Historisch Archief 1877-1940
F
r a n
n e oeelonou
w e r 5 in
Jan Engelman
r EN de bouwkunst in Nederland, nadat
Berlage's beurs was verrezen, nieuwe wegen ging,
ontstond de hoop dat er ook, vrij van academisme en
impressionisme, een verjongde beeldhouwkunst zou
ontstaan. En men vond den merkwaardigen term
bouw-beeldhouwkunst uit. Niets is meer karak
teristiek dan deze vondst. Zij bewijst hoe onzeker
men zich gevoelde, hoe moeilijk het viel te gelooven,
dat in dit aan beeldhouwkunst steeds arme land
een vrije en autonome sculptuur zou groeien, hoe
voorzichtig men haar verbinden wilde aan een
nawijsbaar doel, aan een nuttige functie. Natuurlijk
is het architectonische" voor iedere periode, waarin
de beeldhouwkunst bloeit, een geldend probleem.
Het architectonische, begrepen als grootheid en
vastheid van structuur, als onderwerpster van het
detail aan den hoofdvorm, als uitdrukking van
ruimheid des geestes, obsedeert iederen waren
beeldhouwer. Maar hier beging men weer een
specifiek-vaderlandsche, verstandelijke overdrijving
en maakte de sculptuur overmatig versierend en
quasi-organisch verbonden met bouwmassa's; het
beeld dat vrij-in-de-ruimte stond gold voor min of
meer suspect. Met het gevolg dat tal van onze
moderne monumenten meer uit baksteenconstruc
ties dan uit beeldhouwkunst bestaan. Eerst in de
laatste jaren is die suggestie geweken en vooral een
figuur als Raedecker, de eenige beeldhouwer van
groot formaat die onder ons leeft, heeft er zich met
krachtigen armslag uit bevrijd. Hij is bezeten van
het ruimtelijke.
Is er een scheppende kunst denkbaar die
nutteloozer is dan de beeldhouwkunst ? Sinds zij
aan sacrale doeleinden is onttrokken, en het
mana" van de fetisch niet meer heeft, leeft zij haar
leven minder priesterlijk dan welke andere kunst ook.
En toch heeft zij, voor den waren liefhebber, niets
verloren van haar groot geheim. Want zij geeft, bij
het meest concrete, ook het meest vluchtige. Zij is
het meest oproepster van den daimon en het meest
nabootsing van de goddelijke scheppingskracht. Zij
is de meest elementaire kunst en staat het dichtst
bij de formaties der natuur, bij ,,1'oeuvre même de
Dieu", zooals Rodin het uitdrukte. Wanneer de
vulkanen zijn uitgebluscht en de gansche aarde n
metropool is geworden van staal, glas, rubber en
gespoten" zindelijkheden behoeft men niet te
wanhopen als nog ergens een onbekommerde met
klei bezig is of in een agaat zit te snijden. Want dan
is de primitiviteit gered en het vermogen tot ver
wondering. In de lava der voorwereld hakt de
nawereld het aangezicht van haar bewustzijn. Het
maken van poppen zit den mensch in 't bloed.
DE Franschen zijn rijk aan beeldhouwkunst. Zij
hebben ons Arles en Moissac gegeven, Reims
en Chartres, zij hebben, van de volkeren in het
Westen, het rijkst en innigst de Antieken en de
Renaissance ondergaan. Zij werden Realisten van
ontembare kracht en nerveuze fijnheid. Zij zijn
evenveel artisan als inventeur en weten de eischen
van het welgemaakte. Zij volgen de lijnen van hun
leven in het werk der handen en zoeken niet naar
den Homunculus.
Er zijn in het Stedelijk Museum ook beelden van
OUDE EN NIEUWE KUNST
(Adv.)
Tl KOT l N
DEN HAAS - NASSAUPLEIN 6
EASTERN ART
D. A. Hoogendijk & Co.
Keizersgracht 640
b ij de Vijzelstraat
AMSTERDAM
OUDE SCHILDERIJEN
kunstenaars, die in Frankrijk hun tweede vader
land vonden, doch men aarzelt niet wanneer men,
zonder de etiketten geraadpleegd te hebben, de
autochtonen moet aanwijzen. Bij alle verscheiden
heid is in dit werk uit de negentiende eeuw een
bepaalde taille natuur geworden, een gemeenschap
pelijk gevoel voor het ding" is waarneembaar en
alle rhythme wordt harmonisch tot relief.
Te merkwaardiger is dit, omdat de negentiende
eeuw voor de Fransche beeldhouwers de eeuw is
van de grootste uiterlijke bewogenheid. Men kan al
lang afkeerig zijn van de gemeenplaats, dat de beeld
houwkunst van een Rodin eigenlijk gebeeldhouwde
schilderkunst is (kortzichtigheid, die volkomen ge
neutraliseerd werd door het treffende woord van
Carrière: II n'a pas pu collaborer a la cathédrale
absente"), wanneer men waarneemt, dat eigenlijk
pas in de negentiende eeuw de barok zich in de
Fransche beeldhouwkunst verwerkelijkt. Want de
nymphen van Goujon hadden nog een ingetogen
heid, die men niet anders dan klassieke evenmaat
kan noemen en de beelden van Houdon of men
nu zijn Diana ziet, zijn heiligen Bruno, zijn
Mirabeau of zijn Voltaire bezitten een rust en een
klaarheid waaraan niets van dynamiek valt te
bespeuren.
Het is een cataclysme buiten de kunst die onrust
en bewogenheid meedeelt aan de werkplaats. Het is
de geboorte der vrijheidsgedachte die de vormen
trekt naar het dynamische, het barokke en het
theatrale. Wat Beethoven aangreep toen hij zijn
Eroïca schreef, heeft Rude gezweept naar de dra
matiek van zijn Marseillaise". De vrijheid heeft
adelaarsvleugels en de gespreide beenen versterken
oneindig het gevoel van ontembare vaart, de gan
sche figuur is een uitdrukking van razernij en de
drift tot expansie deelt zich mede aan de groep van
krijgers, die in de ne vaart wordt meegezogen.
Als deze pathetiek en deze emphase ons zoo boeien,
waar ligt de oorzaak elders dan in het
grootmenschelijke gevoel dat hun bron is? De geringste
aarzeling zou dit heroïsme belachelijk maken. Maar
de greep op het onderwerp is geniaal, de bundeling
der figuren heeft overal vibratie en bij alle bewogen
heid is de behandeling van het materiaal klaar, een
voudig en natuurlijk. Niet altijd is het romantisme
de vijand der monumentaliteit. De provinciaal Rude,
kerngezond van huis uit, brengt het zieke enfant
du siècle" gevoel bij voor een groot gebaar, dat
groot wordt volgehouden. Hij had het bij Delacroix
geleerd, maar hij vulde het met zijn eigen enthou
siasme. Dat hij meerdere pijlen op zijn boog had,
bewijst de portretkop van Monge uit het Louvre, die
de fijnste psychologie en gelaatkunde te zien
geeft.
WANNEER men spreekt over beeldhouwkunst
die den weg der schilderkunst betreedt, dan
zou, zoo geloof ik, Carpeaux nog eerder genoemd
dienen te worden dan Rodin. Want zijn kunst is de
meest krasse tegenspraak van de architectonische
idee welke men zich denken kan, en ieder detail
maakt zich, naar eigen behagen, los uit den opbouw
en de bundeling. Carpeaux is een Rubens van de
beeldhouwkunst, hij denkt in festoenen en
guirlanden, waarin hij de lichamen gebruikt als bloemen
en bladeren. Het sterkst ziet men dat aan het alle
gorische relief in het Flora-paviljoen van het
Louvre. Het is een geraffineerd spel van hol en bol,
waarvan het verbazingwekkende is, dat men overal
de behaagzucht speurt, het parfum ruikt, en toch
het gevoel behoudt dat de kunstenaar een groot
ruischen onderging, dat schelpen en zeeschuim de
grond van zijn bezieling waren. Wie de roes van het
zinnelijke vreest, van het edel-zinnelijke waarin het
vleesch licht wordt, voor hem is Carpeaux geen
meester. Hij heeft Frankrijk een laat Italiëgegeven,
de muzikaalste barok welke men zich denken kan.
Werk van hem, en van Rude, moet men eigenlijk
zien op de plaatsen waar het zijn ornamentale
functie vervult, want het heeft, ondanks de tendenz
van het tegendeel, altijd nog vél meer gevoel voor
den architectonischen opbouw dan men meenen zou.
Maar men kan moeilijk den Are de Triomphe en de
Groote Opera van Parijs naar Amsterdam doen
verhuizen. Ook de fragmenten die wij op de tentoon
stelling vinden, bewijzen echter, dat bij alle pathe
tiek en bij alle zinnelijk ruischen, een edele eenvoud
van handwerk den kunstenaar heeft gediend.
De ware tegenspraak, het gesplitste en het dia
bolische van het romantisme vindt men alleen bij
Daumier. Zijn Ratapoil" is een grimas over het
tijdperk, een ode aan den oplichter en gelukzoeker
die zich uit ruïnes een keizerrijk wilde stichten, een
lied op een enkele quint voor den havelooze. Licht
vervoerbaar is de Franschman, maar altijd
leeft daarnaast een vermogen tot diepe en
hunet Oteaelijk
mane critiek. Zelfcritiek en geestelijke reinheid.
RODIN is een universum. Hij gaat de maat der
dingen te buiten en is zelf mateloos. Hij is in
het Egyptische koningsgraf en op de steigers van
Reims, hij kruipt in de huid van Michel Angelo en
zit aan de voeten der vrouwen van Kambodsja, hij
zou de primitiviteit der holbewoners willen ver
binden aan de muzikaliteit van Carpeaux. Maar geen
eclecticus, niets van den arrangeur van aesthetische
zaken ! Hij is een verlengstuk van de natuur, al
haar krachten heeft hij opgeslorpt en al wat hij aan
theorie ontdekt, heeft hij eerst proefondervindelijk
doorleefd. Zijn fonds aan leefkracht is onuitputtelijk,
zijn sensibiliteit is waarlijk zijn genie en zijn zenu
wen mogen fijn verdeeld zijn, zij vertoonen nergens
veegt eid en zwakheid. Van de edele bloedeloosheid
van Rilke begreep hij niets.
Het schijnt hier en daar tot de mode te behooren
Rodin een overwonnen standpunt te achten. Waar
en wanneer is het genie een afgedane zaak? Van
niemand zoozeer als van dezen heros kan men
zeggen, dat hij te laat geboren was, maar dan
zoeke men bij hem geen zweem van vermoeidheid,
doch alleen ondanks zijn brillant en van energie
overschuimend leven de onmogelijkheid om te
werken aan het groote monument, dat hem als een
rad der gedachte door zijn hoofd draaide. Deze
onmogelijkheid kwam niet op zijn rekening, doch
op die van het tijdvak.
Sommigen verdedigen het standpunt, dat een
groot en waarachtig kunstenaar onmogelijk het
verkeerde genre kan kiezen, den vorm niet wil na
streven dien zijn tijd en zijn omstandigheden niet
kunnen opbrengen en begunstigen. Voor deze op
vatting is zeer veel te zeggen, doch zij faalt in de
enkele gevallen die van nature gehouden zijn om,
zonder imitatie, vormen voort te brengen waarvoor
de tijd geen maatschappelijken achtergrond heeft.
Rodin is zulk een geval. Hij was, voorloopig, de
laatste uomo universale en had zooveel kracht
dat hij zich rijk en geldig kon uitdrukken in iederen
vorm dien hij verkoos. Al wat bestaat aan
menPAG. 10 EN II DE GROENE NO. 3239