De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 10 juni pagina 16

10 juni 1939 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

ALS Josepha om 5 uur wakker wordt, weet zij direct, dat dit een goede dag is, een dag van feestelijk blauw boven het eeuwige wit van haar gebied. De oude man ligt nog te snurken op de reus achtige steenen kachel. Hij heeft gisteren weer te veel gedronken. Zijn witte krullen plakken als een ouderwetsche pruik tegen de zweeterige rimpels van zijn kop. Een draadje kwijl rekt zich uit zijn mondhoek. Het stinkt hier in de gelagkamer naar rook, zweet, dieren, eikenhout en knoflook. Josepha loopt in haar wijde, gestreepte onderrok naar de deur en staat dan te knipperen tegen het stralend ochtendlicht. Er is weer versche sneeuw gevallen. De ploeg is er nog niet door geweest, de sporen van gisteren zijn verdwenen. Josepha loopt op haar groote, bloote voeten de trap af. Zij is al gewend aan de plotselinge kou van de sneeuw. Vader heeft zich er al dikwijls over geërgerd: Je verzoekt God".... Hij haalt overal God maar bij. Laat hij zich liever wasschen en minder zuipen. God let alleen op mijn ziel," schreeuwt hij, en die is schoon, dat kan ik je verzekeren. Ik wasch haar dikwijls in zuivere alcohol," en hij giert het uit en stampt met zijn bespijkerde zool hard op de houten vloerbalken. Hij is drie en tachtig, doof als een kwartel en hij mist een been. Josepha vergeeft hem veel terwille van dit eene been. Hij is vroeger voorwerker geweest bij de wegploeg van de San Bernardino, maar een wegwerker drinkt niet en zeker niet, als hij ook nog als gids moet optreden. Het is dan ook zijn eigen schuld, dat hij nu thuis moet zitten bij de kachel en leven moet van zijn herinnering en van de verhalen der reizigers, die soms op de pashoogte komen rusten. Josepha doet de gewone dingen van iederen morgen. Zij zingt, terwijl zij zich wascht in het ijskoude sneeuwwater. Dan draait ze haar zware vlecht tweemaal om het hoofd en kijkt ijdel in den spiegel. Ze rekt zich uit, Josepha, zooals alleen een vrouw voor den spiegel zich uit kan rekken. Dan gaat ze den ouden man wakker schudden. Dat is 'niet zoo eenvoudig; zijn zware lijf valt haast van de kachel, voor hij eindelijk zachter gaat snurken en met een lange, piepende zucht zijn eerste vloek zegt. Ze neemt het brood en de kaas en maakt het eten voor zich en den oude,die langzaam overeind komt. Doe je schoenen aan," bromt ie, je krijgt buik loop, als je niet oppast." Er is vannacht een halve meter sneeuw gevallen," zegt Josepha, er zal wel niemand langs komen." Hij blaast een zware wolk rook uit en sabbelt met zijn tandenlooze mond aan de kaas. Zijn roode oogen dwalen onrustig door de kamer, tot hij de flesch ontdekt in de vensterbank. Josepha," zanikt hij plotseling kinderachtig. Maar nu is Josepha aan de beurt om te vloeken. Eerst je brood," zegt ze hard en ze staat op, om de flesch in de kast te sluiten. Hij mort nog wat na: God zal het kind straffen, dat ongehoorzaam is." Even later klinken de zware stappen van de kerels van de sneeuwploeg in het gangetje. Bona sera." Het zijn groote, zwarte schimmen, lang en schonkig. Ze dragen donkere brillen. De huid van hun ge zicht is geschilferd. Josepha schenkt zwijgend zwarte koffie in. Ze springen met een forsche zwaai op de kachel en laten hun beenen bengelen. Af en toe valt er een plak sneeuw van hun schoenen. Over een uur zitten we er weer in," voorspellen ze, er is geen doorkomen aan." Josepha voelt haar goede bui verdwijnen. Het is ook niet leuk voor een jonge, mooie vrouw, de heele dag alleen te moeten zijn met een dooven dronkenlap. Komen jullie nog terug?" vraagt ze. De kerels knoopen hun jassen alweer dicht en stoppen een pijp. Ze schudden het hoofd. De eerste week krijgen we de weg niet meer vrij," zegt de jongste, je zult het met den oude moeten doen, Josepha." Zij antwoordt niet. Martin heeft haar al twee maal ten huwelijk gevraagd, maar zij wil niet. Hij is te boersch. Nu staat de heele lange dag voor de deur, waarin zij slechts afleiding kan vinden bij de weinige bezigheden van haar huishouden. Er is een onte vreden wrok in haar over haar eenzaam lot, dat haar bindt aan een ouden, onmachtigen vent. Om tien uur waart de nevel alweer om het huis en geluidloos valt de sneeuw op de breede venster banken en tegen de beslagen ruiten. Josepha steekt de lamp aan en gaat borduren. De oude heeft zich omlaag gewurmd en scharrelt morrend door de kamer, op zoek naar zijn flesch. Als Josepha's ge dachten allang weggedwaald zijn naar groene weiden UW FAMILIEWAPEN opgespoord en prachtig ge schilderd in maat naar keus f 13.50. Beschikken nu over meer dan een half millioen gegevens. Vraagt eens vrijblijvend aan. Zegelringen, stamEen verhaal voor De Groene van Willy C. van Hemert boomen etc. Heraldisch Genealogisch Bureau De Banier, Zeer billijk. Oranje Nassaülaan 87, Overveen JU" en wuivende bloemenvelden, die zij op het kleed in borduursel tracht uit te drukken, blijft haar naald ste ken. Zij luistert. Buiten zingt met het luide gezoem van de eerste versnelling een motor. Of hoort ze verkeerd? Het is stil. Er ritselt wat water door de goten. Dan klapt een portier dicht en even later stampen voeten de sneeuw af voor de deur. HIJ staat in de opening. Hij heeft een lange regenjas aan, waar een wijde pofbroek nog juist onderuit komt. Good afternoon," zegt hij. Hij zet een stoel bij de kachel en trekt zijn jas uit. De oude strompelt naar hem toe, en wijst naar bui ten, no good the weather," schreeuwt hij, dangerous!!" De vreemde glimlacht en haalt de schouders op. Hij kijkt verstrooid naar Josepha, die kennelijk verlegen wordt, als haar vader zijn talenkennis wil luchten. De oude man is erbij gaan zitten. ,,You are Englishman?" Ham and eggs, some tea," zegt de vreemde tegen Josepha. Zij verstaat het niet en geeft hem maar vast koffie, die hij haastig op drinkt. Bij de trap staat een kleine wagen in de sneeuw als een locomotief te dampen. Het spoor is al bijna weer dicht gesneeuwd, en dat is maar goed ook, want het is een vreemd spoor, dat vlak langs de afgronden loopt. Josepha heeft nog nooit zoo'n kleine auto gezien. Zij kijkt nieuwsgierig naar binnen, als zij de koffer komt halen. Er ligt een kaart van Zwitserland in, een Baedeker, eïn plaid. Op het dashboard is de foto van een meisje geplakt. Josepha zou geen vrouw zijn, als zij het niet goed bekeek. Marion", staat er onder ge schreven, een vreemde naam. Ze schrikt, als de man achter haar staat. Hij lacht, too heavy," zegt hij en draagt zijn koffer de trap op. 's Avonds eet hij risotto met Josepha en den ouden man. Josepha schaamt zich, dat haar vader slurpt. Ook is hij alweer dronken. Zij weet niet, waarom haar ge dachten de heele dag om de wereld van dezen vreemde zwerven. Engeland Wat is Engeland? Blauwe en roode bloemen waarschijnlijk, en zwarte koeien, dat weet zij. Waar moet hij slapen? Dit is eigenlijk geen hotel, maar zij durft het hem niet te zeggen. Zij zal zelf naast den ouden man gaan liggen en hij moet dan maar in haar bed. Het is een heele zorg. Josepha is er druk mee, terwijl de vreemdeling aan de tafel de eene sigaret na de andere zit te rooken. Zou hij morgen weer weg gaan? En waarheen? Het autotje staat onder het afdak tamelijk droog. Het is nu bijna donker. Als Josepha uit het nauwe raam de weg af kijkt tot de eerste serpentine, ziet zij niets dan wit, een schitterend wit veld met hier en daar de grauwe, korstige onderbreking van een rotswand. Zij gaat dan tegenover den Engelschman aan tafel zitten. Het is heel stil, alleen de oude man lurkt zeeferend aan zijn pijp. Josepha's oogen dwalen on rustig door de schemerige ruimte. Plotseling, als twee zoeklichten, die elkaar kruisen in de nachtlucht, en elkaar niet meer verliezen, ontmoet zij de oogen van den Engelschman. Josepha hoort haar hart kloppen. Het is bijna als kortsluiting, maar het duurt langer, veel langer, dan Josepha verdragen kan. Zij probeert zich los te rukken, maar zoolang deze stilte duurt, gaat het niet. Zij maakt een ge baar naar buiten. To morrow," zegt hij, Venice". Josepha schrikt. Zij denkt aan de gevaarlijke af daling door wolken en sneeuw. De weg is smal, steil en vol bochten en de sneeuwploeg komt niet. I know the way," zegt hij lachend. Wil Josepha hem vasthouden?.... Wil zij de schim van haar eenzaam heid verjagen met dezen onbekenden man, met wien zij niet praten kan, en van wien zij alleen weet, dat hij moedige, jonge oogen heeft en sterke, bruine handen. Wat wil zij, Josepha? 's Nachts, als ze naast den ouden man op de kachel ligt in de drukkende warmte van de kleine woonruimte, luistert zij slapeloos naar de verre nachtgeluiden, een windvlaag, een knal van losrakende massa's op een eenzame top, de roche lende snork van den oude aan haar zijde, het knetteren van een houtblok in het vuur. Zij laat zich meevoeren door een glijdende waakdroom. Soms voelt zij de warme hand van den onbekende vast op haar borst liggen. Schijnbaar redeloos ver snelt zich bijwijlen haar harteklop. Josepha kent de bergen en de stilte, maar zij kent niet het jagen van vreemde, roekelooze gedachten.... Zij heeft dit nooit gehad. Wie is Marion? Gaat hij morgen naar haar toe ? Morgen .... De oude man draait zich onrustig om. Zijn heet gezicht stinkt en breekt de gebondenheid van haar mijmering. j ET autotje staat snorrend en met kortademige puf j es onder aan de trap. Het sneeuwt niet meer, maar de blauwwitte mist drukt op de borst. De bergen liggen erachter verstopt. De wereld is begrensd door het huis en een klein wazig kringetje rondom. ,,I know the fog", lacht hij, terwijl hij gretig zijn koffie slurpt. Josepha probeert te lachen, maar haar mond trekt sidderend door een ondefini eerbaar heimwee. De oude man slaapt nog. De vreemde volgt met zijn oogen Josepha's doen in de kamer. Hij ziet haar nauwelijks beheerschte angst voor de dag, misschien wel voor alle dagen, die in de mist achter deze liggen. Hij rukt overeind en knoopt zijn jas dicht. Josepha staat daar en kan zich niet meer bewegen. Er is een heet knijpen in haar keel. Hij steekt zijn hand uit. Glad is die, zonder ringen, bruin met kleine aartjes. Josepha legt de hare erin, die is hard en klein. Zij kan hem niet aanzien. Er springt een traan uit haar ooghoek; die gaat nu langzaam langs haar neus glijden. Ziet hij het? ,,I will come back", zegt hij. Josepha staat er nog, als het geraas van de motor versterft. Toch volgen geen nieuwe tranen. Als zij, wie zal zeggen na hoeveel tijd? een verre, doffe knal hoort, is het of zij erop gewacht heeft. Josepha slaat een doek om en loopt de trap af. Het spoor is makkelijk te volgen. De koude mist slaat tegen haar aan en maakt kleine druppeltjes in haar haren. Zij loopt onhoorbaar, een klein zwart eilandje in deze tijdlooze oneindigheid. Bij de derde serpentine is het spoor zeer wijd en verstoven, dan houdt het op. Josepha bedenkt zich niet lang. De afgrond is steil en zij weet, wat klauteren is. Haar voeten tasten op de uitstekende punten. Er zijn geen gedachten meer in haar, alleen nog een handelen en een drift om sneller te gaan. Zij ziet niets daar beneden. Als haar voet uitglijdt en zij plotseling het houvast mist, hangt zij als een nuttelooze last in de leegte. Nutteloos, want wat zal zij vinden beneden? En wat zal zij boven vinden in de volgende dagen, jaren? Haar handen tintelen. Een weldadige zwakte komt nu haar troosteloos denken verwarmen, een slaap bijna. Als haar handen los laten, weet zij, dat dit de eenige weg is en zij denkt niet meer aan den ouden man, die nu wel vloekend naar de flesch zal tasten. H' Restaurant DORRIUS N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam PLATS DU JOUR EN A LA CARTE PAG, 16 DE GROENE No. 3236

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl