Historisch Archief 1877-1940
'rouwen en vrouwenleven
LUNCHTIJD in een Britsch-Indisch
plantershuis.
Op den weg vóór de bungalow be
wegen zich, in ondoordringbare wolken
stof de hoogopgeladen suikerrietkarren
voort, op weg naar de fabriek.
Leeg liggen hier en daar de afge
sneden rietvelden met hun
troostelooze stompen en afgevallen blaren en
overal wordt door de ryats" druk ge
ploegd om den dorren grond voor de
komende rijstoogst klaar te maken.
Met een voorwereldlijk houten
ploeginstrument wordt de grond zoo'n
beetje gekeerd 't is al gauw mooi
genoeg en de magere rijst die er af
komt, schijnt voldoende te zijn voor
de lage levenseischen van het
NoordIndische volk.
De heer des huizes verschijnt voor
't middagmaal.
't Begint warm te worden, kind,
en er steekt tegen elf uur al zoo'n
bekende blaaswind op.... de warmte is
in aantocht!" Met een zucht bekijken
we de omgeving van ons huis.... de
eindelooze, lichtgrijze vlakte, kaal tot
aan den horizon, met hier en daar
als eenige onderbreking een paar
kleihutten, een mangobosch en op een
paar honderd meter afstand de suiker
fabriek met haar rustelooze harteklop
en ijle rookpluim.
Nergens een spoor van Europeesche
civilisatie, behalve het spoorlijntje,
dat ons met de bewoonde wereld ver
bindt. De warmte is in aantocht we
constateeren het met een zucht. Want in
dit land heeft de warmte niets liefelijks,
niets dat ook maar eenigszins het hart
verheugt.
De khitmegar" draagt het eten op.
Twee gebraden geitepootjes (ander
vleesch is hier niet te krijgen), wat
late groente uit den tuin, leerachtig en
ongezellig van smaak en een laatste,
overjarige tomaat.
Hoe was 't in de fabriek vandaag?
nog iets bizonders?"
Nee, de campagne loopt op z'n
eind en dat is maar goed, 't wordt al
gloeiend onder 't dak bij die
hitteuitstralende machines. Wacht, dat is
waar, 'k heb toch iets te vertellen
dat je misschien interesseert. Van
morgen ontbrak er in de fabriek een
van mijn beste suikerkokers, die nooit
op de wacht mankeert".
Ziek?"
Nee, hij zelf niet, maar zijn
vrouw schijnt na de geboorte van een
kind erg ziek te zijn. En nu dacht ik,
dat jij misschien eens naar de zenana"
kon gaan om te zien of er met iets te
helpen valt. Zal ik vragen of je naar
haar kan komen kijken?"
Ik knik dat het goed is en bedenk
of ik mogelijk iets kan meenemen
voor de kraamvrouw.
In een land als Britsch-Indiëmet
zijn strenge kastewetten, is het aan
bieden van hulp, hoe goed bedoeld
ook, vaak een uiterst netelig probleem.
Voor een groote groep der bevolking
is de blanke onrein" en lang niet
Als U geregeld losse
nummers koopt . . . .
hebt U kans dat juist
het nummer dat U
speciaal interesseert U
door een of andere
oorzaak ontgaat.
NEEM LIEVER
'N ABONNEMENT!
altijd is een geschenk welkom, dat
uit onreine handen komt.
MIDDAGS krijg ik bericht uit de
vrouwenverblijven van de ge
bouwen waar het fabriekspersoneel
woont, dat de Memsahib" verwacht
wordt.
Een Hindujongetje komt me afhalen
om den weg te wijzen. We trampelen
samen een eind door het mulle zand
naar een laag, troosteloos steenen ge
bouw, we gaan een poortje door, een
binnenplaats over, dan door een paar
leege vertrekjes en komen in een laag,
broeiheet hokje, waar in 't schemer
donker een paar vrouwen om een
houten slaapbank gehurkt zitten.
Lakshmi-dji, hier is de Memsahib
om te kijken hoe 't met je gaat."
De jonge kraamvrouw op de houten
bank licht nauwelijks het hoofd op.
Twee van koorts brandende oogen
kijken me aan uit een kindergezicht.
Hoe oud zou dit moedertje zijn? Veer
tien, vijftien jaar? Ik vraag, wat ik
voor de zieke kan doen. Zal ik ijs
sturen uit de frigidaire? wat vruchten
op water? Heeft de zieke al iets ge
geten, of heeft ze geen trek?
De vrouwen op den grond, die bezig
zijn met wierook op een comfoor,
leggen omstandig uit, hoe slecht het
met Lakshmi gesteld is. Ze heeft al
sedert de geboorte van het kind, dus
acht dagen, vreeselijke pijnen en wil
niets eten. Ze hebben haar gemasseerd,
ze hebben dagenlang wierook gebrand
onder 't bed, er is een vrouwelijke
priester geweest om de booze geesten
te verdrijven, maar 't geeft niets,
zeggen ze, Lakshmi gaat dood.
,,En 't kind?" vraag ik, ondanks
alles toch geschokt door deze open
hartigheid in presentie van de zieke.
O, 't kind is niet hier."
Maar 't leeft toch? Is het naar een
andere Zenana gebracht?"
Op dat oogenblik klinkt er vanuit
een hoek van het kamertje een heesch,
klaaglijk schreien, de stem van een
klein, verongelijkt leven.
Ik loop er heen. Op den grond ligt,
op een hoop lappen, een pasgeboren
kind. Het gezichtje krioelt van vliegen,
de handjes slaan hulpeloos in de lucht
. . .het is alles deerniswekkend, vuil,
treurig. Een oud wijfje komt erbij
staan.
Het is geen goed kind, Memsahib,
het is zoo klein en slap, niemand wil
het verzorgen nu de moeder ziek is,
want het is maar een meisje."
Hoe graag zou je dit ongelukkige
hoopje mensch willen optillen en weg
dragen naar een menschwaardiger om
geving, maar.... ik mag het niet aan
raken, ook al is dit een nagenoeg
waardeloos leventje. Want ik, de
eenige blanke in dit uitgestrekte
stukje wereld, ben in Hindu-oogen
onrein". De aanraking van mijn
hand kan alleen noodlot brengen en
het is dus verstandig niets met mijn
handen te beroeren.
IK ga naar huis, maak wat vla klaar
en laat het schaaltje door een der
bedienden naar de Zenana" brengen.
De huisjongen neemt het aan met een
kleineerend lachje.
Mankeert er iets aan? Het is klaar
gemaakt van meel, melk, room en
suiker, dat zijn toch dingen, die elke
kaste-Hindu eten mag?" De jongen
gaat met het schaaltje op weg.
Als de kok het had klaar gemaakt
zou 't goed zijn geweest, maar nu u
't zelf hebt gemaakt, zal Lakshmi het
niet eten, Memsahib", zegt hij cha
grijnig. Den volgenden dag stuur ik ijs
en een paar blikken vruchten, ook
den dag daarop. Ik vraag de bedienden,
hoe 't met de vrouw van den pan
man" gaat, maar niemand weet er
veel van.
De Hinduvrouw leeft zoo afgesloten
van de wereld, en haar welzijn is in
Hinduoogen van zóó gering belang. De
dagen verstrijken en langzaam, lang
zaam rijst de temperatuur.
lederen dag moeten ramen en luiken
van de bungalow vroeger gesloten
worden om de hitte te weren, iederen
dag wordt het later koel en donker.
En vrijwel eiken dag steekt tegen elf
uur de storm op. Eerst een licht briesje,
dat speelsch het woestijnzand mee
voert in ijle, dansende draaikolken.
Op onbegroeide stukken grond is het
telkens of gedurende n vluchtig
moment een slank geleeste vrouwe
figuur voorbij dartelt, hooger, wilder,
tot ze zich dooddanst in de brandend
witte lucht.... een schim van ijlend
wit zand.
Maar bij het voortschrijden der uren
wordt het windgeweld sterker,
genadeloozer.
Ik sta op de veranda en kijk uit
naar 't Westen waar de duistere hemel
een groote zandstorm aankondigt.
Over een half uur, een kwartier mis
schien zal de storm er zijn met zijn
onheilspellende stofwolken, die uren
lang het zonlicht verduisteren en die
ons in het hermetisch gesloten huis ge
vangen houden. Maar dit moment vóór
het geweld losbreekt is immer
fascineerend, mooi, grootsch in z'n onheil
spellende dreiging. Terwijl ik op de
veranda uitkijk over het landwegje,
zie ik een troepje Indiërs voorbijgaan.
Iets in de vreemde regelmaat van hun
stappen dwingt tot nauwkeuriger
kijken.... ze dragen samen iets
wits op den schouder.
Het is een smalle lijkbaar, omwik
keld met wit katoen.
DE huisjongen, die bezig is de ve
randakussens naar binnen te
dragen, blijft ook even treuzelen en
zegt: Daar wordt een doode wegge
bracht. Als ze zich niet haasten, moeten
ze met het verbranden wachten tot
vannacht, want met een zandstorm is
het onmogelijk een goed vuur te
maken."
Wie is het?" vraag ik, een
fabriekskoelie?" Hij klopt twee ve
randakussens uit, zoodat het stof er
uitwolkt dan legt hij een heele stapel
netjes op elkaar, vouwt het tafel
kleedje op en zegt laconiek: Nee, 't is
Lakshmi, de vrouw van den suiker
koker, waar Memsahib de vruchten
en 't ijs heeft laten heenbrengen. De
vruchten hebben alle familieleden op
gegeten en het ijs ook, maar de pap
niet, want die had Memsahib zelf
gemaakt".
En het kind?"
O, dat is eergisteren al gestorven,
maar ze hebben het bewaard tot de
moeder ook dood was, dan konden ze
samen verbrand worden dat kost
minder hout".
Hij pakt de heele inventaris van de
veranda in zijn armen, wipt met een
teen de deur naar de zitkamer open,
waar hij alles op een bank deponeert
en zegt met een wenk naar de trieste
lijkprocessie daarbuiten: Wat geeft
het, 't was maar 'n meisje."
A. DEN HERTOG-BARTELINK
?DE ONMISBARE
Illlllllllllllllllllllllllllllllll'De moderne vrouw kan hem
doodeenvoudig niet missen.
Hij omgeeft haar waar zij
gaat of staat; misschien is er
een deel van den dag, waarop
zij hem de rust gunt, die hij
per slot van rekening noodig
heeft om zich later weer naar
haar wenschen te kunnen
voegen. Zonder hem kan zij
zichzelf niet zijn. Natuurlijk
moet hij van de goede soort
zijn, zich niet slap en willoos
laten gaan, want anders ver
veelt hij haar al heel gauw.
Heeft hij echter de noodige
ruggegraat, en is ook bij
haarzelf de fond goed, dan
ziet zij er nooit beter uit dan
met haar tailleur. De tailleur
is nu eenmaal het alpha, en
bijna het omega van de
vrouwelijke uitrusting (het
omega is natuurlijk eigenlijk
de avondjapon, maar zelfs die
heeft dikwijls zijn snit in
hoofdzaak aan de tailleur
ontleend) ; de moderne tailleur
houdt zich niet meer strikt
aan de mannelijke snit, maar
wordt pas echt chic bevonden
als hij door kleur of détail
een zekere oorspronkelijkheid
verraadt. Nieuwer dan de
tailleurtjes, waarvan rok en
jaquetje van verschillende,
hoewel bij elkaar passende
stof gemaakt zijn, is het
\ costuum van n stof; dat van
\ de afbeelding bestaat uit
cara\ melgeelflanel met witte streep;
\ stroohoed in dezelfde kleur,
f met donkerbruin lint; blouse
\ van gebloemd crêpe de chine
\ in bijpassende tinten.
"iiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiimfiiiiifiiimiiiiiiiiiiiiiiiii
PAG. 12 DE GROENE No.