De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 1 juli pagina 3

1 juli 1939 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER OPGERICHT 1877 Redactie en Administratie: Keizersgracht 355, Amsterdam-C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening: 72880. Gem. Giro G 1000 Abonnementen kunnen met elk nummeringaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór l December, worden beëindigd. JULI 1939 De gedevalueerde prijs DE Van der Hoogt-prijs ter aanmoediging van de letterkundige productie, stond nmaal ook be kend als de" duizend-gulden-prijs voor literatuur, omdat zij lang de enige openbare beloning op dit ge bied was, de stad Amsterdam bleek niet zeer stand vastig in haar gulheid, en omdat duizend gulden onder de paupers die de Nederlandse belletristen en dichters uit hoofde van speciaal dit beroep zijn, een niet te versmaden bedrag was, dat bovendien noch door inkomsten-, noch door verdedigingsbelasting getrof fen werd.. .. Sinds enige jaren echter zijn de fondsen waaruit men deze prijs betaalt, dusdanig gedaald, dat het bedrag met een aanmerkelijk deel verminderd is. De prijs devalueerde gelijk zoveel andere waarden". De literatoren die ervoor in aanmerking kwamen, mochten voortaan boeten voor geheime bankierszon den. Het zou nog overkomelijk zijn, want de eersten, aan geen maecenaat van laatstgenoemden gewend, zijn in uiterste soberheid en bekrimping op het stuk van financiën geoefend. En daar het bekend stond dat volle magen slechte dichters kweken, heeft niemand hoogstens een schaarse prijswinnaar zich iets aan getrokken van het pecuniair aan lager wal raken van de Van der Hoogt-prijs. Erger is, dat hiermee een geestelijke devaluatie samenging; dat men de normen welke dienden ter toekenning van de prijs in evenredigheid met de fond sen liet zakken; dat er allerlei geharrewar met de be kroning ontstond in de advies-commissie en in de boe zem der Maatschappij voor Letterkunde, die de zaak beheert. Als men bemerkt, hoeveel gekonkel en geduvel er telkens aan de prijsuitdeling vastzit, somtijds dringen de naargeestige bijgeluiden daarvan tot buiten de muren van het Leidse mausoleum door, dan begrijpt men pas, hoezeer het pauperisme en de in cijfers uitdrukbare eerzucht onder de brede lagen der vaderlandse scribenten gestegen is. Ik versta ten volle, dat niemand zich zonder bittere noodzaak zo happig toont op iets wat door sommige anderen met een enkel telefoontje, een order van Koop!" of Verkoop J" in een handomdraai verdiend wordt. De doorsnee-dichter in Holland moet echter heel wat jaren ijverig de Muzen flikflooien, wil hij zelfs het gedevalueerde bedrag met zijn werk bij-elkaar publiceren. Maar ook in de noodblijft hij ex-professo een idealist; en uiteindelijk gaat het dan ook volstrekt niet om een economische kwestie, maar om de beginselen van vak en kunst. DITMAAL werd de prijs toegekend aan den 29jarigen dichter Ed. Hoornik. En onbekend als ik was met zijn werk, ben ik het met de normale reactie van een belangstellende uit het publiek aanstonds heel ijverig gaan lezen, om tot de ontstellende ontdek king te komen, dat men deze bekroning heeft doen plaatsvinden volgens de normen van een hengelTENTOONSTELLING HET LEGER" HOUTRUST | _ DEN HAAG 1 TOT EN MET 16 JULI 1939 Geopend 10-22 u s Zondags 13-17 u. Toegangsprijs 1.0.30 (m«iinb.gripv.it«db«i.) DOORLOOPEND SCHIETWEDSTRIJDEN PER SPOOR NAAR DEN HAAG MET GOEDKOOPE RETOURKAARTEN Verkrijgbaar aan all* itatloni. Albert Heiman college, maar geenszins met enig verantwoordelijk heidsgevoel tegenover de groei van onze literatuur in het algemeen, en het relatief nogal behoorlijk peil van onze moderne poëzie in het bizonder. Het is in de overi gens lang niet altijd fraaie annalen van deze prijs bij mijn weten nog niet voorgekomen dat werk bekroond werd, hetwelk zulk een evidente stap achteruit, zulk een concessie aan vulgariteit en gemakzucht vertegen woordigde, gelijk deze herleefde Tollens-plezierrijmerij, deze prettige berijmkunst des dagelijksen levens, die maar zelden aan het laagste niveau van echte poëzie toe komt, en van de betere krantenpoëzie" van Clinge Doorenbos in weinig meer dan honneurs en honoraria verschilt. Ik wil dit straks gaarne met enige bewijzen staven. Men zou echter nu al kunnen tegenwerpen, dat er niets beters te bekronen viel. Waarom dan niet rustig gewacht tot er wél iets goeds kwam, om een volgend jaar twee prijzen, of desnoods een dubbele toe te kennen? De keus ging overigens tussen Hoornik en Clara Eggink. En zonder een speciaal bewonderaar van het werk van deze laatste te zijn, ik zou haar verzen een groot onrecht aandoen, door ze evenals de commissie op gelijke hoogte met die van den be kroonde te plaatsen. Ze zijn veel persoonlijker, be vatten tenminste geen goedkope rijmelarij. De dichteres moge de belediging vergeten van een commissie die tussen de twee candidaten bleef weifelen gelijk de ezel van Buridan tussen zijn beide hooischelven; en zij moge zich troosten met de oude wijsheid, dat het steeds de gekken zijn die de kaart krijgen, en dat ook de wijn der goede poëzie geen krans behoeft. Helaas loopt slechte verskunst, wanneer zij be kroond inplaats van bestreden wordt, een lelijke kans om voor goede versleten te worden. Wat dit betreft, onderschatten de lakse en onprincipiële toekenners heus het effect op de massa, die immers al zit te snakken naar het neerhalen en prostitueren van de Muzen, naar een compromis tussen het gesloten boek der poëzie van de Upper Ten" en het actuele vers van de dag" in hun avondblad. En ik wil Hoornik niet eens de zijne, uit de avondbladen, aanrekenen, al krijgt men ze tussen andere banaliteiten nogmaals voorgezet in zijn bundel Steenen". Maar met een publiek dat nog altijd liever Maria Lécina" dan Een winter aan zee" leest, en Boutens' Beatrijs", maar niet zijn Perzische Kwatrijnen" kent, met zulk een publiek moet men heel voorzichtig zijn. Als eenmaal de prijzen uitgereikt zijn, moet men met tastbare bewijzen van hun ondoeltreffendheid op tafel komen. WELNU, in een rede over Greshoff, die onlangs gedrukt werd, i) gewaagde Hoornik zelf van: epigonen die de rhetoriek niet weten te bezielen. .. . en die de ironie niet hanteren uit innerlijke noodzaak, maar als een gemakkelijk spel, waarmede poëzie, althans berijmde journalistiek te maken is". Hij leverde daarmee zonder het te bedoelen, een vrij nauwkeurige zelfkritiek. Wel is de modieuze ironie in zijn werk maar sporadisch te vinden; doch daarvoor is alle goedmoedige huisbakkenheid in de plaats ge komen, die men maar verzinnen kan. Het sterkste voorbeeld van dit euvel biedt zijn lyrische cyclus" Geboorte, terwijl in enkele gedeelten van -het reeds eenmaal bekroonde episch (!) gedicht" Mattheus ongeveer het beste te vinden is van wat hij schreef. Maar uit het feit alleen dat hij bij de gezamelijke her druk van deze gedichten 2) uit elk ervan eventjes zes strofen liet vervallen, blijkt al genoeg, welk een licht vaardige bezigheid het dichten voor den heer Hoornik is. Het vlotte, volkse bij hem, dat dan zijn specialiteit heet te zijn, is feitelijk niets anders dan een door dik en dun er op los rijmen, soms op een wijze die kant noch wal raakt, dan weer op een manier die uitermate vulgair en on-dichterlijk is. Of wil men erger rederij kerij dan de volgende regels uit Geboorte: Ontvangenis, gij maakt mij stil", waarop dan, volkomen te onpas, rijmen moet: Reik mij den mantel, zo ik ril". Het ongeboren kind rust bij de moeder in mijn vacht", het wordt als de lichtste last gedragen: zo zal de stok de wijnrank schragen, de boom de bast". Niet dat een boom zijn bast schraagt, of bast zich tot boom verhoudt als wijnrank tot stok.. . . maar bast" moet nu eenmaal rijmen op last". Heel ongegeneerd. Al waart gij als de stenen tafel zo zwaar, en was als lood mijn zog : ik droeg u nog". aldus zingt de toekomstige gelukkige moeder, om later te vervolgen: zal uwe lamp geen vrede schijnen, dan zij uw navelstreng vervloekt". En men kan daarop rustig voortdichten met citaten van Helmers, Bilderdijk en consorten, dat zulk een bastaard : verdient des mijnslaafs lot in 's aardrijks ingewanden". HET is de onvervalste Tollens die zich in deze moderne tijd weliswaar in zijn onderboks in de huis kamer durft vertonen, en het met een olijk knipoog] e zelfs waagt ten overstaan van de dames over Hansje in de kelder" te spreken, maar die voor de rest toch geen van zijn oude hebbelijkheden heeft afgelegd. In Mattheus vindt men niet alleen zijn mentaliteit en poëtiserend onvermogen volop terug, maar tot zelfs zijn dreun en zijn schrijfwijze. Tegenover de overal kwistig geciteerde beschrijving van Amsterdam, stel ik de volgende verzen: Misleiden doet dat marmersteen, die zijden glasgordijnen liegen. de zorg spookt door die gangen heen, o, mocht ge van nabij ontwaren, 't g e w o r m t, dat door die zalen kruipt, het zweet dat op die peluw druipt...." naast bijvoorbeeld: 't Bordes, de uitgesleten treden, de zware deur, en dan.... de gang, de trap, het donker daar beneden, de leuning, kronkelende slang. De nooit gebruikte kamers, zalen, de oude zetels, die, kapot, gelaten staarden naar het dwalen van een in 't licht verdoolde m o t". En dan tart ik u, tekstcritisch uit te maken welk citaat van Hoornik is, en welk uit Tollens' even episch" dichtstuk De gevels van de huizen". Toch is dit Mattheus nog veruit het beste werk van den bekroonde. Er staat in de reeks Achter glas" gelegenheidspoëzie van de meest barre soort, zoals De reisgenote" in de bundel Steenen" 2) nog overtroefd ; de stunteligste rijmelarij zoals De jongen"; en wat voor fraais al niet meer. Men kan Hoornik er moeilijk een verwijt van maken, dat hij voor zulk beginnerswerk een prijs kreeg, waar voor men enkele jaren geleden zelfs Van Schendel niet te goed achtte. Het literaire hengelclubje dat dit op zijn geweten heeft, zal zich daarvoor te verant woorden hebben, straks, als het conformistisch ge jubel der krantenkolommen uitgestorven is. Of zal dan blijken dat de eerbiedwaardige Leidse Maat schappij opnieuw de dupe geworden is van een grap a la Cornelis Paradijs? Dat zou nog de beste afloop zijn voor allen ! i) Uitgave van Kampen & Zn., Amsterdam. 2) Uitgave A. Stols, Maastricht. Holland'* mooiste natuurpark PAG. 3 DE GROENE No. 3239

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl