De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 15 juli pagina 10

15 juli 1939 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven l^essen voor de armen van geest Albert Heiman HET is elders met het brengen van literatuur onder de massa al even lastig gesteld als hier. De vakman komt een paar levens te kort om zich een klein beetje te kunnen oriënteren in de chaos van alles wat er aan boeken verschijnt, en de arme leek weet eerst recht niet wat hij moet lezen; hij pakt instinctief meestal het verkeerde boek, wijl dat er op berekend is zijn lagere instincten onmid dellijk te boeien. Het goede boek komt in handen van slechts zeer weinigen en het gevolg daarvan is niet alleen fataal voor de massa, maar ook voor het verder verschijnen van goede boeken. Ze worden hoe langer hoe minder verkocht, leggen het af tegenover de slechte, en blijven tenslotte hoe vaak komt het niet voor? onuitgegeven, totdat na vele jaren een ijverig zoeker het manus cript misschien opgraaft. In het gunstigste geval. De moeilijkheid is: een goede voorlichting van het lezend publiek. En ik voor mij geloof, dat een groot gedeelte van onze literaire kritiek er op be dacht moet zijn te schiften en te rangschikken, aan te tonen waar elk het beste kan vinden in het genre dat hij zoekt en het goedmoedig bewijs te leveren van de ondeugdelijkheid van sommige producten die plotseling in de mode raken. De voorlichting kan uitsluitend door specialisten geschieden, want zij alleen beschikken over vol doende vergelijkingsmateriaal, nemen tijd genoeg om over de zaken na te denken, en brengen enthou siasme genoeg op om zich door een rijstebreiberg van lorrige lectuur heen te boren naar de parel van een enkel goed boek. Je komt jezelf soms als een brontosaurus voor.... ZULK een brontosaurus der lees- en onderscheid-kunst, die op dit gebied een zeer ver dienstelijk werk gedaan heeft, is de Engelse litera tuur-professor Bonamy Dobrée, die in samen werking met een aantal anderen een reeks Introductions to English Literature heeft uitgegeven i) welke als voorbeelden mogen gelden van goede voorlichtingskunst en van een methode om den algemenen" lezer op zo aangenaam en zakelijk mogelijke wijze op te voeden tot een vriend van het superieure, met een eigen oordeel des ondtrscheids. Dit is vooral het geval bij het zo-juist verschenen vijfde deel van deze Inleidingen", dat de engelse literatuur van heden, gerekend van 1914 af, behandelt. Voor de helft bestaat het uit een beredeneerde literatuurlijst, die voortreffelijk het midden houdt tussen dat wat een gewoon sterveling moeilijk meer bij-elkaar kan lezen, en dat wat elk behoorlijk burger toch eigenlijk ge lezen moet hebben, wil hij voor een opgevoed man doorgaan. Zoiets zou ook zijn nut hebben in een land als het onze, waar nog al te veel vergeten wordt, dat belezenheid een der hogere vormen van beschaving, en zelfs van fatsoen is. De gezonde en frisse instelling van professor Dobrée blijkt al aanstonds uit de prachtige inleiding die hij schreef voor dit deel The Present Age, dat verder geheel verzorgd is door den filosofischen dichter Edwin Muir. De literatuur van het ver leden", zegt deze deken van de anti-frikken-faculteit, heeft alleen waarde voorzover zij vandaag nog betekenis heeft". Hij is er bij zijn behandeling van het verleden dan ook op bedacht geweest, niet alleen een inzicht te geven in de omstandigheden, gedachten en gevoelens van oude schrijvers, maar ook in die van hun lezers. Dat is een even nieuwe als juiste instelling. Een boek heeft de cyclus van zijn bestaan niet voltooid wanneer het gereed op tafel ligt, maar pas wanneer het zijn functie ver vult, gelezen en be-grepen wordt. Daarbij heeft elk tijdperk zovele facetten, dat men onmogelijk een of enkele daarvan als uitsluitende kenmerken mag beschouwen. Het is dan ook geleerdenkolder, wanneer men de middeleeuwen als een tijdperk van gemeenschappelijkheid", de Renaissance als een periode van persoonlijkheidscultus en onze eigen fraaie tijd als bizonder anarchistisch" hoort bestempelen. In de literatuur van de jongste periode zijn er, volgens Dobrée, twee opmerkelijke verschijn selen: de biografie is populair geworden, hetg;en wijst op een hernieuwde belangstelling in persoon lijkheden, en men is begonnen met de uitgave van zeer goedkoope boeken van eersteklas inhoud. Het laatste economische argument wordt het publiek daarmee uit de handen geslagen, en er blijft nog slechts de vraag naar behoorlijke voor lichting, naar goede gidsdiensten voor literaire hoogtoeristen. Beide verschijnselen laten zich zonder moeite uit de moderne literatuurontwikkeling verklaren. Edwin Muir onderscheidt drie fasen. Onze eeuw begon met een geloof in de toekomst, dat bij de oorlog van 1914 verloren werd, verviel daarop in een toestand van wanhoop getemperd, door geloof in het verleden, en is thans teruggekeerd tot een gewijzigd geloof in de toekomst, gekleurd door telkens hernieuwde teleurstelling. Zo is het inder daad. De eerste fase van geloof in de vooruitgang was de glanstijd van Shaw en Wells; de na-oorlogse teleurstelling uitte zich in biografieën die op ironische wijze de grote figuren uit het verleden herleidden tot hun klein-menselijke componenten. Scepticisme omtrent de samenleving was algemeen, ondanks de privé-verwachtingen welke sommigen nog koesterden. Maar er was geen gemeenschappe lijke hoop. Tenslotte echter is bij het voortdurend slechter worden van de wereldtoestand een nieuw geloof in de toekomst teruggekeerd, zij het dan een geloof vermengd met grote vrees en twijfel. Dientengevolge wordt een schrijver vandaag niet door losjes" te schrijven zoals vroeger het geval was in korte tijd populair; hij wordt het nu alleen maar door verkeerd en vals te schrijven. Door het verdraaid en eenzijdig voorstellen van de werke lijkheid. Muir maakt hieromtrent een uitermate juiste opmerking: Dickens kon de rijken en de armen vermengen en hen in een onderlinge ver houding, onverschillig hoe romantisch, brengen wanneer hij de maatschappij schilderde; het mengsel miste overtuigingskracht, maar het was niet onge loofwaardig. De romanciers van vandaag proberen het nog wel eens te doen, hun resultaat is echter ongeloofwaardig". Na Scott is de arme" in de engelse romans zelden tot zijn recht gekomen. Thackeray was geheel middenstander; Meredith spotte slechts met de armen; Wells verzon zijn eigen maatschappij; Galsworthy zag de armen als een middenstands-probleem; Bennett had te veel succes om zich om hen te bekommeren; alle anderen, van Walpole en Compton Mackenzie tot Aldous Huxley waren typische middenstanders. D. H. Lawrence die het gedecideerd niet was, vluchtte in een zelf-geschapen wereld. Deze laatste soort van vlucht werd steeds alge mener. Lyrici zoals T. S. Eliot kunnen onze eeuw nog slechts als een abnormaal tijdperk zien. Terwijl de lyrici voor en kort na de oorlog nogal veel aandacht trokken met hun schrijven over prettige en eenvoudige dingen, ontstond in latere jaren bij dichters als Eliot, Ezra Pound en Auden een over gang van een conservatieve naar een revolutionaire levenshouding. Het is deze overgang die de moderne letteren het duidelijkst kenmerkt. Het begin van dit losbreken uit de conventie gaat natuurlijk samen met een isolement van het individu; zo werd het gedicht regelmatig tot een soort van ver trouwelijke mededeeling. (In ons land is het dit nog bijna uitsluitend, al heeft Engeland geen enkele figuur van gelijke bizonderheid als Henriette Roland Holst). Het tempo van de nieuwere dicht kunst weerspiegelt de snelheid der sociale veran dering ; in de romans die zich nagenoeg uitsluitend met het leven in de actualiteit bezighouden, valt dit verschijnsel nog duidelijker waar te nemen; zij eindigen anders dan vroeger met een radicale verandering en een volkomen in-het-midden-laten van de toekomst. Met een hiaat dus. DE klassieke roman speelde in een tijd die zo weinig veranderde, dat ook de beschrijving min of meer statisch kon zijn. Thans echter is de invloed van de tijd op de samenleving dermate stormachtig, dat de roman uit niets dan ontwik keling meer bestaan kan. Dit ziet men in volle duidelijkheid bij Joyce, wiens figuren meer en meer op een continuüm gaan lijken. En wanneer de samenleving bezig is uiteen te vallen, kan een verhaal moeilijk anders eindigen dan met een mystische hoop, dat er wel iets gebeuren zal dat een eind maakt aan een ongeneeslijke relativiteit". Dit is slechts een klein deel van de algemene beschouwingen van Edwin Muir. Zijn uitvoerigste hoofdstuk is speciaal aan de poëzie gewijd, zijn schranderste samenvatting aan de roman, terwijl hij ook het algemeen proza" van deze tijd be spreekt; dat van sommige filosofen, historici en natuurvorsers. Alleen de kritiek zelve en het drama worden veel te beknopt behandeld. Het is misschien ook juister het drama niet als leesstof, maar alleen als kijk- en hoor-stof te beschouwen. Wie intussen de voorlichting van dit boek volgt, kan zich in enkele jaren tijds, wel niet volledig, maar stellig grondig in de Engelse literatuur oriënteren. Schenkt niemand ons iets dergelijks voor de contemporaine letteren van Nederland? J) Uitgave The Gresset Press, Londoi 1939. Aesthetica WAT IS S( Dr. D. Bartling HET behoort tot de ingeburgerde gewoonten, het schoone als een eigenschap van het kunst werk te beschouwen. Zooals het gras groen is, zoo is de kunst schoon, meenen velen. Maar zoo eenvoudig is het niet. We willen zelfs voor het oogenblik in het midden laten of het schoone wel altijd een eigenschap van het kunstwerk is, laat staan een fundamenteele eigenschap. In elk geval dekken schoonheids- en kunstwaarde zich slechts zelden. We laten thans ook het begrip kunstwaarde rusten. Daarentegen willen we nagaan wat alzoo onder het woord schoonheid wordt verstaan. SCHOONHEID, o Gij wier naam geheiligd zij". Heeft U er eenig begrip van wat Perk hier precies bedoelt? Of waarom Max Klinger een mensch naakt op de knieën in aanbidding laat neerzijgen op het schilderij dat hij An die Schönheit" opdraagt? De schoonheid, hier vereerd, is Idee, antwoordt U misschien. En U bevindt zich daarmee in gezelschap van beroemde philosophen. Geaccep teerd ! De schoonheid is idee, d. w. z. onzintuigelijke geestelijke" en redelijke" wezenheid. Deze als het ware astraal existeerende, maagdelijke schoonheidsidee schuilt in of achter hetgeen we op aarde als schoon bewonderen. Vandaar dat men deze aardsche schoonheid een sluier noemde. Hoe fijner en doorzichtiger haar weefsel is en hoe duidelijker de Idee zich onthult, des te volmaakter schoonheid openbaart het aanschouwde voorwerp. Deze beeldspraak waarvan de igde eeuwsche Gehaltasthetik" zich zoo gaarne bediende, krijgt een pikante bijsmaak als we haar op een ander besef van schoonheid toepassen. Ik denk aan de, den volke gedemonstreerde candidaten voor de koninginnetroon der schoonheid. Deze pretendenten schijnen blijkens de snit van hun badpak in onthullende activiteit met de Idee te willen concureeren. Echter, met alle verschuldigde eerbied voor de schoonheidskoningin, haar a l'imbécile geboetseerde glimlach, tezamen met de staat van ontkleedheid waarin zij zich vertoont, acht ik toch weinig gunstig voor de vroome gezind heid, waarvan Perk's vers en Max Klinger's beeld getuigenis afleggen. Tante Betje vindt het maar onfatsoenlijk en heelemaal ongelijk geef ik haar deze keer niet. Intusschen is de schoonheidskoningin een leer zaam object ter verheldering van een paar schoon heidsbegrippen. We moeten immers toegeven dat zij volgens objectieve maatstaven gemeten (in den letterlijken zin van het woord: met een centimeter) schoon is en tegelijk prefereeren we (d. w. z. als object van beschouwing) een als het ware van geest opgeteerde gestalte, als, laten we zeggen, van een Gandhi, die ondanks deze figuur in een wedstrijd om den schoonheidsprijs geen schijn van kans heeft. In Kants Kritik der asthetischen Urteilskraft" (gelijk bekend het fundamenteele werk, waarop de nieuwere aesthetica zich grondvestte) wordt reeds onderscheid gemaakt tusschen pulchritudo naga (vrije, zuivere schoonheid) en pulchritudo adhaerens (aanklevende schoonheid). De vrije schoonheid is de schoonheid van den vorm. Zij is de goede proportie, de juiste maat en het zuivere evenwicht, het rhythme, de symmetrie, de kleurenharmonie, kortom de verhouding. De beteftkenis en zin van het voorwerp, waaraan zij voorkomt, blijft hierbij buiten het geding. Vandaar dat deze OUDE EN NIEUWE KUNST (Adv.) Tl KOT l N DEN HAAG - NASSAUPLEIN e EASTERN ART D. A. Hoogendijk & Co. Keizersgracht 640 b ij de Vijzelstraat AMSTERDAM OUDE SCHILDERIJEN PAG. 10 EN II DE GROENE NO. 3241

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl