De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 10 juni pagina 10

10 juni 1939 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven ROMANS VAN Albert Heiman DE mens heeft een aangeboren behoefte tot symboliseren. Wanneer zijn uitdrukkings kracht tegenover het ontzaglijke tekort schiet, wanneer de gebeurtenissen hem overweldigen, het blauwe gewelf van zijn gedachtenwereld over hem neerbreekt en de storm van zijn gevoelens hem ter aarde slaat, dan falen hem zijn woorden, de ontoereikendheid van hun uitdrukkingskracht brengt hem tot razernij, en hij schept zich een symbool, gestalte of parool, dat hij belaadt met heel de last van zijn wil-tot-uitdrukking. En hij houdt op met rapporteren, maar schept! Het gebeurt herhaaldelijk dat de beste verslag gevers van de wereldpers, lieden die niet alleen rondneuzen en weten te verhalen wat zij zien, maar die ook met veel verstand kijken en met veel tem perament de zaken uiteenzetten, van gewone reporters bijna onmerkbaar de overgang voltrekken naar scheppende kunstenaars. Want de schepping zit hem niet in het zelf" uitdenken van materiaal; de nituur overtreft altijd de stoutste fantasie, en de fantasie zelve is op de meest strikte manier gebonden aan de gegevens der natuur. De schep pingsdaad steekt in de synthese van het voorhan dene, en in het vinden van die details, welke de symbolen worden van een veel meer omvattende reeks gebeurtenissen of toestanden. En wie vandaag rondkijkt in de wereld, al is het ook met de nuch terste journalisten-ogen, vindt zóveel dat hem indien hij een werkelijk levend mens is tot in het diepst van zijn ziel aangrijpt, zóveel wat hij niet zonder hevige verontwaardiging kan aanzien, zóveel wat hem verbaast, bedroeft, vaneenrijt, dat het waarlijk niet te verwonderen valt dat zij die niet van ieder greintje creativiteit gespeend zijn, onwillekeurig veel verder gaan dan de eisen die hun het perfide niveau der dagbladen, of de kortheid van het tijdschriftartikel stelt. Er zijn natuurlijk verschillende graden van creati viteit bij dergelijk werk. Maar hun succes heeft al vaak genoeg bewezen dat de massa in versterkte mate ervoor toegankelijk is, naarmate de schepping meer openbaring" en ontdekking" behelst; naar mate de scheppende kunstenaar terzelfdertijd dus een handiger reporter wist te zijn. De Amerikanen, als uitermate practische mensen met een groot creatief vermogen dat niettemin zelden van zoveel zwaartekracht bevrijd is, dat het kan opstijgen tot de ijle stratosfeer der zuivere speculatie, deze Amerikanen zijn bij uitstek de meesters van dit genre. En het is zeker geen toeval dat een succes vol beoefenaar ervan, de Rus Maurice Hindus, uit hun school komt. Hij was pas dertien jaar oud toen zijn koelakenfamilie naar de States emigreerde, waar hij tussen de stad en het land heen en weer geslingerd, tenslotte in de journalistiek belandde. Zijn ook in het Nederlands vertaalde boeken over zijn geboorteland zijn voorbeelden van creatieve reportage, waarin wel het scheppend-synthetiserende en het symbolische aanvankelijk nogal onderdrukt werd door het zuiver-documentaire. Hetgeen in het geval van Rusland toen misschien ook wel de aangewezen methode was. Maar van lieverlede is bij Hindus het persoonlijkinterpreterende, het in uitdrukkingsnood tot eigen schepping gespannene, steeds groter geworden. En in zijn jongste boek, dat over Tsjecho-Slowakije en de Duitse staatsgreep daar handelt, is het docu mentaire" bijna geheel opgelost in het anecdotische, en dit weer zodanig samengetrokken, dat men al bijna kan spreken van schetsmatige romanfiguren, die in de loop van het verhaal een evolutie door maken, en in hun tragische lotswisseling de aan grijpende symbolen geworden zijn van heel het volk waartoe zij behoren. Nog n stap verder, en wij hadden met de roman van een paar Tsjechi sche families in 1938 te doen gehad. De uitdrukkings vorm zou misschien meer artistieke waarde gehad hebben Hindus is thans allesbehalve een mooischrijver maar of het boek dan zo overtuigend en tot-protest-aanzettend geweest zou zijn als ditmaal valt te betwijfelen. Reeds de titel is geen zakelijke en objectieve vlag om de lading te dekken, maar een slag woord vol vlammende verontwaardiging: ,, We shall live againl" i), een frase vol melancholieke hoop ook, in de mond van verschillende vertrouwde EEN ROOFBUIT figuren uit het relaas van mr. Hindus, nadat de catastrofe hen overvallen heeft. Dergelijke boeken schrijft men natuurlijk niet naar aanleiding van een kort en oppervlakkig journalistiek" bezoek aan een land. Hindus heeft er vele maanden voor en ook na de koehandel van München geleefd; hij sprak de taal voldoende om met iedereen te kunnen verkeren, en laat zich desondanks nooit verleiden tot het geven van eigen interpretaties of het goedkoop generaliseren, dat velen onder het motto van massapsychologie" bedrijven. Hij laat ons dan ook even onwetend als tevoren inzake de vraag, waarom al deze moedige, intelligente, en rustige mensen die in de bladzijden van zijn boek aan het woord komen, het tot geen daadwerkelijk verzet gebracht hebben, toen zij zich bedrogen en verraden voelden in datgene wat zij hun heiligste idealen noemden. Hoewel tussen de regels door, uit de karakterbeschrijvingen toch te lezen valt dat in deze staat van burgerlijke in tellectuelen het de innerlijke tweespalt der bour geoisie was, die alle leidende figuren tot machteloos heid gedoemd heeft. De Tsjechen zijn zeer bizondere Slaven, meent Hindus; het zijn ordelijke" Slaven. En het is deze zin voor orde en gezag, onderwerping en systematiek die hun parten gespeeld heeft. Het gewichtigst in dit boek vind ik echter twee opmerkingen door een paar romanfiguren" ge maakt, naar aanleiding van het verschil tussen de generaties en het mensensoort dat deze eeuw regeert. De grote" staatsmannen van vandaag hebben de wet der leeftijden op haar kop gezet. Steeds, onder alle regeringsvormen bracht de be staande generatie offers voor de toekomstige, dat deden zelfs barbaarse heersers. Nu is dat alles veranderd. Om de huid van hun generatie te redden, de oude generatie, die welke spoedig physiek uit dit leven verdwijnt, offeren zij de toekomstige generaties op...." En dan dit ongemeen juiste, maar verbijsterende requisitoir, in de mond gelegd van een professor, die later eenzaam, hopeloos, als een grote schaduw overblijft: De positie van den kleinen intellectueel is volgens mij de gewich tigste kwestie waarmee de mensheid opgescheept zit. Het is niet de proletariër, maar de kleine intel lectueel die de werkelijke beul en tyran in onze moderne wereld is. Hij is gevaarlijk voor den pro letariër, maar nog gevaarlijker voor den werkelijken intellectueel en voor den kapitalist; voor iedereen die hem superieur is.... Niet de boerderij en de fabriek, maar de universiteiten fokken den vijand der mensheid. Ja, de middelbare school en de universiteit". Men moet 's professors argumentatie lezen, om de waarheid van deze woorden, en hun uiterst gewicht te beseffen. Het hoofdstuk dat dit gesprek bevat, heeft iets Dostojefskyaans. En somber, neerdrukkend is het laatste gedeelte van het boek, dat de doem en ondergang van het land beschrijft, waar iedereen op zijn eigen facon gelukkig scheen te kunnen leven. TEGENOVER dit schrandere en geslaagde werk valt een soortgelijk boek van Nora Waln over het Duitsland van de laatste vier jaar heel erg af. Zij heeft blijkens de talloze anecdotes die zij in Reaching for the stars" 2) vertelt ,de Nazi's alles behalve leren liefhebben. Doch met haar aandacht was zij blijkbaar toch teveel nog in het geliefde China, haar House of Exile" (het prettig-eenzijdige boek waaraan zij haar naam te danken heeft) om de dingen met die genadeloze nauwkeurigheid te zien, welke alweer 'n ander boek" over Duitsland zou moeten motiveren. En haar evocatieve kracht, haar scheppend vermogen, en zelfs haar al te droog gelegde stijl zijn lang niet dat, wat men nog terecht na The house of exile" zou mogen verwachten. De vrouw die zich achter het pseudoniem van Nora Waln verbergt, is een overtuigde Quaker en pacifiste, die haar gezindheid nooit onder stoelen of banken steekt; zij volgde haar man naar Duitsland, omdat deze muziek wilde studeren in het Mekka der toonkunst. Dat de maraboet's daar niet alleen Beethoven, Mozart, Weber en Schubert, Oos tenrijkers, annexeerden, maar terzelfdertijd Smétana, Dvorsjak en Janatsjek de nek omdraaiden nadat Mendelssohn en Hindemith verboden waren, schijnt op de muzikale familie echter minder indruk gemaakt te hebben, dan de krijgszuchtige stemming en de sfeer van goddeloosheid allerwegen. Een paar typerende geschiedenissen, vrouwelijknauwkeurig met alle details geobserveerd, heeft Nora Waln toch wel weten te verwoorden op haar gezellige, ietwat huiselijke toon. Misschien dat zij met deze toon juist zulke kringen vermag te bereiken, die voor een man als Hindus voor lopig nog ontoegankelijk zijn. i) Uitgave Collins, London 1939. 2) Uitgave The Gresset Press, London 1939. OUDE EN NIEUWE KUNST (Adv.) Tl KOT l N DEN HAAG - NASSAUPLEIN 6 EASTERN ART JY i e z e n en Verjonging van het Stedelijk Museum De schilderijen in een museum leven, zij hebben adem en gebaar. Zij ademen en gebaren goed, wanneer zij goed worden opgehangen en niet ge hinderd door buurlui, die op gansch andere wijze hun functies verrichten. Zeg geen kwaad van de musea, zij zijn centrales van geestelijke kracht. Hiervan kwaad te zeggen, laat dat over aan de fijne geesten", (het is een soort fijnheid die bestaat uit vooze en juichende opwinding over al wat anders is dan de traditie), die beweren dat het verfoeilijke pakhuizen zijn, waar men hoofdpijn krijgt en door de boomen het bosch niet meer ziet. Met verstand genoten, is het museum een altijd beschikbare bron van vreugde en ontroering, aan de beurs zeer geringe eischen stellend wanneer men deze vergelijkt met de prijzen bij Tuschinski. Zij zijn onmisbaar, want de tijden waarin kunst en leven elkander meer harmonisch doordrongen dan tegenwoordig en het museum" overal was, zijn voorbij, evenals de tijden der absolutistische vorsten, die in edelen praal in hun paleizen woonden. Wat er rest is een goed der gemeenschap, waaraan wij allen deel hebben en waarvoor wij allen verant woordelijk zijn. Ik wilde eigenlijk zeggen, dat het Stedelijk Museum van Amsterdam tegenwoordig zoo be langrijk is voor de kennis der moderne kunst. Het wordt door Roëll geleid met een intelligentie, die de hedendaagsche stroomingen peilt en kent, maar die niet nalaat het kaf van het koren te scheiden. De nieuwe inrichting en ordening der vaste ver zamelingen en bruikleenen geeft ruimte aan veel groepeeringen, maar de overzichten" zijn beknopt. Er is geen leerzamer en vruchtbaarder keuze denk baar dan die men vindt in de kabinetten, waar nu de negentiende-eeuwsche schilderkunst vóór het impressionisme is te zien. In een korten tijd kent men de mogelijkheden en belemmeringen van een tijdvak door en door. En zoo is het ook elders, overal vindt men een les in cultuurhistorie, die door schilders wordt gegeven. Roëll heeft smaak en hij weet te vinden wat hij noodig heeft. Hebben Fransche kunstkenners, die het vorig jaar hier waren om de schilderkunst van hun Han gen land uit de ige eeuw te zien hangen, ons niet ver zekerd dat zij een indruk ontvingen zooals zij op hun eigen grond nooit hadden gehad? Het was reeds direct een goede greep, toen hij zich aandiende met de Engelsche kunst uit twee eeuwen. Een stof die hier, tenzij van afbeeldingen, bijna volslagen onbekend was en bovendien zóó gedemonstreerd, dat men van al het eclecticisme der Engelschen en van al hun onmacht tot het primaire van den plastischen vorm, volledig over tuigd werd (dit gezegd met volledige erkenning van vele voortreffelijke kwaliteiten). Daarna vestigde hij de aandacht op een belangrijke, doch hier ook al zeer weinig bekende figuur: Edvard Munch, uitgangspunt van een groot stuk expressionisme. Deze tentoonstelling is niet goed bezocht, er kwamen meen ik maar vierduizend menschen, wat zeker te weinig was en tegen het initiatief niets bewijst. De tentoonstelling van moderne Nederlandsche kunst ging van de Amsterdamsche stu denten uit, zij was incompleet, want de Nieuwe Realisten waren niet voor deelname te vinden. Maar de expositie van Kees van Dongen was weer een daad, die noodzakelijker was dan menigeen zou denken. Het was den Hollander immers niet bekend, dat Van Dongen wat anders is dan een schilderend fuifnummer, dat hij als hij wil een schilder van zeer groote gaven is. De tentoonstelling van Abstracte Kunst kwam jaren te laat, en men kan sommigen niet aan het verstand brengen dat deze kunstsoort, indien men hiervan spreken mag, geen nieuwe aëra inluidde. Toch was zij leerzaam, doch meer in wijsgeerigen dan in picturalen zin. De exposities van Fransche kunst die volgden hebben het evenwicht hersteld. Bij figuren als Picasso en Braque, die we nu eindelijk eenigermate volledig en overzichtelijk op Hollandschen bodem te zien kregen, is het abstracte" veel meer een avontuur in picturale beteekenis, en daardoor tenslotte ook geestelijk van meer belang. Thans wacht ons de Fransche beeldhouwkunst. Is zoo'n tentoonstelling goed, dan is het niet onmoge lijk dat zij het aanschijn der Nederlandsche beeld houwkunst verandert. JAN ENGELMAN PAG. 10 DE GROENE No. 3236

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl