De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 24 juni pagina 14

24 juni 1939 – pagina 14

Dit is een ingescande tekst.

Nieuwe vitaminen Dr. J. Oudenbosch NIETS bewijst zoo duidelijk de acti viteit en de vindingrijkheid der hedendaagsche wetenschappelijke gene* ratie, als de snelle ontwikkeling van de leer der vitaminen. Nauwelijks veertig jaar is het ge leden, dat Hollandsche geleerden, Eijkman en Grijns, constateerden, dat men door een kleine verandering in de samenstelling van het voedsel bepaalde ziekten kon voorkomen en genezen. Nog geen dertig jaar zijn verstreken, sinds Funk op onjuiste gronden ove rigens de naam vitamine" invoerde en Hopkins scherp definieerde, wat men onder deze vitaminen, die evenals ei witten, vetten, suikers, zouten en water voor het organisme onontbeerlijk zijn, moest verstaan. In 1926 hoe dichtbij nog ! gelukte het prof. Jansen, nu hoogleeraar te Amsterdam, toentertijd te Batavia, met zijn medewerker Donath, het anti-beriberi-vitamine, Aneurine genaamd, in kristalvorm af te zon deren : het eerste zuivere vitamine I En nu, anno 1939, is onze kennis zoo uitgebreid, dat wij ons met verbazing afvragen, of het inderdaad pas tien jaren geleden is, dat wij slechts zes vita minen kenden, wij, die nu naast het bekende vitamine A een vitamine A2 onderscheiden; naast vitamine C, vita mine P en vitamine K; wij, die behalve van vitamine Bx en B2 ook spreken van B3, B4, B5, B6 en van het antipellagravitamine, en die het simpele vitamine D aangevuld hebben met D2 en D3? Fantwtischer nog dan deze uitbrei ding van onze kennis, is haar verdie ping: de vitaminen zijn niet langer de geheimzinnige, schier miraculeuze stof fen van een kwart eeuw geleden, inte gendeel ! Met een hartstocht, die ook voor het bereiken van wetenschappe lijke doeleinden zoo nuttig en noodig is, hebben eminente geleerden, als Karrer, Kuhn, Williams om slechts enkele van de meest vooraanstaanden te noemen de taak ondernomen, precies na te gaan, hoe de vitaminen scheikundig zijn samengesteld, de eerste stap op het pad naar de constructie der vitaminen in het laboratorium: de syn these. Wanneer men tien jaar geleden op een wetenschappelijk congres verklaard zou hebben, dat men in 1939 precies zou weten, door welke scheikundig zuivere stoffen ziekten als rachitis, scheurbuik, beriberi en pellagra ge nezen konden worden, dan had niet n, maar iedere aanwezige de schou ders opgehaald. Zou de gefingeerde spreker echter zoo impertinent ge weest zijn, om te voorspellen, dat dan tevens de desbetreffende vitaminen in het groot gesynthetiseerd zouden wor den en als handelspraeparaten op de markt zouden verschijnen, dan had zelfs zijn geleerd auditorium de ver ontwaardiging niet onder stoelen of banken gestoken. En toch wat zoo kort geleden nog onbereikbaar scheen, wat de meest vooruitziende geest niet had durven droomen, het is werkelijk heid geworden ! Eerder, veel eerder dan men dacht, zijn de scheikundige ge heimen, die vele vitaminen boden, opgelost, en inderdaad kan men deze, hetzij in kristalvorm, hetzij in oplos sing, in den handel verkrijgen. De geheele ontwikkeling is een bewijs voor de stelling, dat de wetenschap, wier taak het is. vooruit te zien, haar eigen moeilijkheden niet kan voorspellen. Tot nu toe is het klaarblijkelijk mee gevallen hetgeen aan den anderen kant geen reden is om aan te nemen, dat het zoo blijft I Twee beroemde Nederlandsche vitaminen-onderzoekers. Links prof. Grijns (Wageningen), rechts dr. L. P. W. Eykman w IANNEER wij hier dus iets wil len mededeelen over nieuwe vitaminen, dan zou men terecht kun nen opmerken, dat eigenlijk alle vita minen nieuw zijn, veelal nieuw voor den man-van-wetenschap, en a for tiori nieuw voor het publiek. De be langstelling, die zij terecht genieten, heeft echter geleid tot het verschijnen van talrijke populair-wetenschappelijke verhandelingen, waar iedereen veel wetenswaardigs in kan vinden. Hoe goed sommige van deze uitgaven ook zijn, bezitten zij allen n bezwaar: bij het verschijnen zijn zij al verouderd niet in dien zin natuurlijk, dat alles, wat er in staat, reeds door de feiten is achterhaald, maar wel in dezen dat de laatste vondsten en vaak zijn het zeer belangrijke door den schrijver niet verwerkt konden worden, aan gezien hij op een bepaald tijdstip, een half jaar, een jaar, of langer geleden, de litteratuur heeft moeten afsluiten om de pen ter hand te nemen. Hopen wij dus, dat datgene, wat wij willen mede deelen over het antipellagra-vitamine, en over het vita mine A2 nog geheel up-to-date is. EVENALS de kennis der bacteriën een noodzakelijke voorwaarde is geweest voor een doeltreffende bestrij ding der besmettelijke ziekten, evenzoo dient de leer der vitaminen uitgebreid en verdiept te worden, teneinde ziekten uit te roeien, waar hoe ongeloofwaardig dit ook moge klinken tot voor kort nog duizenden aan leden, en die, geheel onnoodig, ook nu nog talrijke slachtoffers maken. Een fraai voorbeeld is de pellagra, een ziekte welke het best gekarakteri seerd is door de erbij optredende huid ontsteking, en die onder de arme ma setende bevolking van de Zuidelijke Staten van Noord-Amerika jaarlijks bijna tienduizend dooden eischte. Het feit, dat geheele bevolkings groepen zich op dezelfde ondoelmatige wijze voedden, bracht met zich mee, dat de pellagra vrij plotseling bij velen uitbrak een epidemisch karakter derhalve, waardoor, aldus een officiee rapport uit 1909, een gevoel van angst en onbehagen ontstond, dat soms wei nig van een paniekstemming verschilde. Goldberger, een eenvoudige maar scherpzinnige dokter, sprak reeds m 1914 het vermoeden uit, dat de ziekte veroorzaakt werd door het ontbreken van bepaalde bestanddeelen aan het voedsel, en zijn successen met een meer gevarieerd dieet in weeshuizen, gevan genissen en krankzinnigengestichten bewezen ten duidelijkste, dat een vita mine-tekort pellagra veroorzaakte. Maar welk vitamine ontbrak? Twee dingen zijn nu voor oplossing van dit raadsel van belang geweest: een geschikt proefdier en het toeval zoo ge wilt: de geniale intuïtie. Goldberger had namelijk gezien, dat honden in dezelfde streken, waar pel lagra heerschte, de z.g. zwarte-tongziekte vertoonden en hij trok hier gestaafd door proeven de conclusie uit, dat de zwarte-tong-ziekte der hon den identiek was met de pellagra der menschen. Jarenlang heeft men nu gezocht naar een chemische verbin ding, die in staat was, de zwarte-tongziekte te genezen. Vaak meende men op den goeden weg te zijn, maar helaas, de echte stof vonden de geleerden niet tot het toeval, ruim een jaar gele den, den Amerikaanschen onderzoeker Elvehjem te hulp kwam. Elvehjem had gevonden, dat nicotinezuur, een een voudige verbinding, welke reeds jaren lang bekend is, den groei van ratten bevordert en aangezien hij tegelijker tijd met het pellagra-probleem bezig was, probeerde hij, zonder daar verder veel bij te denken, of nicotinezuur soms de zwarte-tong-ziekte kon genezen. Wonder boven wonder in twee dagen waren de zieke honden volkomen ge nezen, en het bleek, dat enkele milli grammen per dag voldoende waren, om de ziekte te voorkomen ! De toe passing bij pellagralijders was nu slechts een kwestie van tijd, en dra was het duidelijk, dat nicotinezuur op de ge vreesde pellagra hetzelfde wonderbaar lijk effect had. Dank zij de proefonder vindelijke wetenschap is ons genees middelen-arsenaal zoo een kostbare stof rijker geworden. dat dit het belangrijkst bestanddeel is van het staafjesrood, de stof, waarmede wij om het populair uil te drukken in het donker zien. Bevat onze voeding dus te weinig vi tamine A, dan is de opbouw van het staafjesrood gestoord vandaar de nachtblindheid ! Wald kon dit mooie onderzoek ver richten, omdat wij over een gevoelige reactie op vitamine A beschikken: met antimoon-trichloride ontstaat 'n blauwe kleur, waarvan de intensiteit een maat is voor de hoeveelheid vitamine. Russi sche onderzoekers hebben riu eenige jaren geleden gevonden, dat in de levers van Russische zoetwatervisschen een vitamine A voorkomt, dat met antimoon-trichloride een blauwe kleur geeft, welke constant iets afweek van de bekende. Nader onderzoek heeft uit gewezen, dat ook andere eigenschap pen verschilden, en zoo onderscheiden wij thans, naast het oude vitamine A, welbekend uit de kabeljauw-levertraan, een nieuw vitamine A?, dat voorkomt bij zoetwatervisschen. Dit probleem, de relatie tusschen de soort visch eenerzijds en het soort vitamine anderzijds, is het onderwerp van de laatste publicatie van Wald, waarin merkwaardige feiten aan het licht gebracht worden, en wel in de eerste plaats, dat omgeving en voedsel niet van belang zijn bij de kwestie, of de visch vitamine A, dan wel vitamine A., bezit. Klaarblijkelijk spelen hierbij alleen erfelijke factoren een rol. Merk waardig is bovendien, dat zalm en aal, die een deel van hun leven in zout-, een ander deel in zoet water doorbren gen, en dus als overgangsvormen te be schouwen ziin, dit ook chemisch uiten: zij bezitten vitamine A en A2 beide ! Wald neemt verder aan, dat de oervisch alleen vitamine A bezat, waar mede dan het feit in overeenstemming zou zijn, dat hetzelfde vitamine voor komt bij reptielen en zoogdieren, die ervan afstammen. Alleen de mo derne" zoetwatervisschen hebben om momenteel duistere redenen overi gens het vermogen gekregen, uit dezelfde voedselbestanddeelen een ander vitamine: vitamine A2, op te bouwen. Zoo zien wij, dat de leer der vitaminen, afgezien van het directe be lang: verbetering van de menschelijke voeding, genezing van ziekten als pel lagra,. ook licht weet te brengen in vraagstukken van theoretischen aard, die, zij het dan van minder practisch gewicht, niettemin bestudeering en be langstelling ten volle verdienen. TOT slot iets over vitamine A2. Door het werk van den Zwitserschen chemicus Kar rer, en anderen, weten wij precies hoe vitamine A er scheikundig uit ziet. Maar minder goed zijn wij op de hoogte van de werking van dit vitamine in het lichaam. Wij weten, dat bij een tekort in de voeding, abnormale verhoorning van huid en slijm vliezen optreedt hoe, is nog een raadsel en bovendien nacht blindheid, onvermogen om in het donker te zien wat wij nu wel kunnen verklaren. Wald, een jong on derzoeker, heeft n.l. gevonden, dat in het netvlies van het oog normaliter veel vita mine A voorkomt, en in Op ?) 'uchl Zwit In v M. VIIURS * tWtMAvt PAG. M DE GROENE No. 3238

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl