Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
Schilderkunst
JL/e rol oer terzijde s
VELEN hebben wellicht gemeend, dat Dirk
Coster, na de felle aanval en de moordende
critiek die hij enige jaren geleden van Du Perron
en zijn vriendenkring te doorstaan had, de litteraire
isolatie-dood gestorven was. Nu is Coster echter met
Het tweede boek der Marginalia" i) komen be
wijzen, dat dit nog niet geheel het geval is. Want
ofschoon dit boek met zijn plechtstatige letters,
zijn rode initialen en zijn formaat als een psalterium,
en meer nog door zijn inhoud het karakter draagt
van een posthuum werk, is het niettemin een ge
schrift, dat een ernstige uiteenzetting met het leven,
met deze tijd en deszelfs eigenaardige onrust poogt
te zijn. Dat de schrijver hiervoor de vorm van
Marginalia" gekozen heeft, bewijst dat hij zijn rol
opvat als die van een voortdurende terzijde-spreker,
ietwat ouderwets gelijk terzijde's altijd op het toneel
aandoen, en ietwat te schichtig om rechtstreeks aan
de discussie deel te nemen of zich in het strijdgewoel
te mengen. Wie geen heroïsche natuur bezit, niet
enkel fysiek maar ook geestelijk zich liever op
de vlakte" houdt en zich niet gaarne aan de
strenge discipline van onderzoek en redenering
onderwerpt daar elke discipline immers een zeker
heroïsme vergt , komt uiteraard tot het bezigen
van zulke apodictische vormen, welke niet minder
leerstellig en eigengereid aandoen als zij ietwat
fluisterend of temerig worden uitgesproken, gelijk
hier het geval is.
Het zij verre van mij, deze meer voor strelen en
spelen bestemde handen te gebruiken tot voort
zetting van het beulswerk dat Du Perron met zoveel
klaarblijkelijk genoegen heeft opgeknapt, maar het
zij toch in alle zachtheid gezegd, dat deze hier zo
zwaarwichtig verzamelde, in lange volzinnen
opgeloste suikerspreuken nergens of zelden boven
de snipperwijsheid der kalenderblaadjes uitkomen,
die gelijk men weet, hun bestaan op andere plaatsen
eindigen dan met duurgedrukte boeken pleeg' te
geschieden.
Coster's eerste bundel Marginalia", die een
twintigtal jaren geleden moet ontstaan zijn, is
zeker niet sympathieker dan deze nieuwe; maar hij
bezat tenminste het voordeel veel korter en zake
lijker geformuleerd te zijn. De jaren hebben den
schrijver breedsprakiger, behoedzamer, achter
dochtiger gemaakt hetgeen zeer menselijk en
voor-de-hand-liggend is maar zij hebben zijn
wijsheid en levensinzicht, voor zover daarvan hier
blijk gegeven wordt, niet vergroot. Hetgeen wel
jammer is te moeten constateren bij een zo ijverig,
ernstig en naar goede zeden strevend man. Van de
eerste reeks Marginalia" heeft Greshoff in zijn
Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde" met
veel welwillendheid gezegd: Het bevat veel wijs
heid, tal van goede wenken voor het leven, en daar
tussendoor plotseling opengestoten inzichten of
horizonten van zielsverlangen." Daar zijn vrienden
intussen grondig hun mening omtrent Coster
gewijzigd hebben, zal ook Greshoff's waardering
nu wel tot het andere uiterste zijn overgeslagen, te
meer waar het aforistische genre inmiddels in de
mode gekomen is en ook met voorliefde beoefend
wordt door auteurs als Du Perron, Ter Braak en
Greshoff zelf.
HET lijkt wel of Coster in zijn tweede boek met
zedekundige uitspraken in het hoofdstuk
Over de Laster" de staf breekt over zijn al te felle
critici. Hij definieert, niet zonder willekeur: Laster
in haar verschillende vormen en gradaties is, ten
eerste, de zwakten en ondeugden van een ander
mens te constateren met behagen, en deze wederom
bewust te maken aan anderen." Op deze wijze wordt
ook onder laster gerekend het kunstmatig vergroten
van iemands ondeugden, wanneer men ze mededeelt
aan anderen, en het veronderstellen van zwakten
of ondeugden bij zijn medemens. De ideale criticus,
die volgens Costers' voorstelling wel iets moet
hebben van van Alphen's lieven vader, die schreit
als hij mij slaat", is begrijpelijkerwijze in het
andere kamp" ver te zoeken, 's Mensen ijdelheid
brengt hem onwillekeurig ertoe critiek met wel
behagen uit te oefenen, en zelfs het uiten van weerzin
kan met een zeker genoegen gepaard gaan. Maar
U R N E T T'S
LONDON DRY GIN ?
men moet al heel weinig filosoof zijn om dit als
laster op te vatten.
De enige ware vorm van laster is die waarin men
conclusies trekt omtrent een ander, welke steunen
op valse argumentatie. Had Coster een hoofdstuk
geschreven over de leugen, hij had een mooi
thema daarvoor kunnen vinden in De mantel
der Liefde", waarmee feilen en vuiligheid, dom
heid en schurkendom met schijn van edelmoed
even gemakkelijk bedekt worden.
HET heeft weinig zin hier in discussie te treden
over de pseudo-filosofie der banaliteit, die
in deze bladzijden iedere verrassende formulering
en zelfs iedere eigenwijze nieuwlichterij mist. Er
worden heel veel regelen gewijd aan de vriendschap,
zonder dat er eenmaal aan de kern van de zaak
geraakt wordt, die reeds vaak genoeg door onbe
vooroordeelde onderzoekers geformuleerd is op een
wijze, die men zo zou kunnen samenvatten: Vriend
schap is een vorm van liefde, met gesublimeerde
sexualiteit." Coster echter schermt met slagzinnen
als: Vriendschap duurt eeuwig, de vrienden gaan."
In het hoofdstuk over de dankbaarheid wordt
over God gesproken, evenals in dat omtrent Zeggen
en Zijn", en trouwens overal elders in dit boek. In
Coster's formules is hiermede een algebraïsch
letterteken ingevoerd, dat ieder naar eigen believen
kan substitueren door nieuwe formules en kan
interpoleren met private gevoelens. Hier verstomt dus
alle critiek. . . .
In de kapittels over liefde, lust, verliefdheid en
huwelijk komen we echter op de begane grond,
waar zulke met hun hoofd bij het allerverhevenste
wijlende gidsen als Dirk Coster gemakkelijk strui
kelen. Bij het struikelen is dan een zekere plat
vloersheid niet te vermijden, zoals daar waar de
schrijver van leer trekt tegen de waanzinnige
wellust van mannen en vrouwen die zich tot
knoedels van naakt vleesch verwarden." Daarbij helpt
geen hoop dat de menselijke hormonen deze
lichtglans doorgeven en in nieuwe ogen als een nieuwe
verwondering doen oprijzen." Want het zijn juist
de menselijke hormonen, die de ondeugende ge
neigdheid tot het knoedelachtige bezitten.... Het
doet meer opportunistisch dan pragmatisch aan,
dat Coster voor het innigst wezen van het huwelijk
de gewoonte" houdt. Hij beroept zich op het oude
adagium, dat het menselijk dier na de liefdesdaad
steeds treurig is. Gelijk bij al die oude
snipperwijsheid, moet men heus de knollen van de citroenen
leren onderscheiden; en de mens, die dit gezegde
ten volle onderschrijft, heeft een zeer fundamentele
ervaring in dit ondermaanse gemist. Niets kweekt
slechtere filosofen dan een gestoorde spijsvertering
en een onvoldoende bloedcirculatie.
HEEFT Coster op het stuk van kantteekeningen
ons niets aannemelijks te bieden, zijn antipode
J. Greshoff heeft dit evenmin. In het bundeltje
Op de Valreep" 2), waarmee hij bij zijn vertrek
naar de betere gewesten" van Zuid Afrika afscheid
van zijn vriendenkring nam, heeft hij een rijtje
aphorismen als Variaties op Vaarwel" bijeenge
bracht, die aan alledaagsheid en gewichtigdoenerige
onbeduidendheid niets te wensen overlaten. De
enkele goede verzen die Greshoff weieens gepubli
ceerd heeft, mogen nauwelijks als excuus gelden
voor een zo pover resultaat als deze Aphorismen
zur Lebensdoofheit". De lapidaire vorm waarin de
meeste van zulke sprokkelwijsheden en
mengelgedachten vervat zijn, maakt hun gebrek aan per
soonlijk inzicht en synthetische doordachtheid
opvallender nog dan bij Coster.
Het is merkwaardig hoe beide heren dezelfde
onderwerpen behandelen: vriendschap, huwelijk,
trouw, met slechts n verschil, dat Greshoff
zowel het woord als het begrip God" zorgvuldig
mijdt en zich verschanst achter een uitspraak die
bij hem provocerend als een levensdevies klinkt:
Een eerlijk bedrog staat verre boven een
bedriegelijke eerlijkheid."
Desondanks moraliseert ook Greshoff graag; het
is des Hollanders te zedemeesteren, zelfs daar waar
risico gelopen wordt, dat iedereen in de gaten krijgt,
hoezeer de vos de passie preekt.
Aangename of fraaie lectuur zijn geen van deze
Marginalia". ...
l) Uitg. Querido, Amsterdam 1939.
2) Uitg. van Kampen ?:.- Zn., Amsterdam 1939.
Opaanscn
e m<
DE wereld lijdt en geniet, als altijd. Het i
moeilijk aan dit gladde, stille meer, in dez
verzorgde, sierlijke stad, den zin te vatte:
van het wreede krachten-spel der wereld. Het volker
bondspaleis ligt als een museum van een recent vet
leden zacht te stoven in de zon. En het echte mu
seum van de stad is feitelijk dichter bij het hedei
nu het de nooit gedroomde taak volbrengt van eei
selectie uit het Prado te bewaren en te toonen
Nauwelijks is een burgeroorlog in Spanje voor h
oog der wereld uitgevochten of alle aesthetisch
roofvogels van Europa, getooid met de fantastisch
vederen en kuiven der laatste mode, reppen ziel
naar het Prado in Genève.
Het genot heeft nu en hier zijn keerzijde: het i
vol in de zalen. Een keur van meesterwerken is ver
moeiend. Men neemt niet straffeloos in zich op tien
tallen en tientallen van de hoogst opgevoerde uitin
gen van schilders van een ongewoon formaat. He
blijkt alweer spoedig. Het beeld, de beelden, d
kleuren en lijnen komen door het oog tot ons, maa
ze raken het oog niet alleen. Wiehet opgeeft zich daa
rekenschap van te geven, heeft in een paar urei
Goya, Velasquez, Tiziano, Tintoretto, Greco, Ru
bens, Mantegna, van der Weijden, Jeroen Boscl
gezien. Hij zal met welbehagen de doeken herken
nen, die de kunstgeschiedenissen blijven verspreiden
De trotsche, sombere koninklijke ruiters en di
arme kindertjes van het Spaansche hof, zooal:
Velasquez ze schilderde. Het is veel keeren mooie
dan de kleurenreproducties, maar toch vraagt mei
zich af wanneer de kunstgeschiedenissen eens zullei
ophouden met altijd maar weer de paradepaardei
voor te rijden. Want er is dan toch nog een anden
Velasquez. Er is hier een duidelijk onderscheid tus
schen Velasquez van de opdrachten, die hem ken
nelijk verveelden, maar die hij als een verantwoor
delijk meester zoo voortreffelijk mogelijk afle
verde, en Velasquez, die geïnspireerd werd door zijr
modellen, vaak van geringen stand en ambacht
Daar is b.v. het op 17 jarigen leeftijd geschilderde
portretje van zijn schoonvader Francisco Pacheco
Rijk aan detail, de oppervlakte van de huid onver
biddelijk bekeken, maar het geheel wonderbaarlijk
groot gezien, van een hevige koelte, een kouc
vuur", machtig van oog. En tot diezelfde orde
behooren de latere portretten van den tooneelspelei
Pablo de Valladolid, waarin het plotselinge trefl
van de verschijning, de groote drift die aarzelloos is
raak en sterk. Een realisme, dat zijn spiritualiteil
dankt aan de volstrektheid, aan de stalen krachl
van het natuurlijk oog.
HET is een merkwaardige ervaring, op deze ten
toonstelling, tusschen Goya en Velasquez in,
den Spaanschen Griek El Greco te vinden. Het zal
menigeen moeite kosten tusschen beide schilders
van een onovertroffen meesterschap van coloriet,
de gansch andere kunst van Greco werkelijk te zien
in zijn essentie. Want zoo ooit, dan blijkt hier on
verholen hoe ver Greco reeds is gegaan in het
spiritueele der schilderkunst. Als schilder lijkt hij,
tusZOMER
,.
"
VILLARS
PAG. 10 EN II DE GROENE NO. 3242