De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1939 22 juli pagina 3

22 juli 1939 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER OPGERICHT 1877 Redactie en Administratie: Keizersgracht 355, Amsterdam-C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening: 72880. Gem. Giro G 1000 Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór l December, worden beëindigd. 22 JULI 1939 De uitbreiding der Indische vloot HET vraagstuk van de maritieme verdediging van Indiëis tegelijkertijd een van de ge wichtigste en een van de moeilijkste pro blemen, waarvoor de Regeering zich gesteld ziet. Het gewicht van dit vraagstuk is langzamerhand gemeengoed geworden, nu de internationale gebeur tenissen meer en meer de toepassing van het recht van den sterkste demonstreeren. Minder algemeen daarentegen is de eerbied voor de moeilijkheden van het vraagstuk. De onmisbaar heid van goede financiën reeds alleen als grond slag voor de defensie wordt door velen in twijfel getrokken. Dat de Indische vloot veel geld zal kosten, is wel het laatste dat hen bezwaart: een goede vloot is nu eenmaal duur, zeggen zij, en daarmee achten zij de moeilijkheid afgedaan. Inderdaad, indien het behoud van Indiëgewaar borgd kon worden, zooals sommigen beweren, door een extra-uitgave van 40 millioen per jaar, wie zou dan maar n oogenblik aarzelen? Het is daarmee echter eenigszins als met de onfeilbare genezing, die patent-medicijnen toe zeggen: het komt er maar op aan, of het beloofde resultaat werkelijk gewaarborgd is. De financieele n militaire toestand is thans waarlijk niet van dien aard, dat het geraden is losweg dergelijke beloften te aanvaarden. Het is integendeel uit beide oogpunten hoog noodig, ter dege te overwegen welke oplossing de beste kansen geeft. TEN aanzien van de Indische maritieme ver dediging staan al sedert jaren tweeërlei opvat tingen tegenover elkander, die-de uitbreiding zoeken hetzij in de groote bovenwaterschepen, dan wel in de kleine strijdmiddelen. Reeds vóór den grooten oorlog is daarover gestreden. Destijds heeft admiraal G. P. van Hecking Colenbrander, de overwinning bevochten voor laatstbedoelde richting, nl. die van het wapen van den zwakke" of van het kleine gevaar". Na den oorlog is de strijd voortgezet in de tegenstelling tusschen kruisers of sedert kort: slagschepen eenerzijds en vliegtuigen, onder zeeërs en motortorpedobooten anderzijds. De marine is nagenoeg zonder uitzondering voor de groote schepen; onder de tegenstanders vormen mannen als admiraal van Hecking Colenbrander en de ge wezen chef van den marinestaf admiraal mr. Jager, de uitzonderingen. De Regeering heeft het vraagstuk eenige jaren geleden doen onderzoeken door de commissie-Kan. Deze commissie heeft met hulp van ambtelijke mede werking een diepgaand onderzoek ingesteld, dat dientengevolge veel meer omvat dan de gegevens, waarop anderen hun adviezen en propaganda gronden. In haar uitvoerig rapport heeft de meer derheid der commissie zich uitgesproken voor het Kleine gevaar"; de grootst mogelijke minderheid (de marine-officieren) voor de grootere middelen. Helaas heeft het marine-bestuur het noodig gevonden de publicatie van dit zeer belangrijke rapport te voorkomen wat zeker niet kan gelden als een bewijs, dat het vertrouwen stelde in de overtuigende kracht der betoogen voor het marine-standpunt. Niettemin heeft minister van Dijk de zijde der minderheid gekozen, zijnde destijds de handhaving der kruisers. Daarna is de propaganda voor de groote middelen met kracht voortgezet, eerst voor mér kruisers, sedert kort voor slagschepen of slag kruisers. Deze propaganda heeft thans ongetwijfeld den wind mee ! O.a. ook uit het oogpunt van werkver schaffing aan de industrie en de werkloozen. Dat is natuurlijk een voordeel. Maar vooreerst kan dit voordeel ook voor de andere oplossing gelden. En voorts geldt dit voordeel in hoofdzaak voor den bouw van het materiaal, terwijl de groote kosten niet in de uitgaven voor eens zitten, maar bovenal in de stijging der jaarlijksche begrootingen. En de hoofdzaak blijft ten slotte de defensie ! Hoe staat het daarmee? ERKEND moet worden, dat de propaganda voor de groote schepen in dit opzicht gesteund wordt door aantrekkelijke en suggestieve middelen. Wij doelen daarmee niet op de uiterlijke propaganda hier en in Indië, zooals feesten, tea's, tochten, be zichtigingen aan boord van de groote schepen, die uiteraard niets bewijzen, al vergrooten zij den aan hang. Bedoeld zijn de talrijke goed en duidelijk opgezette vertoogen, die inderdaad sympathiek en althans op het eerste gehoor overtuigend klinken. Het is een aantrekkelijke gedachte een vloot te bezitten, die in staat zou zijn overal in de wereld de Nederlandsche belangen te verdedigen in het bijzonder in de drie werelddeelen waarover het Rijk verdeeld is. Niet minder sympathiek is het denkbeeld, dat zulk een vloot bij een strijd in den Pacific het overwicht aan een der partijen zou schenken om daardoor óf het uitbreken van den oorlog te voor komen dan wel de overwinning aan onze partij te bezorgen. Dergelijke gedachten lijken echter wel wat ver verwijderd van de realiteit, als men waarneemt, dat zelfs de Britsche vloot niet in staat is overal de Britsche belangen te verdedigen. Hierbij moet in aanmerking genomen worden, dat tot dusver voor onze vloot nog maar sprake is van betrekkelijk zwakke slagkruisers, waarvan n als reserve", terwijl gerekend moet worden dat van deze vier in den regel de helft in reparatie zal zijn. Daarbij komt, dat de plannen tot dusver niet beoogen de vloot in even redigheid tot de vier slagkruisers uit te breiden, maar deze verdere uitbreiding te beperken tot n enkelen kruiser. Daarmee komen de imperiale oogmerken op den achtergrond en wordt het doel van de ondernemingteruggebrachttotdeeigenverdedigingvanlndië. Bij laatstbedoeld oogmerk blijft het verband met de realiteit althans nauwer bewaard. Tegenover een tegenpartij als Japan, die volgens de Rivista Maritima over enkele jaren 13 slagschepen, 46 kruisers enz. bezitten zal, blijft die eigen verdediging, zelfs al krijgen wij er 4 slagkruisers en n kruiser bij, toch nog moeilijk genoeg. NIETTEMIN klinkt de redeneering waarmee de uitbreiding aanbevolen wordt wij herhalen het suggestief en op het eerste gehoor overtuigend. Zij komt in het kort neer op het volgende. Japan zal eventueel een aanval op Indiëin de eerste plaats ondernemen om zich meester te maken van de grondstoffen, waaraan het behoefte heeft. Die moeten dan over een grooten afstand naar Japan vervoerd worden. Beschikken wij over slagkruisers, dan zal Japan dat transport moeten beschermen met slagschepen en dan, wegens den langen afstand, te veel daarvan noodig hebben om voldoende over te houden tegenover bedreigingen van andere zijde. Dit vooruitzicht zou zoo sterk preventief werken, dat daardoor het gevaar van Japansche aanvallen bezworen zou zijn. De redeneering lijkt gezond, doch alleen voor zoover zij reikt. Want het blijft de vraag of het wel verantwoord is een defensie-stelsel te gronden op n enkele aanvalswijze van de tegenpartij. Deze heeft immers de keuze uit verschillende methodes en hij zal ongetwijfeld verstandig genoeg zijn, daar uit er juist n te kiezen, die het minst met onze belangen strookt. Allicht zal Japan b.v. wachten op een algemeene vechtpartij in Europa, zoodat het zich er toe beperken kan om op z'n gemak Indiëte veroveren, zonder zich veel te bekommeren over onze actie op zijn verbindingswegen: nkele nood zakelijke troepentransporten kan het altijd nog wel sterk beschermen. Slaagt het er dan bovendien in, de marine-basis te bemachtigen of alleen maar den toegang af te sluiten, dan lijkt ook onze actie op de verbindingswegen haar einde nabij. DE andere oplossing, die van het kleine gevaar, heeft ongetwijfeld óók haar bezwaren. Het is nu eenmaal niet mogelijk voor een zwakke mogend heid om in alle opzichten tegen een eerste-rangszeemogendheid opgewassen te zijn. Het is alleen maar de vraag op welke wijze de verdediging zich nog het beste verweren kan. Natuurlijk zou het 't best zijn in alle richtingen tegen den aanvaller opge wassen te zijn en is het een nadeel in enkele op zichten het veld vrij te moeten laten. De voorstanders van het kleine gevaar nu, gaan blijkbaar uit van de gedachte, dat het voor een sterken, overmachtigen aanvaller gemakkelijker is af te rekenen met enkele groote eenheden van den ver dediger dan met honderden kleinen, mits die laatsten toch ook in staat zijn hem doodelijke steken toe te brengen. In het voordeel van het kleine gevaar pleit ook, dat het zich beperkt tot het eigenlijke doel der verdediging en daarop al zijn krachten concentreert. Bovendien maakt de snelheid van de luchtmacht haar bijzonder geschikt om dadelijk op te treden in vér verwijderde deelen van het reusachtige Indische Rijk terwijl daarentegen de schepen vele dagen noodig hebben om die deelen te bereiken en daarna heel ver uit het centrum der verdediging afge dwaald zijn. DAN is er het kostenvraagstuk, dat ten aanzien van de slagkruisers niet nauwkeurig behandeld wordt. De Regeering heeft daarover een paar maan den geleden enkele cijfers meegedeeld, bij wijze van voorbeeld, maar dan toch om een basis" te geven voor verdere bespiegelingen. Die cijfers kwamen neer op een jaarlijksche verhooging een bedrag van 40 millioen naderende." Dat bedrag wordt thans overal genoemd hoewel inmiddels de in gedachten genomen slagkruisers alweer gegroeid zijn, nl. van 24 a 25.000 ton tot 30.000 ton. Bovendien zijn in bovenbedoelde raming naar alle waarschijnlijkheid de consequenties ten aanzien van de personeels uitbreiding zér onvolledig verwerkt (wat betreft opleiding, sterkte in Holland wegens het over-enweer-dienen, latere pensioenen e.d.). Van nog meer belang is de vraag of deze uit breiding nu de laatste phase zou zijn. Voor die vraag is reden, wegens de snelle stijging in de eischen: eenige jaren geleden hebben elf vlag- en hoofdofficieren gezamenlijk in een brochure van Onze Vloot den indruk gewekt dat Indiëveilig zou zijn met twee kruisers; onder minister Deckers kwam er n onbemande bij; onder minister Colijn werd deze bemand; in December j.l. werd in Indi namens de geheele marine betoogd dat zes kruisers en gén slagschepen noodig waren; de Indische vlootvoogd verwierp nog in het begin van dit jaar nadrukkelijk een uitbreiding met slagschepen als onuitvoerbaar; in het Marineblad werd laatstbe doelde meening nog in April gesteund; eerst sinds heel kort is vier slagschepen of slagkruisers" de leuze. Zijn wij daarmee aan het eind der maritieme verlangens ? Er is geen reden het aan te nemen. Het kan daar mee zeer goed gaan als met de eischen der totalitaire Staten. Bij ieder voorstel tot uitbreiding toch, blijft het gemakkelijk aan te toonen, dat hetgeen wij hebben, ontoereikend is. Dat zal zeer zeker ook mogelijk zijn na de uitbreiding met vier slagschepen. Dat het aanwezige ontoereikend is, kan daarom niet gelden als voldoende argument voor een voorge stelde uitbreiding: de andere helft van het bewijs ontbreekt dan nog, nl. dat de voorgestelde uitbrei ding ook voldoende zal zijn. Daarom vragen wij: wat is het einde? UIT het vorenstaande moge blijken, dat het vraagstuk twee zijden heeft. Juist dit hebben wij willen betoogen, en wel omdat tegenwoordig over het algemeen slechts n zijde sterk belicht wordt en de andere verduisterd. Het belang van het onderwerp eischt volledige voor lichting. Deze ligt in beginsel besloten in het rapport der commissie-Kan. De geheimhouding van dat rapport is daarom in strijd met het nationale belang, dat niet gediend wordt door opzettelijke eenzijdigheid maar integendeel de grootst mogelijke onpartijdigheid in de voorlichting vordert. Te voren zijn dan ook alle rapporten van vlootcommissies gepubliceerd. Indien er al een enkel geheim in het rapport-Kan voorkomt, is dat gemakkelijk te elimineeren. Maar in dit stadium mag deze voorlichting niet aan het publiek onthouden blijven. De eisch moet daarom zijn: geen enkele stap vóór het rapport-Kan gepubliceerd is. OuwehantTs Dierenpark R H E N EN op den GRÊBBEBERG PAG. 3 DE GROENE No.3242

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl