De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 8 juli pagina 11

8 juli 1939 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

n e e Iscne til m Amerikaansche film nog aan, dat vrijwel altijd een groot percentage van de spelers geen geboren Amerikanen zijn? En het doet er ook inderdaad heel weinig toe. Waarom zou de Hongaar Paul Muni niet op z'n minst even goed de rol van den Franschman Emile Zola kunnen spelen als de Amerikaan Gary Cooper die van den Venetiaan Marco Polo en als dozijnen buitenlandsche acteurs garegeld de rollen van Amerikanen spelen? Maar in Engeland is dat alles anders. Geen Engelsche producer zou ooit de rol van een Engelschman in een film aan een Amerikaanschen acteur toe vertrouwen. En nóg minder natuurlijk aan een buiten het Engelsche taalgebied geboren speler. Buitenlandsche acteurs, die reeds jarenlang in Engeland werkzaam zijn, kunnen geen rol spelen zonder dat zij daarin uitdrukkelijk als buitenlanders worden voorgesteld. Toen Elisabeth Bergner, die al zeven of acht jaar in Engeland speelt en de taal volkomen machtig is, de hoofdrol in Dreaming Lips" vervulde, ging dat niet, zonder dat Romney Brent als haar echtgenoot schijnbaar tot Raymond Massey maar in werkelijkheid tot het publiek de verontschuldigende woorden sprak: ,,My wife is Viennese"; en dat is geen uitzondering, maar regel. DAARIN ligt de verklaring van het feit, dat Alexander Korda, met al zijn groote, kostbare, representatieve" Engelsche films, niet represen tatief is voor de Engelsche filmindustrie. Hij maakt films in Hollywood-stijl, maar buiten de atmosfeer, die voor deze soort van films in Hollywood gunstig is. En hij miskent de goede kant van de Engelsche eenzijdigheid, namelijk de capaciteit om het eigen land en de eigen mentaliteit met onovertref bare intensiteit en overtuigingskracht uit te beelden. Met meer gevoel voor de Engelsche realiteit had Korda van zijn positie een veel beter gebruik kunnen maken. Andere buitenlanders, die zuiverder hebben aangevoeld, waar de grenzen en beperkingen en waar de groote mogelijkheden van de Engelsche filmcultuur liggen, zijn er in geslaagd, in Engeland films te maken, die de eigenzinnige Engelsche men taliteit recht lieten wedervaren zonder daarom de persoonlijkheid van de makers te verloochenen. En ook Korda zou dat kunnen, zooals het resultaat van zijn samenwerking met Victor Saville, de op merkelijke film South Riding", heeft bewezen. Maar van dat genre wendt Korda zich bewust af, om zich te wijden aan het maken van een nieuwe spionnagefilm over de Maginot-lijn en andere groots-opgezette ondernemingen, die den Engelschen geest vreemd zijn en den Engelschen filmspeler even weinig inspireeren als zij het Engelsche pu bliek meeslepen. e u w e boek en over muzie Alexander Korda, de Engelsche filmregisseur Willem Pijper Dr. E. W. Schallenberg: Muziekhistorische Perspectieven HET boek van Dr. Schallenberg bevat geen litteratuur voor iedereen. Van huis uit is de muziek reeds een zaak waarover men liever niet schrijven en spreken moet wanneer de belendende gebieden: de letterkunde, de schilderkunst, philosophie, theologie en psychologie, volkomen on bekend land zouden zijn. De beste muziekcritische essais ontleenen een aanmerkelijk deel van hun waarde aan het feit dat de auteurs van die artikelen veelzijdige, veel wetende en veel begrijpende per soonlijkheden genoemd konden worden. Mandarinisme kwam in de beschouwingen over muziek en musici altijd minder voor dan in de litteratuur b.v. Hiermede is niet gezegd, dat alles wat men in boek, periodiek of dagblad over muzikale onder werpen te lezen pleegt te krijgen, aan bepaalde, extra hooge, eischen van cultureelen aard zou beantwoorden. Maar wel, dat het gemiddelde niveau hooger ligt dan ten aanzien van de andere kunsten het geval is. Stupide lofuitingen, botte verachting, treft men hier in Holland tot dusverre slechts in (een gedeelte van) de dagbladpers aan. Hetgeen men in maandblad of boek over muzikale onderwerpen vindt afgedrukt, is bijna altijd vrij van partijdige hekelzucht en evenzeer van adoration mutuelle. Bijna altijd. De studiën van Dr. Schallenberg stellen extreem hooge eischen aan het niveau van kennis en be schaving van den Jezer. Soms lijkt het onderwerp wat al te zeer een specialiteit, voor het vele wat er mee in verband wordt gebracht. Ik weet het wel: alles is tot op zekere hoogte belangrijk, en een figuur als Constantijn Huygens b.v. heeft zeker recht op belangstelling van den intellectueelen Nederlander van 1939. Maar het boek werd door de keuze van tien wel zeer ver uiteenloopende onderwerpen ietwat hybridisch. Er is ook een zeker gebrek aan systema tiek in de wijze van behandeling. Studies als Schweitzer en Bach", Luther", Poolsche Folk lore" en Chopinologie" bestrijken de grootste breedten" in Schallenberg's beschouwingen. Stuk ken als Moussorgsky en Debussy", het essai over Joh. Wagenaar's opera's, komen meer in de buurt van de zeer goede ! muziekcritiek. Hier blijkt dan ook soms een tekort aan muzikale praktijk: het evenwicht tusschen pro en contra is daar, voor een muziek-crztisc/ie studie, wat te labiel. Tot dezelfde categorie behoort het artikel over Puccini, doch hier is een voortreffelijk equilibre bereikt tusschen zeer ver-uiteenliggende uitersten van bewondering en verguizing. Dit essai is naar mijn meening niet slechts het beste fragment uit Schallenberg's boek, maar tevens een uitstekend voorbeeld van goede, actueele, muziekbeschrijving. Stylistisch is de schrijver na zijn nu tien jaar oude Studiën over Frédéric Chopin" aanmerkelijk voor uitgegaan. Het is soms nog wel stroef, maar ont sporingen als op blz. 128 een enkele maal voor komen, zijn een groote uitzondering geworden. Dr. K. Ph. Bernet Kempers: Meesters der Muziek Dr. Bernet Kempers' boek wil van nut zijn voor ieder, die hetzij in de concertzaal, in de opera, voor het radiotoestel of bij de gramophoon gaarne naar muziek luistert en die wel iets meer wil weten van de meesters, die hem dit genot verschaffen." Aan dit schijnbaar zeer beperkte, doch in wezen veel omvattende programma voldoet het werkje op bewonderenswaardige wijze. Bernet Kempers heeft in zijn Muziekgeschiedenis" (1932) alle biografieën weggelaten. Die levensbeschrijvingen vindt men thans, overzichtelijk gerangschikt, en vermeerderd met 37 pagina's biographische aanteekeningen van dall' Abaco tot en met Zweers in een fraai uitgegeven deeltje verzameld. Voor het leekenpubliek is dit een ongemeen aantrekke lijke uitgave. En voor den musicus, wiens belang stelling meer uit gaat naar de praktijk, dan naar de theoretische en historische zijde van het vak, bevat het werk een merkwaardig volledige en over zichtelijk geordende documentatie. Uit den aard der zaak zijn uiteenloopende waar deeringen mogelijk. Men kan het echter niet ver wonderlijk achten, dat de schrijver zich bij de keuze van zijn meesters" tendeele liet leiden door de concertpraktijk van alledag. Men mag in een boek als dit inderdaad biografieën verwachten van Tchaikovsky en Mahler ! Dat daartegenover uitstekende hoofdstukken aan Lasso, Monteverdi, Sweelinck, Schütz, Rameau en Hugo Wolf gewijd werden, verzoent ons met het andere principe. Bijzonder geslaagd zijn de beschouwingen over Liszt, Schubert, Mozart en Berlioz. Vergeleken met andere muziekhistorische werken zou men dit boek wellicht een documentaire film mogen noemen. Maar geeft het niet te denken, dat juist de documentaire" van meer belang schijnt te worden voor onze beschaving dan de film als kunst sui generis? In memoriam Louis JJavio Eduard Verkade LOUIS Davids is op den jeugdi gen leeftijd van vijf-en-vijftig jaar overleden. Herinneringen doe men op. De eerste maal, dat ik Davids zag, is ruim vijf-en-dertig jaar ge leden. En route naar den Haag met enkele jongere leden van de Kon.Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel, werd Greetje Braakensiek op het perron uitbundig be groet door een fel, tenger mannetje met een oolik jongenshoofd. Dat is Louis Davids ! Hij en zijn zuster willen naar de variét om liedjes te zingen. Het is hun ideaal, daarin iets te bereiken !" legde Greetje uit. Tien jaar later kwamen Louis Davids en Margy Morris op het kantoor van de Haghespelers" in den Haag om te onderhandelen over een nummer voor het pro gramma van het toenmalige ca baret te Scheveningen, waarvoor door ons gezorgd zou worden. Davids bleek zeer welbespraakt. Hij had nu een pracht nummer, wat geweldig succes had, speciaal bij het betere publiek. He, sheand the piano". Precies iets voor zoo'n programma. Hij en Margy waren er al vaak mee opgetreden op soirees bij particulieren na het diner! Margy Morris componeerde, en hij schreef de woorden of samen vertaalden zij die uit het Engelsch. Zij zongen zoo'n liedje samen, in het Engelsch, terwijl Mary accompagneerde. Ten slotte deden zij het nog eens om beurten in het Hollandsch, terwijl Margy dan gebroken Engelsch-Nederlandsch sprak. Een soort Berlitz cuisus. He, sheand the piano., "bleef ja renlang, altijd weer met nieuwe liedjes, de groote attractie van dit duo. Weer een jaar of zes daarna verscheen Davids in den Stads schouwburg. Hij verdiende veel geld, meer dan aan het tooneel mogelijk zou zijn, maar hij wilde zoo graag eens een rol probeeren in een onzer voorstellingen. Tooneelspelen was toch een veel grooter kunst dan die van het cabaret," zeide hij. Het is iets geheel anders," meende ik. Wij spraken af, dat hij de Nar in Naar het U lijkt'' van Shakespeare zou probeeren. Om de een of andere reden is hier tot mijn spijt nooit iets van gekomen. Bij andere directies heeft Davids later nu eens met meer, dan met min der succes tooneel gespeeld, maar per slot kwam hij tot de conclusie, dat hij geen tooneelspeler was en hij berustte hier verder in. DAVIDS was geen tooneel speler, maar hij was een per soonlijkheid die beschikte over een van de schoonste gaven, die ook de tooneelspeler kan bezitten. Davids was namelijk door-en door muzikaal. Hij wist het half gesproken, half gezongen woord te kleuren en te nuanceeren, iets wat vele tooneelspelers en vele zangers met schoone stemmiddelen eenvoudig niet vermogen en veelal zelfs niet eens probeeren. Davids met zijn zwakke, ietwat heesche stem, vond nuancen, die afwisselend amuseerden en ont roerden. Wanneer hij een van zijn weloverwogen liedjes zong, be perkte hij zich niet tot het typee ren van de woorden en het dialect, maar beelde hij daarin het wezen uit van de karakters. En omdat hij zelf een goedhartige, ietwat sentimenteele, vereenzaamde man was, werden de typen in zijn lied jes goedaardige, lieve, sentimen teele wezens. Zelfs de uitgebeelde uitbarstingen en ruzies werden bij hem goedhartig en onbeholpen en ondanks de felheid, nooit vijan dig of boosaardig. Zijn menschen waren verzoend met het leven. Hij is een van de twee grootste chansonniers in ons land geweest van de laatste dertig jaren. Jean Louis Pisuisse had een volle, krachtige stem, en zong met tem perament zijn eigen onverwoest bare optimistische naiviteit der vlegeljaren. Hij ontroerde alle vrouwen, jong en oud, wanneer hij zong. Maar Louis Davids bereikte nog een grootei publiek dan Pisuisse. Bijna zonder stemmiddelen beeldde hij, dank zij zijn ongeëvenaarde musicaliteit zijn eigen aangeboren onweerstaanbare volks-gijn. En hij bereikte daarmee vrijwel heel Nederland. Een groot artist is met hem heen gegaan.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl