Historisch Archief 1877-1940
Nieuwe vitaminen
Dr. J. Oudenbosch
NIETS bewijst zoo duidelijk de acti
viteit en de vindingrijkheid der
hedendaagsche wetenschappelijke gene*
ratie, als de snelle ontwikkeling van de
leer der vitaminen.
Nauwelijks veertig jaar is het ge
leden, dat Hollandsche geleerden,
Eijkman en Grijns, constateerden, dat men
door een kleine verandering in de
samenstelling van het voedsel bepaalde
ziekten kon voorkomen en genezen.
Nog geen dertig jaar zijn verstreken,
sinds Funk op onjuiste gronden ove
rigens de naam vitamine" invoerde
en Hopkins scherp definieerde, wat men
onder deze vitaminen, die evenals ei
witten, vetten, suikers, zouten en water
voor het organisme onontbeerlijk zijn,
moest verstaan. In 1926 hoe dichtbij
nog ! gelukte het prof. Jansen, nu
hoogleeraar te Amsterdam, toentertijd
te Batavia, met zijn medewerker
Donath, het anti-beriberi-vitamine,
Aneurine genaamd, in kristalvorm af te zon
deren : het eerste zuivere vitamine I
En nu, anno 1939, is onze kennis zoo
uitgebreid, dat wij ons met verbazing
afvragen, of het inderdaad pas tien
jaren geleden is, dat wij slechts zes vita
minen kenden, wij, die nu naast het
bekende vitamine A een vitamine A2
onderscheiden; naast vitamine C, vita
mine P en vitamine K; wij, die behalve
van vitamine Bx en B2 ook spreken van
B3, B4, B5, B6 en van het
antipellagravitamine, en die het simpele vitamine
D aangevuld hebben met D2 en D3?
Fantwtischer nog dan deze uitbrei
ding van onze kennis, is haar verdie
ping: de vitaminen zijn niet langer de
geheimzinnige, schier miraculeuze stof
fen van een kwart eeuw geleden, inte
gendeel ! Met een hartstocht, die ook
voor het bereiken van wetenschappe
lijke doeleinden zoo nuttig en noodig
is, hebben eminente geleerden, als
Karrer, Kuhn, Williams om slechts
enkele van de meest vooraanstaanden
te noemen de taak ondernomen,
precies na te gaan, hoe de vitaminen
scheikundig zijn samengesteld, de eerste
stap op het pad naar de constructie der
vitaminen in het laboratorium: de syn
these.
Wanneer men tien jaar geleden op
een wetenschappelijk congres verklaard
zou hebben, dat men in 1939 precies
zou weten, door welke scheikundig
zuivere stoffen ziekten als rachitis,
scheurbuik, beriberi en pellagra ge
nezen konden worden, dan had niet
n, maar iedere aanwezige de schou
ders opgehaald. Zou de gefingeerde
spreker echter zoo impertinent ge
weest zijn, om te voorspellen, dat dan
tevens de desbetreffende vitaminen in
het groot gesynthetiseerd zouden wor
den en als handelspraeparaten op de
markt zouden verschijnen, dan had
zelfs zijn geleerd auditorium de ver
ontwaardiging niet onder stoelen of
banken gestoken. En toch wat zoo
kort geleden nog onbereikbaar scheen,
wat de meest vooruitziende geest niet
had durven droomen, het is werkelijk
heid geworden ! Eerder, veel eerder dan
men dacht, zijn de scheikundige ge
heimen, die vele vitaminen boden,
opgelost, en inderdaad kan men deze,
hetzij in kristalvorm, hetzij in oplos
sing, in den handel verkrijgen. De
geheele ontwikkeling is een bewijs voor
de stelling, dat de wetenschap, wier
taak het is. vooruit te zien, haar eigen
moeilijkheden niet kan voorspellen.
Tot nu toe is het klaarblijkelijk mee
gevallen hetgeen aan den anderen
kant geen reden is om aan te nemen,
dat het zoo blijft I
Twee beroemde Nederlandsche vitaminen-onderzoekers. Links prof. Grijns (Wageningen),
rechts dr. L. P. W. Eykman
w
IANNEER wij hier dus iets wil
len mededeelen over nieuwe
vitaminen, dan zou men terecht kun
nen opmerken, dat eigenlijk alle vita
minen nieuw zijn, veelal nieuw voor
den man-van-wetenschap, en a for
tiori nieuw voor het publiek. De be
langstelling, die zij terecht genieten,
heeft echter geleid tot het verschijnen
van talrijke populair-wetenschappelijke
verhandelingen, waar iedereen veel
wetenswaardigs in kan vinden. Hoe
goed sommige van deze uitgaven ook
zijn, bezitten zij allen n bezwaar: bij
het verschijnen zijn zij al verouderd
niet in dien zin natuurlijk, dat alles,
wat er in staat, reeds door de feiten is
achterhaald, maar wel in dezen dat de
laatste vondsten en vaak zijn het
zeer belangrijke door den schrijver
niet verwerkt konden worden, aan
gezien hij op een bepaald tijdstip, een
half jaar, een jaar, of langer geleden,
de litteratuur heeft moeten afsluiten
om de pen ter hand te nemen.
Hopen wij dus, dat datgene, wat wij
willen mede deelen over het
antipellagra-vitamine, en over het vita
mine A2 nog geheel up-to-date is.
EVENALS de kennis der bacteriën
een noodzakelijke voorwaarde is
geweest voor een doeltreffende bestrij
ding der besmettelijke ziekten, evenzoo
dient de leer der vitaminen uitgebreid en
verdiept te worden, teneinde ziekten uit
te roeien, waar hoe ongeloofwaardig
dit ook moge klinken tot voor kort
nog duizenden aan leden, en die,
geheel onnoodig, ook nu nog talrijke
slachtoffers maken.
Een fraai voorbeeld is de pellagra,
een ziekte welke het best gekarakteri
seerd is door de erbij optredende huid
ontsteking, en die onder de arme ma
setende bevolking van de Zuidelijke
Staten van Noord-Amerika jaarlijks
bijna tienduizend dooden eischte.
Het feit, dat geheele bevolkings
groepen zich op dezelfde ondoelmatige
wijze voedden, bracht met zich mee, dat
de pellagra vrij plotseling bij velen
uitbrak een epidemisch karakter
derhalve, waardoor, aldus een officiee
rapport uit 1909, een gevoel van angst
en onbehagen ontstond, dat soms wei
nig van een paniekstemming verschilde.
Goldberger, een eenvoudige maar
scherpzinnige dokter, sprak reeds m
1914 het vermoeden uit, dat de ziekte
veroorzaakt werd door het ontbreken
van bepaalde bestanddeelen aan het
voedsel, en zijn successen met een meer
gevarieerd dieet in weeshuizen, gevan
genissen en krankzinnigengestichten
bewezen ten duidelijkste, dat een vita
mine-tekort pellagra veroorzaakte.
Maar welk vitamine ontbrak?
Twee dingen zijn nu voor oplossing
van dit raadsel van belang geweest:
een geschikt proefdier en het toeval
zoo ge wilt: de geniale intuïtie.
Goldberger had namelijk gezien, dat
honden in dezelfde streken, waar pel
lagra heerschte, de z.g.
zwarte-tongziekte vertoonden en hij trok hier
gestaafd door proeven de conclusie
uit, dat de zwarte-tong-ziekte der hon
den identiek was met de pellagra der
menschen. Jarenlang heeft men nu
gezocht naar een chemische verbin
ding, die in staat was, de
zwarte-tongziekte te genezen. Vaak meende men
op den goeden weg te zijn, maar helaas,
de echte stof vonden de geleerden niet
tot het toeval, ruim een jaar gele
den, den Amerikaanschen onderzoeker
Elvehjem te hulp kwam. Elvehjem had
gevonden, dat nicotinezuur, een een
voudige verbinding, welke reeds jaren
lang bekend is, den groei van ratten
bevordert en aangezien hij tegelijker
tijd met het pellagra-probleem bezig
was, probeerde hij, zonder daar verder
veel bij te denken, of nicotinezuur soms
de zwarte-tong-ziekte kon genezen.
Wonder boven wonder in twee dagen
waren de zieke honden volkomen ge
nezen, en het bleek, dat enkele milli
grammen per dag voldoende waren,
om de ziekte te voorkomen ! De toe
passing bij pellagralijders was nu slechts
een kwestie van tijd, en dra was het
duidelijk, dat nicotinezuur op de ge
vreesde pellagra hetzelfde wonderbaar
lijk effect had. Dank zij de proefonder
vindelijke wetenschap is ons genees
middelen-arsenaal zoo een kostbare
stof rijker geworden.
dat dit het belangrijkst bestanddeel
is van het staafjesrood, de stof,
waarmede wij om het populair uil
te drukken in het donker zien.
Bevat onze voeding dus te weinig vi
tamine A, dan is de opbouw van het
staafjesrood gestoord vandaar de
nachtblindheid !
Wald kon dit mooie onderzoek ver
richten, omdat wij over een gevoelige
reactie op vitamine A beschikken: met
antimoon-trichloride ontstaat 'n blauwe
kleur, waarvan de intensiteit een maat
is voor de hoeveelheid vitamine. Russi
sche onderzoekers hebben riu eenige
jaren geleden gevonden, dat in de
levers van Russische zoetwatervisschen
een vitamine A voorkomt, dat met
antimoon-trichloride een blauwe kleur
geeft, welke constant iets afweek van
de bekende. Nader onderzoek heeft uit
gewezen, dat ook andere eigenschap
pen verschilden, en zoo onderscheiden
wij thans, naast het oude vitamine A,
welbekend uit de kabeljauw-levertraan,
een nieuw vitamine A?, dat voorkomt
bij zoetwatervisschen.
Dit probleem, de relatie tusschen de
soort visch eenerzijds en het soort
vitamine anderzijds, is het onderwerp
van de laatste publicatie van Wald,
waarin merkwaardige feiten aan het
licht gebracht worden, en wel in de
eerste plaats, dat omgeving en voedsel
niet van belang zijn bij de kwestie, of
de visch vitamine A, dan wel vitamine
A., bezit. Klaarblijkelijk spelen hierbij
alleen erfelijke factoren een rol. Merk
waardig is bovendien, dat zalm en aal,
die een deel van hun leven in zout-,
een ander deel in zoet water doorbren
gen, en dus als overgangsvormen te be
schouwen ziin, dit ook chemisch
uiten: zij bezitten vitamine A en A2
beide !
Wald neemt verder aan, dat de
oervisch alleen vitamine A bezat, waar
mede dan het feit in overeenstemming
zou zijn, dat hetzelfde vitamine voor
komt bij reptielen en zoogdieren, die
ervan afstammen. Alleen de mo
derne" zoetwatervisschen hebben
om momenteel duistere redenen overi
gens het vermogen gekregen, uit
dezelfde voedselbestanddeelen een
ander vitamine: vitamine A2, op te
bouwen. Zoo zien wij, dat de leer der
vitaminen, afgezien van het directe be
lang: verbetering van de menschelijke
voeding, genezing van ziekten als pel
lagra,. ook licht weet te brengen in
vraagstukken van theoretischen aard,
die, zij het dan van minder practisch
gewicht, niettemin bestudeering en be
langstelling ten volle verdienen.
TOT slot iets over
vitamine A2. Door
het werk van den
Zwitserschen chemicus Kar
rer, en anderen, weten
wij precies hoe vitamine
A er scheikundig uit
ziet. Maar minder goed
zijn wij op de hoogte
van de werking van dit
vitamine in het lichaam.
Wij weten, dat bij een
tekort in de voeding,
abnormale
verhoorning van huid en slijm
vliezen optreedt hoe,
is nog een raadsel
en bovendien nacht
blindheid, onvermogen
om in het donker te
zien wat wij nu wel
kunnen verklaren.
Wald, een jong on
derzoeker, heeft n.l.
gevonden, dat in het
netvlies van het oog
normaliter veel vita
mine A voorkomt, en
in
Op ?)
'uchl
Zwit
In v
M.
VIIURS
* tWtMAvt
PAG. M DE GROENE No. 3238