Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
rlermingara der
Aïbert Heiman
ONZE oudere vaderlandse letterkunde is niet
populair. Onze jongere trouwens nog minder.
Terwijl elders de normaal-ontwikkelde burger
stellig iets van zijn klassieken afweet, geen Duitser
zonder zijn Goethe en Schiller, geen Fransman
zonder zijn Ronsard, zijn Molière, zijn Balzac
en Flaubert opgroeit, is in ons land Vondel niet
meer dan een vervelende mythe. En daar blijft
het dan ook bij. Je komt buiten vakkringen zelden
iemand tegen die Hooft of Breero leest, en wordt
verbaasd aangekeken bij de bewering, dat een
zekere Nederlandse dichteres, Hadewych geheten,
een der subtielste lyrici van de late middeleeuwen
geweest is, in geen enkel land geëvenaard . .
Wij zouden, wat de kennis der vaderlandse letter
kunde betreft, eens een enquête moeten houden
onder academici, om van de rest niet te spreken.
Dit ietwat treurig verschijnsel heeft vele oorzaken,
en het zou een uitvoerige studie vergen, ze alle
tegen elkander op te wegen. Ons middelbaar onder
wijs draagt een groot deel van de schuld; dan de
bijna volslagen cultuurloosheid van onze politici
en functionarissen, in het bizonder op die ministe
ries waar men met recht de aanwezigheid van
mensen zou mogen .eisen, die weieens een boek
lezen. Zij die zich werkelijk voor onze letteren
jnteresseeren, hebben al lang van de nood een deugd
gemaakt, en wijzen zelfs de gedachte aan staats
bemoeienis in deze terug. Hierin gaan zelfs de
vaklieden zó ver, dat op de onlangs gehouden ver
gadering van de Vereniging van Letterkundigen,
over alles en nog wat gesproken is, maar niemand
op het denkbeeld kwam, om ook maar met n
woord te reppen van een aantal perswetten die in
de maak zijn door een met recht publicatie-schuwen
minister, en waar straks al die verenigde letter
kundigen ontzettend mee opgescheept zullen zitten.
Waarlijk, zij zijn er al aan gewend staat en maat
schappij als vijand no. i van onze letterkunde te
beschouwen, en worden bijna schichtig bij iedere
poging om de publieke belangstelling te wekken
voor dit stuk cultuurgoed, waarin de traditie
het trouwst bewaard, het nationale en tijdseigene
het duidelijkst uitgedrukt is.
AF en toe wordt een bijna wanhopige poging
aangewend om ons volk weer voor haar
eigen oude letterkunde te interesseren. En met
een van de sympathiekste van die pogingen is
kort geleden een begin gemaakt, door de publi
catie van een goedkope, duurzame en mooi uit
gevoerde Bibliotheek der Nederlandse Letteren,
samengesteld door de Maatschappij der Neder
landse Letterkunde te Leiden en de Koninklijke
Vlaamse Academie te Gent. Zoiets kan inderdaad
succes hebben en tot een ongekende belangstelling
aanleiding geven. Maar dan moeten onhandig
heden vermeden worden, en moet men er vóór
alles voor zorgen; niet in de oude fouten te
hervallen. Het eerste deel, een door prof. J. van Mierlo
verzorgde bloemlezing van onze Geestelijke Epiek
der Middeleeuwen, is een boek dat er in alle
opzichten zijn mag, en dat een goede kijk geeft
op een nog zeer onpopulair deel van onze litera
tuur, die toch in naar gehele ontwikkeling tot
zelfs op heden sterk onder religieuze invloed staat.
Zulk een hagiografie als het leven van Christina de
Wonderbare, zulk een lieflijke legende als de
oorspronkelijke Beatrijs", sommige fragmenten
van Van den Levene Ons Heren" of Theophilus"
kan iedereen die weet te lezen, ook nu nog zonder
veel inspanning savoureren. Men moet slechts
zoals van Mierlo de durf (en de kennis) hebben,
om rustig van de gebaande professorale paadjes
af te wijken, de ijdelheidjes opzij te schuiven, en
alleen de schoonheid te dienen. Want het essentiële
van elke literatuur is de schoonheid, de kunstvolle
verwoording, en niets anders.
HET grootste deel van onze officiële" letter
kunde van voorheen en thans is echter stom
vervelend. Men behoeft zich niet te schamen dit
te zeggen. Er is steeds weer bij het waarderen
en naar-voren-brengen van literaire hoofdwer
ken" geopereerd met zulke waarden als histori
sche betekenis", of prioriteit" en continuïteit",
allemaal dingen waaraan de man die zo maar
naar een. boek grijpt om ervan te genieten, volstrekt
niets heeft. Men is officieel tot de grote werken
van onze literatuur producten gaan rekenen, die
alleen archivarissen en gedocterde of onderwijzende
ambtenaren van het literaire kadaster kunnen
interesseren, maar niet degenen die met kunst
en schoonheid willen samenwonen zoals goede
vrienden in een fraai en comfortabel huis. Daar
door is bij het publiek een kunstmatige schaamte
Film
Van lL~vcK.se ter
>en
gekweekt, die zich uitdrukt in: Dat begrijpen
we toch niet", en die tenslotte zeer natuurlijk in
afkeer is ontaard.
Het overgrote deel van Vondel's werk mag nog
zo verantwoord zijn en nog zo interessant voor
speciaal daarvoor opgekweekte geesten, voor
den man die in staat is van Ronsard of van
Shakespeare en Heine te genieten, is het' meestal stom
vervelend. En dat is ook het geval met bijna de
hele Huygens en Antonides van der Goes, en Van
Effen en Kinker en Stijl, en hoe al die lieden meer
mogen heten. Ik weet wel dat dit zo rondweg te
zeggen, heel oneerbiedig is; maar wanneer men
bemerkt heeft dat eerbiedig zwijgen hier alleen
maar het substituut is van de diepste onverschillig
heid, dan is er heus zoveel moed niet meer voor
noodig om de kat de bel aan te binden. Onze letter
kunde, van de vroegste tijden tot op heden, bezit
werkelijk niet zoveel werken die vandaag nog
de moeite waard zijn, wanneer men ze met enigs
zins strenge normen gaat bekijken. En men heeft
het volste recht opgravingen en dingen uit het
verleden die normen aan te leggen.
Maar dat weinige wat er wel is, dat moet ieder
een dan ook werkelijk lezen, wil hij er aanspraak
op maken een beschaafd en ontwikkeld Neder
lander te zijn. Dat is het, waar op aan gestuurd
moet worden. En daarvoor zijn honderd delen,
van de vroegste tijden tot laten we zeggen het
begin van deze eeuw, ruim en ruimschoots voldoen
de. Maar laat dan ook het onaantrekkelijke, ver
velende en tweederangse streng geweerd worden,
al zijn er nog zoveel historische, methodologische
of didactische redenen aan te voeren om ze nog
maals ter leestafel te brengen. Het heeft geen zin
te trachten een massa van historici te kweken;
dat is een utopie. Maar cultuurbewuste,
letterlievende Nederlanders kan men met duizenden
tegelijk in n generatie vormen. En daarmee zou
de opbloei van onze eigen hedendaagse letteren
verzekerd zijn.
MET het tweede deel van de Bibliotheek",
geheel gewijd aan de inleiding en herdruk
van Hermingard van de Eikenterpen" van
Aarnout Drost*), heeft men een ernstige misgreep
gedaan, door de officiële verveling «n lettermeierij
weer aan de goedgelovigen voor te zetten als
crème da la crème. Het boek is een misschien
onmisbare schakel" en een tijdsdocument"
voor heren historici en geleerden, maar het is nu
net een geschrift met meer fouten dan deugden,
meer konst" dan fantasie, meer woordenzalverij
dan schoonheid. Een van die historische misluk
kingen waarvan de hoofdstukken der Leerboeken
van de Letterkundige Geschiedenis volgepropt
zitten. Niet voor niets is dit oud vaderlands ver
haal" in de honderd jaren sinds zijn verschijning
niet meer herdrukt.
Het had natuurlijk een ontdekking kunnen zijn;
nu werd het met alle geweld tot een ontdekking
opgevijzeld door professor P. N. van Eyck, die meer
dan zestig pagina's nodig gehad heeft om zijn stunt"
goed te praten, en daarbij nog het enige over het
hoofd gezien heeft, dat de moeite waard is, namelijk
het feit, dat de jeugdige dominee Drost, blijkens
eigen mededeling in zijn Voorafspraak", van de
romankunst,?die toen nog als schadelijk en ver
giftig onkruid", aan smerige onderwerpen gewijd,
werd beschouwd, een leesstof voor fatsoenlijke
en ernstige mensen heeft willen maken. Dat hij dit
deed door in de eerste tachtig bladzijden alleen
al twaalf huilpartijen en twee bezwijmingen
benevens een reeks van aperte onmogelijkheden
te doen plaatsvinden, valt natuurlijk alleen degenen
op, die het boek als een roman en niet als een stich
telijk tractaat wensen te lezen. Stichtelijke
tractaten echter behoren, tenzij ze ongelooflijk goed
geschreven zijn, niet tot het beschermd domein
der Nederlandse Letteren. En het valt niet goed
te praten dat een dichter die toevallig ook litera
tuurprofessor is, alle dichterlijke normen prijsgeeft
voor uitsluitend hooggeleerde.
EEN geval als dit, alledaags in de aula, wordt
ernstig wanneer het gevaren schept voor een
zo belangrijke en veelbelovende poging als die van
de Bibliotheek" om belangstelling te wekken voor
onze letteren. Vooral bij het begin al. Ik wil den
man eens ontmoeten, die een normalen
achttienjarigen zoon warm krijgt voor deze uit honderd
duizend geleerde terpen opgegraven Hermingard.
Wie tijd en lust heeft om zoiets te lezen, heeft
ook tijd en lust te over om naar een Universiteits
bibliotheek te lopen. Onze eigen moderne boeken
kasten (en beurzen, en vrije uren) echter zijn te
klein ervoor.
Uitgave N.V. Elsevier, Amsterdam
Kor J
a en
de l
Simon Koster
DE Engelsche filmindustrie heeft ongetwijfeld
haar wedergeboorte aan Alexander Korda
te danken. Toen Korda omstreeks 1930 naar
Londen kwam, was de Engelsche film zoo dood als
een pier. Er werden weliswaar geregeld Engelsche
films geproduceerd, maar die drongen slechts bij
hooge uitzondering tot het buitenland door en zelfs
in het binnenland genoten ze uiterst geringe belang
stelling. Met Korda's entree in de filmstudio's
rondom Londen veranderden de dingen ook niet
op slag. Maar zijn eerste Engelsche films, o.a.
Wedding Rehearsal", hadden althans in financieel
opzicht zooveel succes, dat de Londensche geld
wereld vertrouwen in den regisseur-producer ging
stellen en het hem in 1932 mogelijk maakte, The
Private Life Of Henry VIII" te vervaardigen. Deze
film bewees de verbaasde Engelsche filmwereld
twee dingen: ten eerste, dat het mogelijk was, in
Engeland technisch welverzorgde en uiterlijk repre
sentatieve films te maken, en ten tweede, dat het
mogelijk was, met n Engelsche film een bedrag
van rond vier millioen gulden te verdienen. Toen
dit laatste nieuws algemeen bekend werd, brak er
in Engeland een filmproductiekoorts van ongekende
hevigheid uit. En de Engelsche filmindustrie was
herboren.
EEN ander ding is echter, of men onverdeelde
bewondering kan hebben voor de films, die
Korda, sedert hij zich in Engeland vestigde, heeft
geproduceerd. In 't begin was Korda regisseur en
ongetwijfeld een regisseur met talent, zooals nog
het duidelijkst is gebleken uit de films, welke hij
in zijn Duitsche en zijn Amerikaansche periode
vervaardigde. Maar Korda is een ambitieus man en
zijn ambities sleepen hem vaak verder mee dan
wenschelijk is. Hij wilde niet alleen regie voeren,
hij wilde niet alleen de productieleiding van zijn
eigen films hebben, hij wilde de stempel van zijn
persoonlijkheid op een groot en belangrijk deel van
de Engelsche filmproductie drukken. En daarbij is
hij in conflict gekomen met de realiteit, omdat hij
geen Engelschman is en de Engelsche filmproductie
de stempel van een buitenlandsche persoonlijkheid
slechts dan verdraagt, als die buitenlander in
velerlei opzicht rekening houdt met de Engelsche
mentaliteit.
Dat Korda van geboorte Hongaar is, doet er niets
toe; hij had, wat zijn verhouding tot de Engelsche
film betreft, evengoed Albanees, Eskimo of
Kaukasiër kunnen zijn.
Korda is een typische wereldburger en de stempel
van zijn persoonlijkheid is vooral die des wereld
burgers.
Bij hem merkt men dan ook niets van lief
de voor een bepaalde atmosfeer of voorkeur voor
een bepaalde plaats der handeling van zijn films.
Engeland, Rusland, Schotland, Spanje, Nederland,
Amerika, Frankrijk en Indiëhebben we achtereen
volgens in Korda's producties de revue zien pas
seeren en in de naaste toekomst zullen we, als het
zoo juist gepubliceerde productieprogramma ver
wezenlijkt wordt, ook Arabië, Irak, Gibraltar, Middel
Amerika, Afrika, nog eens Frankrijk en nog eens
Indiëte zien krijgen. En het is moeilijk, verblijd te
zijn door dat bericht, want we zijn nog niet ver
geten, hoe on-Hollandsch het Holland uit
,,Rembrandt", hoe belachelijk het Rusland uit Catherine
The Great" en Knight Without Armour", en hoe
irriteerend onecht het grootendeels in Denham
opgenomen Indiëuit Elephant Boy" was. Het is
geen steekhoudend argument, daartegen aan te
voeren, dat ook de Amerikaansche filmproducers
in hun films China, Marokko, de Noordpool en het
Engadin laten zien, zonder daarvoor ook maar een
oogenblik Hollywood en omstreken te verlaten, en
dat de resultaten niet altijd teleurstellend zijn. In
Hollywood is nu eenmaal mogelijk, wat in Enge
land niet mogelijk is.
De vermenging der nationaliteiten in Hollywood
grenst aan volmaaktheid. Ze heeft zich zelfs op
het moeilijkste gebied, op dat der filmspelers, weten
door te zetten. Wie denkt er bij het zien van een
OUDE EN NIEUWE KUNST
(Adv.)
T l KOT l N
DEN HAAS - NASSAUPLEIN 6
EASTERN ART
PAG. 10 EN II DE GROENE NO. 32-fO