Historisch Archief 1877-1940
n e e
Iscne til
m
Amerikaansche film nog aan, dat vrijwel altijd een
groot percentage van de spelers geen geboren
Amerikanen zijn? En het doet er ook inderdaad
heel weinig toe. Waarom zou de Hongaar Paul
Muni niet op z'n minst even goed de rol van den
Franschman Emile Zola kunnen spelen als de
Amerikaan Gary Cooper die van den Venetiaan
Marco Polo en als dozijnen buitenlandsche acteurs
garegeld de rollen van Amerikanen spelen?
Maar in Engeland is dat alles anders. Geen
Engelsche producer zou ooit de rol van een Engelschman
in een film aan een Amerikaanschen acteur toe
vertrouwen. En nóg minder natuurlijk aan een
buiten het Engelsche taalgebied geboren speler.
Buitenlandsche acteurs, die reeds jarenlang in
Engeland werkzaam zijn, kunnen geen rol spelen
zonder dat zij daarin uitdrukkelijk als buitenlanders
worden voorgesteld. Toen Elisabeth Bergner, die
al zeven of acht jaar in Engeland speelt en de taal
volkomen machtig is, de hoofdrol in Dreaming
Lips" vervulde, ging dat niet, zonder dat Romney
Brent als haar echtgenoot schijnbaar tot Raymond
Massey maar in werkelijkheid tot het publiek de
verontschuldigende woorden sprak: ,,My wife is
Viennese"; en dat is geen uitzondering, maar regel.
DAARIN ligt de verklaring van het feit, dat
Alexander Korda, met al zijn groote, kostbare,
representatieve" Engelsche films, niet represen
tatief is voor de Engelsche filmindustrie. Hij maakt
films in Hollywood-stijl, maar buiten de atmosfeer,
die voor deze soort van films in Hollywood gunstig
is. En hij miskent de goede kant van de Engelsche
eenzijdigheid, namelijk de capaciteit om het eigen
land en de eigen mentaliteit met onovertref
bare intensiteit en overtuigingskracht uit te
beelden.
Met meer gevoel voor de Engelsche realiteit had
Korda van zijn positie een veel beter gebruik kunnen
maken. Andere buitenlanders, die zuiverder hebben
aangevoeld, waar de grenzen en beperkingen en
waar de groote mogelijkheden van de Engelsche
filmcultuur liggen, zijn er in geslaagd, in Engeland
films te maken, die de eigenzinnige Engelsche men
taliteit recht lieten wedervaren zonder daarom de
persoonlijkheid van de makers te verloochenen. En
ook Korda zou dat kunnen, zooals het resultaat
van zijn samenwerking met Victor Saville, de op
merkelijke film South Riding", heeft bewezen.
Maar van dat genre wendt Korda zich bewust af,
om zich te wijden aan het maken van een nieuwe
spionnagefilm over de Maginot-lijn en andere
groots-opgezette ondernemingen, die den Engelschen
geest vreemd zijn en den Engelschen filmspeler
even weinig inspireeren als zij het Engelsche pu
bliek meeslepen.
e u w e
boek
en over muzie
Alexander Korda, de Engelsche filmregisseur
Willem Pijper
Dr. E. W. Schallenberg:
Muziekhistorische Perspectieven
HET boek van Dr. Schallenberg bevat geen
litteratuur voor iedereen. Van huis uit is de
muziek reeds een zaak waarover men liever niet
schrijven en spreken moet wanneer de belendende
gebieden: de letterkunde, de schilderkunst,
philosophie, theologie en psychologie, volkomen on
bekend land zouden zijn. De beste muziekcritische
essais ontleenen een aanmerkelijk deel van hun
waarde aan het feit dat de auteurs van die artikelen
veelzijdige, veel wetende en veel begrijpende per
soonlijkheden genoemd konden worden.
Mandarinisme kwam in de beschouwingen over muziek
en musici altijd minder voor dan in de litteratuur
b.v.
Hiermede is niet gezegd, dat alles wat men in
boek, periodiek of dagblad over muzikale onder
werpen te lezen pleegt te krijgen, aan bepaalde,
extra hooge, eischen van cultureelen aard zou
beantwoorden. Maar wel, dat het gemiddelde
niveau hooger ligt dan ten aanzien van de andere
kunsten het geval is. Stupide lofuitingen, botte
verachting, treft men hier in Holland tot dusverre
slechts in (een gedeelte van) de dagbladpers
aan.
Hetgeen men in maandblad of boek over muzikale
onderwerpen vindt afgedrukt, is bijna altijd vrij van
partijdige hekelzucht en evenzeer van adoration
mutuelle. Bijna altijd.
De studiën van Dr. Schallenberg stellen extreem
hooge eischen aan het niveau van kennis en be
schaving van den Jezer. Soms lijkt het onderwerp
wat al te zeer een specialiteit, voor het vele wat er
mee in verband wordt gebracht. Ik weet het wel:
alles is tot op zekere hoogte belangrijk, en een figuur
als Constantijn Huygens b.v. heeft zeker recht op
belangstelling van den intellectueelen Nederlander
van 1939. Maar het boek werd door de keuze van
tien wel zeer ver uiteenloopende onderwerpen ietwat
hybridisch. Er is ook een zeker gebrek aan systema
tiek in de wijze van behandeling. Studies als
Schweitzer en Bach", Luther", Poolsche Folk
lore" en Chopinologie" bestrijken de grootste
breedten" in Schallenberg's beschouwingen. Stuk
ken als Moussorgsky en Debussy", het essai over
Joh. Wagenaar's opera's, komen meer in de buurt
van de zeer goede ! muziekcritiek. Hier blijkt
dan ook soms een tekort aan muzikale praktijk:
het evenwicht tusschen pro en contra is daar, voor
een muziek-crztisc/ie studie, wat te labiel.
Tot dezelfde categorie behoort het artikel over
Puccini, doch hier is een voortreffelijk equilibre
bereikt tusschen zeer ver-uiteenliggende uitersten
van bewondering en verguizing. Dit essai is naar
mijn meening niet slechts het beste fragment uit
Schallenberg's boek, maar tevens een uitstekend
voorbeeld van goede, actueele,
muziekbeschrijving.
Stylistisch is de schrijver na zijn nu tien jaar oude
Studiën over Frédéric Chopin" aanmerkelijk voor
uitgegaan. Het is soms nog wel stroef, maar ont
sporingen als op blz. 128 een enkele maal voor
komen, zijn een groote uitzondering geworden.
Dr. K. Ph. Bernet Kempers:
Meesters der Muziek
Dr. Bernet Kempers' boek wil van nut zijn voor
ieder, die hetzij in de concertzaal, in de opera, voor
het radiotoestel of bij de gramophoon gaarne naar
muziek luistert en die wel iets meer wil weten van
de meesters, die hem dit genot verschaffen."
Aan dit schijnbaar zeer beperkte, doch in wezen
veel omvattende programma voldoet het werkje
op bewonderenswaardige wijze. Bernet Kempers
heeft in zijn Muziekgeschiedenis" (1932) alle
biografieën weggelaten. Die levensbeschrijvingen
vindt men thans, overzichtelijk gerangschikt, en
vermeerderd met 37 pagina's biographische
aanteekeningen van dall' Abaco tot en met Zweers
in een fraai uitgegeven deeltje verzameld. Voor
het leekenpubliek is dit een ongemeen aantrekke
lijke uitgave. En voor den musicus, wiens belang
stelling meer uit gaat naar de praktijk, dan naar
de theoretische en historische zijde van het vak,
bevat het werk een merkwaardig volledige en over
zichtelijk geordende documentatie.
Uit den aard der zaak zijn uiteenloopende waar
deeringen mogelijk. Men kan het echter niet ver
wonderlijk achten, dat de schrijver zich bij de
keuze van zijn meesters" tendeele liet leiden door
de concertpraktijk van alledag. Men mag in een
boek als dit inderdaad biografieën verwachten
van Tchaikovsky en Mahler ! Dat daartegenover
uitstekende hoofdstukken aan Lasso, Monteverdi,
Sweelinck, Schütz, Rameau en Hugo Wolf gewijd
werden, verzoent ons met het andere principe.
Bijzonder geslaagd zijn de beschouwingen over
Liszt, Schubert, Mozart en Berlioz.
Vergeleken met andere muziekhistorische werken
zou men dit boek wellicht een documentaire film
mogen noemen. Maar geeft het niet te denken, dat
juist de documentaire" van meer belang schijnt
te worden voor onze beschaving dan de film als
kunst sui generis?
In
memoriam
Louis JJavio
Eduard Verkade
LOUIS Davids is op den jeugdi
gen leeftijd van vijf-en-vijftig
jaar overleden. Herinneringen doe
men op.
De eerste maal, dat ik Davids
zag, is ruim vijf-en-dertig jaar ge
leden. En route naar den Haag
met enkele jongere leden van de
Kon.Vereeniging Het Nederlandsch
Tooneel, werd Greetje
Braakensiek op het perron uitbundig be
groet door een fel, tenger mannetje
met een oolik jongenshoofd.
Dat is Louis Davids ! Hij en
zijn zuster willen naar de variét
om liedjes te zingen. Het is hun
ideaal, daarin iets te bereiken !"
legde Greetje uit.
Tien jaar later kwamen Louis
Davids en Margy Morris op het
kantoor van de Haghespelers"
in den Haag om te onderhandelen
over een nummer voor het pro
gramma van het toenmalige ca
baret te Scheveningen, waarvoor
door ons gezorgd zou worden.
Davids bleek zeer welbespraakt.
Hij had nu een pracht nummer,
wat geweldig succes had, speciaal
bij het betere publiek. He, sheand
the piano". Precies iets voor zoo'n
programma. Hij en Margy waren
er al vaak mee opgetreden op
soirees bij particulieren na het
diner!
Margy Morris componeerde, en
hij schreef de woorden of samen
vertaalden zij die uit het Engelsch.
Zij zongen zoo'n liedje samen, in
het Engelsch, terwijl Mary
accompagneerde. Ten slotte deden zij
het nog eens om beurten in het
Hollandsch, terwijl Margy dan
gebroken Engelsch-Nederlandsch
sprak. Een soort Berlitz cuisus.
He, sheand the piano., "bleef ja
renlang, altijd weer met nieuwe
liedjes, de groote attractie van dit
duo.
Weer een jaar of zes daarna
verscheen Davids in den Stads
schouwburg. Hij verdiende veel
geld, meer dan aan het tooneel
mogelijk zou zijn, maar hij wilde
zoo graag eens een rol probeeren
in een onzer voorstellingen.
Tooneelspelen was toch een veel
grooter kunst dan die van het
cabaret," zeide hij. Het is iets
geheel anders," meende ik.
Wij spraken af, dat hij de Nar
in Naar het U lijkt'' van
Shakespeare zou probeeren. Om de een
of andere reden is hier tot mijn
spijt nooit iets van gekomen. Bij
andere directies heeft Davids later
nu eens met meer, dan met min
der succes tooneel gespeeld, maar
per slot kwam hij tot de conclusie,
dat hij geen tooneelspeler was en
hij berustte hier verder in.
DAVIDS was geen tooneel
speler, maar hij was een per
soonlijkheid die beschikte over
een van de schoonste gaven, die
ook de tooneelspeler kan bezitten.
Davids was namelijk door-en
door muzikaal. Hij wist het half
gesproken, half gezongen woord
te kleuren en te nuanceeren, iets
wat vele tooneelspelers en vele
zangers met schoone
stemmiddelen eenvoudig niet vermogen en
veelal zelfs niet eens probeeren.
Davids met zijn zwakke, ietwat
heesche stem, vond nuancen, die
afwisselend amuseerden en ont
roerden. Wanneer hij een van zijn
weloverwogen liedjes zong, be
perkte hij zich niet tot het typee
ren van de woorden en het dialect,
maar beelde hij daarin het wezen
uit van de karakters. En omdat
hij zelf een goedhartige, ietwat
sentimenteele, vereenzaamde man
was, werden de typen in zijn lied
jes goedaardige, lieve, sentimen
teele wezens. Zelfs de uitgebeelde
uitbarstingen en ruzies werden bij
hem goedhartig en onbeholpen en
ondanks de felheid, nooit vijan
dig of boosaardig. Zijn menschen
waren verzoend met het leven.
Hij is een van de twee grootste
chansonniers in ons land geweest
van de laatste dertig jaren. Jean
Louis Pisuisse had een volle,
krachtige stem, en zong met tem
perament zijn eigen onverwoest
bare optimistische naiviteit der
vlegeljaren. Hij ontroerde alle
vrouwen, jong en oud, wanneer
hij zong.
Maar Louis Davids bereikte nog
een grootei publiek dan Pisuisse.
Bijna zonder stemmiddelen beeldde
hij, dank zij zijn ongeëvenaarde
musicaliteit zijn eigen aangeboren
onweerstaanbare volks-gijn. En
hij bereikte daarmee vrijwel heel
Nederland. Een groot artist is met
hem heen gegaan.