De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 8 juli pagina 10

8 juli 1939 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven rlermingara der Aïbert Heiman ONZE oudere vaderlandse letterkunde is niet populair. Onze jongere trouwens nog minder. Terwijl elders de normaal-ontwikkelde burger stellig iets van zijn klassieken afweet, geen Duitser zonder zijn Goethe en Schiller, geen Fransman zonder zijn Ronsard, zijn Molière, zijn Balzac en Flaubert opgroeit, is in ons land Vondel niet meer dan een vervelende mythe. En daar blijft het dan ook bij. Je komt buiten vakkringen zelden iemand tegen die Hooft of Breero leest, en wordt verbaasd aangekeken bij de bewering, dat een zekere Nederlandse dichteres, Hadewych geheten, een der subtielste lyrici van de late middeleeuwen geweest is, in geen enkel land geëvenaard . . Wij zouden, wat de kennis der vaderlandse letter kunde betreft, eens een enquête moeten houden onder academici, om van de rest niet te spreken. Dit ietwat treurig verschijnsel heeft vele oorzaken, en het zou een uitvoerige studie vergen, ze alle tegen elkander op te wegen. Ons middelbaar onder wijs draagt een groot deel van de schuld; dan de bijna volslagen cultuurloosheid van onze politici en functionarissen, in het bizonder op die ministe ries waar men met recht de aanwezigheid van mensen zou mogen .eisen, die weieens een boek lezen. Zij die zich werkelijk voor onze letteren jnteresseeren, hebben al lang van de nood een deugd gemaakt, en wijzen zelfs de gedachte aan staats bemoeienis in deze terug. Hierin gaan zelfs de vaklieden zó ver, dat op de onlangs gehouden ver gadering van de Vereniging van Letterkundigen, over alles en nog wat gesproken is, maar niemand op het denkbeeld kwam, om ook maar met n woord te reppen van een aantal perswetten die in de maak zijn door een met recht publicatie-schuwen minister, en waar straks al die verenigde letter kundigen ontzettend mee opgescheept zullen zitten. Waarlijk, zij zijn er al aan gewend staat en maat schappij als vijand no. i van onze letterkunde te beschouwen, en worden bijna schichtig bij iedere poging om de publieke belangstelling te wekken voor dit stuk cultuurgoed, waarin de traditie het trouwst bewaard, het nationale en tijdseigene het duidelijkst uitgedrukt is. AF en toe wordt een bijna wanhopige poging aangewend om ons volk weer voor haar eigen oude letterkunde te interesseren. En met een van de sympathiekste van die pogingen is kort geleden een begin gemaakt, door de publi catie van een goedkope, duurzame en mooi uit gevoerde Bibliotheek der Nederlandse Letteren, samengesteld door de Maatschappij der Neder landse Letterkunde te Leiden en de Koninklijke Vlaamse Academie te Gent. Zoiets kan inderdaad succes hebben en tot een ongekende belangstelling aanleiding geven. Maar dan moeten onhandig heden vermeden worden, en moet men er vóór alles voor zorgen; niet in de oude fouten te hervallen. Het eerste deel, een door prof. J. van Mierlo verzorgde bloemlezing van onze Geestelijke Epiek der Middeleeuwen, is een boek dat er in alle opzichten zijn mag, en dat een goede kijk geeft op een nog zeer onpopulair deel van onze litera tuur, die toch in naar gehele ontwikkeling tot zelfs op heden sterk onder religieuze invloed staat. Zulk een hagiografie als het leven van Christina de Wonderbare, zulk een lieflijke legende als de oorspronkelijke Beatrijs", sommige fragmenten van Van den Levene Ons Heren" of Theophilus" kan iedereen die weet te lezen, ook nu nog zonder veel inspanning savoureren. Men moet slechts zoals van Mierlo de durf (en de kennis) hebben, om rustig van de gebaande professorale paadjes af te wijken, de ijdelheidjes opzij te schuiven, en alleen de schoonheid te dienen. Want het essentiële van elke literatuur is de schoonheid, de kunstvolle verwoording, en niets anders. HET grootste deel van onze officiële" letter kunde van voorheen en thans is echter stom vervelend. Men behoeft zich niet te schamen dit te zeggen. Er is steeds weer bij het waarderen en naar-voren-brengen van literaire hoofdwer ken" geopereerd met zulke waarden als histori sche betekenis", of prioriteit" en continuïteit", allemaal dingen waaraan de man die zo maar naar een. boek grijpt om ervan te genieten, volstrekt niets heeft. Men is officieel tot de grote werken van onze literatuur producten gaan rekenen, die alleen archivarissen en gedocterde of onderwijzende ambtenaren van het literaire kadaster kunnen interesseren, maar niet degenen die met kunst en schoonheid willen samenwonen zoals goede vrienden in een fraai en comfortabel huis. Daar door is bij het publiek een kunstmatige schaamte Film Van lL~vcK.se ter >en gekweekt, die zich uitdrukt in: Dat begrijpen we toch niet", en die tenslotte zeer natuurlijk in afkeer is ontaard. Het overgrote deel van Vondel's werk mag nog zo verantwoord zijn en nog zo interessant voor speciaal daarvoor opgekweekte geesten, voor den man die in staat is van Ronsard of van Shakespeare en Heine te genieten, is het' meestal stom vervelend. En dat is ook het geval met bijna de hele Huygens en Antonides van der Goes, en Van Effen en Kinker en Stijl, en hoe al die lieden meer mogen heten. Ik weet wel dat dit zo rondweg te zeggen, heel oneerbiedig is; maar wanneer men bemerkt heeft dat eerbiedig zwijgen hier alleen maar het substituut is van de diepste onverschillig heid, dan is er heus zoveel moed niet meer voor noodig om de kat de bel aan te binden. Onze letter kunde, van de vroegste tijden tot op heden, bezit werkelijk niet zoveel werken die vandaag nog de moeite waard zijn, wanneer men ze met enigs zins strenge normen gaat bekijken. En men heeft het volste recht opgravingen en dingen uit het verleden die normen aan te leggen. Maar dat weinige wat er wel is, dat moet ieder een dan ook werkelijk lezen, wil hij er aanspraak op maken een beschaafd en ontwikkeld Neder lander te zijn. Dat is het, waar op aan gestuurd moet worden. En daarvoor zijn honderd delen, van de vroegste tijden tot laten we zeggen het begin van deze eeuw, ruim en ruimschoots voldoen de. Maar laat dan ook het onaantrekkelijke, ver velende en tweederangse streng geweerd worden, al zijn er nog zoveel historische, methodologische of didactische redenen aan te voeren om ze nog maals ter leestafel te brengen. Het heeft geen zin te trachten een massa van historici te kweken; dat is een utopie. Maar cultuurbewuste, letterlievende Nederlanders kan men met duizenden tegelijk in n generatie vormen. En daarmee zou de opbloei van onze eigen hedendaagse letteren verzekerd zijn. MET het tweede deel van de Bibliotheek", geheel gewijd aan de inleiding en herdruk van Hermingard van de Eikenterpen" van Aarnout Drost*), heeft men een ernstige misgreep gedaan, door de officiële verveling «n lettermeierij weer aan de goedgelovigen voor te zetten als crème da la crème. Het boek is een misschien onmisbare schakel" en een tijdsdocument" voor heren historici en geleerden, maar het is nu net een geschrift met meer fouten dan deugden, meer konst" dan fantasie, meer woordenzalverij dan schoonheid. Een van die historische misluk kingen waarvan de hoofdstukken der Leerboeken van de Letterkundige Geschiedenis volgepropt zitten. Niet voor niets is dit oud vaderlands ver haal" in de honderd jaren sinds zijn verschijning niet meer herdrukt. Het had natuurlijk een ontdekking kunnen zijn; nu werd het met alle geweld tot een ontdekking opgevijzeld door professor P. N. van Eyck, die meer dan zestig pagina's nodig gehad heeft om zijn stunt" goed te praten, en daarbij nog het enige over het hoofd gezien heeft, dat de moeite waard is, namelijk het feit, dat de jeugdige dominee Drost, blijkens eigen mededeling in zijn Voorafspraak", van de romankunst,?die toen nog als schadelijk en ver giftig onkruid", aan smerige onderwerpen gewijd, werd beschouwd, een leesstof voor fatsoenlijke en ernstige mensen heeft willen maken. Dat hij dit deed door in de eerste tachtig bladzijden alleen al twaalf huilpartijen en twee bezwijmingen benevens een reeks van aperte onmogelijkheden te doen plaatsvinden, valt natuurlijk alleen degenen op, die het boek als een roman en niet als een stich telijk tractaat wensen te lezen. Stichtelijke tractaten echter behoren, tenzij ze ongelooflijk goed geschreven zijn, niet tot het beschermd domein der Nederlandse Letteren. En het valt niet goed te praten dat een dichter die toevallig ook litera tuurprofessor is, alle dichterlijke normen prijsgeeft voor uitsluitend hooggeleerde. EEN geval als dit, alledaags in de aula, wordt ernstig wanneer het gevaren schept voor een zo belangrijke en veelbelovende poging als die van de Bibliotheek" om belangstelling te wekken voor onze letteren. Vooral bij het begin al. Ik wil den man eens ontmoeten, die een normalen achttienjarigen zoon warm krijgt voor deze uit honderd duizend geleerde terpen opgegraven Hermingard. Wie tijd en lust heeft om zoiets te lezen, heeft ook tijd en lust te over om naar een Universiteits bibliotheek te lopen. Onze eigen moderne boeken kasten (en beurzen, en vrije uren) echter zijn te klein ervoor. Uitgave N.V. Elsevier, Amsterdam Kor J a en de l Simon Koster DE Engelsche filmindustrie heeft ongetwijfeld haar wedergeboorte aan Alexander Korda te danken. Toen Korda omstreeks 1930 naar Londen kwam, was de Engelsche film zoo dood als een pier. Er werden weliswaar geregeld Engelsche films geproduceerd, maar die drongen slechts bij hooge uitzondering tot het buitenland door en zelfs in het binnenland genoten ze uiterst geringe belang stelling. Met Korda's entree in de filmstudio's rondom Londen veranderden de dingen ook niet op slag. Maar zijn eerste Engelsche films, o.a. Wedding Rehearsal", hadden althans in financieel opzicht zooveel succes, dat de Londensche geld wereld vertrouwen in den regisseur-producer ging stellen en het hem in 1932 mogelijk maakte, The Private Life Of Henry VIII" te vervaardigen. Deze film bewees de verbaasde Engelsche filmwereld twee dingen: ten eerste, dat het mogelijk was, in Engeland technisch welverzorgde en uiterlijk repre sentatieve films te maken, en ten tweede, dat het mogelijk was, met n Engelsche film een bedrag van rond vier millioen gulden te verdienen. Toen dit laatste nieuws algemeen bekend werd, brak er in Engeland een filmproductiekoorts van ongekende hevigheid uit. En de Engelsche filmindustrie was herboren. EEN ander ding is echter, of men onverdeelde bewondering kan hebben voor de films, die Korda, sedert hij zich in Engeland vestigde, heeft geproduceerd. In 't begin was Korda regisseur en ongetwijfeld een regisseur met talent, zooals nog het duidelijkst is gebleken uit de films, welke hij in zijn Duitsche en zijn Amerikaansche periode vervaardigde. Maar Korda is een ambitieus man en zijn ambities sleepen hem vaak verder mee dan wenschelijk is. Hij wilde niet alleen regie voeren, hij wilde niet alleen de productieleiding van zijn eigen films hebben, hij wilde de stempel van zijn persoonlijkheid op een groot en belangrijk deel van de Engelsche filmproductie drukken. En daarbij is hij in conflict gekomen met de realiteit, omdat hij geen Engelschman is en de Engelsche filmproductie de stempel van een buitenlandsche persoonlijkheid slechts dan verdraagt, als die buitenlander in velerlei opzicht rekening houdt met de Engelsche mentaliteit. Dat Korda van geboorte Hongaar is, doet er niets toe; hij had, wat zijn verhouding tot de Engelsche film betreft, evengoed Albanees, Eskimo of Kaukasiër kunnen zijn. Korda is een typische wereldburger en de stempel van zijn persoonlijkheid is vooral die des wereld burgers. Bij hem merkt men dan ook niets van lief de voor een bepaalde atmosfeer of voorkeur voor een bepaalde plaats der handeling van zijn films. Engeland, Rusland, Schotland, Spanje, Nederland, Amerika, Frankrijk en Indiëhebben we achtereen volgens in Korda's producties de revue zien pas seeren en in de naaste toekomst zullen we, als het zoo juist gepubliceerde productieprogramma ver wezenlijkt wordt, ook Arabië, Irak, Gibraltar, Middel Amerika, Afrika, nog eens Frankrijk en nog eens Indiëte zien krijgen. En het is moeilijk, verblijd te zijn door dat bericht, want we zijn nog niet ver geten, hoe on-Hollandsch het Holland uit ,,Rembrandt", hoe belachelijk het Rusland uit Catherine The Great" en Knight Without Armour", en hoe irriteerend onecht het grootendeels in Denham opgenomen Indiëuit Elephant Boy" was. Het is geen steekhoudend argument, daartegen aan te voeren, dat ook de Amerikaansche filmproducers in hun films China, Marokko, de Noordpool en het Engadin laten zien, zonder daarvoor ook maar een oogenblik Hollywood en omstreken te verlaten, en dat de resultaten niet altijd teleurstellend zijn. In Hollywood is nu eenmaal mogelijk, wat in Enge land niet mogelijk is. De vermenging der nationaliteiten in Hollywood grenst aan volmaaktheid. Ze heeft zich zelfs op het moeilijkste gebied, op dat der filmspelers, weten door te zetten. Wie denkt er bij het zien van een OUDE EN NIEUWE KUNST (Adv.) T l KOT l N DEN HAAS - NASSAUPLEIN 6 EASTERN ART PAG. 10 EN II DE GROENE NO. 32-fO

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl