ontkennend be
antwoord worden. Er groeien velen in het wild
op, nog meer, die het in het wilde probeeren,
mislukken, maar ook de gecultiveerden blijken soms
geen eigen kiemkracht te bezitten. De directeur
van het Centraal Tooneel, Cees Laseur, bijvoor
beeld, groeide zoo in het wild op. Maar hij had,
zooals hij zei, het geluk te komen in het toen pas
gestictrte gezelschap het Hofstad Tooneel onder
Cor v. d. Lugt-Melsert met o.a. Else Mauhs, Tilly
Lus, Cor Ruys, Annie v. Ees, de Chrispijns enz. En,
zooals Laseur het uitdrukte, daar kon je leeren,
naar wie je daar ook keek. Ideaal is, volgens
Laseur, het Duitsche systeem, waarbij aan een
theater een tooneelschool verbonden is en waarbij
de leerlingen niet alleen mee mógen spelen maar
met het gezelschap mee moeten spelen als er kleine
rollen zijn of figuratie te doen is.
Als nu de leerlingen van de school komen, weten
ze al te veel. Een regisseur, die prijs stelt op zijn
eigen manier van werken moet er al te veel aan
omkneden, gesteld dat het nog gaat. Zuiver tech
nische dingen, waartoe sommigen spreken rekenen,
bestaan er niet volgens Laseur. Ook spreken is
individueel en moet zoo individueel mogelijk
gevormd worden. Werkelijke scholing is pas
mogelijk, als er geschoold wordt uit een traditie. En
daar die in ons land op het oogenblik ontbreekt,
betwijfelt deze tooneeldirecteur de waarde van een
school als opleiding voor het tooneel. Maar als een
voortgezette algemeene ontwikkeling, waartoe vol
gens Laseur dan veel talen, litteratuur zouden
moeten behooren, is een tooneelschool natuurlijk
waardevol. Er mag niet het gevaar bestaan, dat
de leerlingen te oud hun beroepsleven in gaan,
hoewel Laseur de gevaren van een pril succes",
een succes gebaseerd op de jeugdige charme van
een acteur of actricetje, zeer duidelijk inziet.
In ieder geval betreurt de directeur en regisseur
Laseur eenigszins het gebrek aan officieel contact
tusschen de school en de tooneeldirecteuren.
COR van der Lugt, de directeur van het
Nederlandsch Tooneel, is een vroegere leerling
van de school. Toen werden de talen nog als belang
rijk onderdeel van de lessen beschouwd. Nu zijn
die verdwenen, behalve de moedertaal. Vroeger
was ook de leeftijd om op school te komen lager,
12 jaar, later 15. Nu is het 17 jaar voor de meisjes,
18 jaar voor de jongens. Een school is wel goed.
Er wordt tegenwoordig van de acteurs zoo veel
meer geëischt dan vroeger. Het publiek is critischer
en dat heeft de film nog oneindig versterkt. De
school moest kunnen voorzien in het gebrek aan
jonge rollen". Het jonge meisje en de jonge man
zijn zoo zeldzaam. Quand un jeune premier est
vraiment premier il n'est plus jeune." De school
moest zich meer toeleggen op het genre, dat de
jonge acteurs moeten kunnen spelen: jeune
amoureux en amoureuse. Nu echter leeren ze rollen, die
ze de eerste twintig jaar van hun loopbaan nog niet
zullen spelen. De spreektechniek is voor de school
het belangrijkste: de stem is het eenige instrument
van den tooneelspeler; dat moet hij leeren gebruiken.
Jeugd is noodig voor aankomende
tooneelmenschen. Maar een goed gezicht, goed figuur, voor
treffelijk spreken en dan, natuurlijk, veel talent
en energie, zijn er noodig, wil een acteur of actrice
in jong werk succes hebben. Tegenwoordig willen de
jongeren er ineens zijn". En zij vergeten, dat
een carrière bijna steeds afhangt van de ziekte
van een ander".
EEN opvoering van het eindexamen van de
tooneelschool, zooals deze Zaterdag in den
Amsterdamschen stadsschouwburg plaats gehad
heeft, is zeer de moeite waard. Ongeveer is er te
zien, welke der jonge menschen een rol kunnen gaan
spelen tusschen de vele rollenspelers. Er is te zien,
dat het onderwijs der tooneelschool degelijk is,
kunstzinnig, dat het handwerk" of moeten wij
zeggen mondwerk" er zeer goed geleerd wordt.
Desondanks vragen wij ons af, of niet een onderwijs
van twee jaar, zooals dat op de Duitsche en Fransche
tooneelscholen gebeurt, voldoende zou zijn, de
komende acteurs te vormen. Tezamen met een
jeugdiger leeftijd van toelating zou dit jeugdiger
acteurs op de planken brengen. En daar, volgens
een deskundigen beoordeelaar, elke acteur nog
zes tot negen jaar noodig heeft, om tot een artistiek
en technisch gevormd acteur te groeien, zou dat
den acteursstand verjongen, wat vooral voor de
thans vrijwel ontbrekende jonge rollen, van belang
zou zijn. De directeur der Tooneelschool, de heer
Balthazar Verhagen merkt hieromtrent op, dat
deze instelling er in de eerste plaats is voor hen, die
zich in de kunst wenschen te bekwamen, alvorens
in de praktijk te gaan. Herhaaldelijk melden zich
dan ook bij hem jongelui aan, die, na aanvankelijk
zonder eenige opleiding aan het tooneel te zijn ge
weest, de onmisbaarheid eener goede scholing aan
den lijve hadden ondervonden. Een opleiding van
drie jaar acht de directeur den minimum tijd, om
de grondslagen te kunnen leggen.
Onderwijs in talen is aan deze vakschool over
bodig geworden, sinds, reeds jaren, het middelbaar
onderwijs deze taak vervult. Wie op zijn ióe of iye
jaar een behoorlijke school heeft doorloopen kan
op de Tooneelschool terecht. En wanneer zulke
jongelui op hun ige of 2oe jaar naar het tooneel
gaan, zijn zij zeker jong genoeg. Voor hen is het
van het grootste belang, dat zij zich niet alleen
technisch, maar vooral ook innerlijk gevormd heb
ben, alvorens in de practijk te gaan. Indien zij
met ernst drie van hun jonge jaren op deze wijze
aan zichzelf wijden, dan is deze tijd zeker niet te
ruim genomen."
Concludeerend vonden we dus: eenerzijds de
practijk, aandringend op jeugd en desnoods slechts
beperkte zuiver technische scholing, anderzijds de
onderwijsinstanties, overtuigd van de juistheid van
een zoo uitgebreid mogelijke technische, geestelijke
en artistieke vorming.
Doch allen zijn er het over eens, dat de taak van
de tooneelschool is: afleveren van jeugdige en goed
geschoolde beginners. Want dat vraagt het Neder
landsche tooneel, zooals overal elders.
H. B. FORTUIN
PAG. 7 DE GROENE No. 3135