Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
Film
D
e mysteries van
Albert Heiman
WIJ bezitten nog steeds geen koloniale roman
in de strikte zin van het woord. Er zijn in
de laatste tijd wel herhaaldelijk boeken geschreven
die op belletristische wijze het een of ander onderdeel
van het leven in de Oost beschrijven, maar daarbij
is het gegeven steeds onder n bepaalde gezichts
hoek bekeken: die waaronder de vreemdeling, de
Europeaan, land en volk daar ziet. Dit heeft met
partijdigheid niets te maken. Max Havelaar" is
een door-en-door Hollands boek, in opzet en uit
werking; en bij alle opstandigheid, zelfs in mentali
teit ! En ik ken geen enkele roman die in Insulinde
speelt, welke hierop een uitzondering maakt. Dat
kan ook moeilijk anders. Het samenvattende, tot
op de kern doordringende boek zal geschreven
moeten worden door een kind van dat land, met de
begaafdheid van een Europeaan, wanneer althans
niet een eigen uitdrukkingsvorm tegelijk met deze
persoonlijkheid ontstaan zal.
Vermoedelijk zal het een Indo wezen, die ons de
een of andere dag de klassieke roman schenkt,
'waarin zowel inlander als kolonist geheel tot hun
recht komen, en ons een synthese geboden wordt
van het dramatische spel der botsing van Oost en
West, van de interpenetratie van twee culturen met
zulk een totaal verschillend karakter. En het zal
stellig een boek zijn dat gespeend is van elke politiek,
van iedere directe strekking. Tot zolang moeten wij
genoegen nemen met zeer eenzijdige, zeer onvol
maakte, zeer tendentieuze koloniale" romans,
werken met een typische koloniale romantiek
behept, welke staat of valt met de aanwezigheid van
vreemdelingen in dat bepaalde land. Dat is al sinds
Chateaubriand zo geweest; en de auteur van Les
Natchez" en Atala" is nog altijd een der beste
vertegenwoordigers van het genre.
HET is merkwaardig hoe drie onlangs verschenen
romans over Indonesiëondanks hun grote
verschillen in literaire kwaliteit bepaalde wezenlijke
eigenschappen en hebbelijkheden gemeen hebben,
die duidelijk laten zien waar de schoen wringt,en
wat het grote desideratum blijft voor de" koloniale
roman in onze letteren. Veruit het belangrijkste
van dit drietal, n om de artistieke waarde, n om
het uiteindelijk effect op den lezer, is Het laatste huis
van de wereld van Beb Vuyk i), werk geboren uit
een poëtische geest en een vóór alles dichterlijke
visie op de schilderachtige ongenaakbaarheid van
Indië. Het is van een roerende eenvoud en
menschlijkheid, die de schrijfster sedert haar eersteling
Vele namen" (die feitelijk net zo goed vele ver
wachtingen" mocht heten) als een heel positieve
winst boeken mag. Daarnaast overheerst de sociale
inslag in dit verhaal van een echtpaar dat zich ergens
ver op een van de Molukken vestigt om er een
kajapoeti-olie-ontginning te beginnen, en daar te
kampen heeft met het karakter der inlanders en met
de stompzinnigheid der ambtenarij. Zonder ook
maar een ogenblik de feilen der inboorlingen over
het hoofd te zien of te verzachten, staat de schrijfster
zeer sympathiek tegenover hun onbegrijpelijke in
borst, en nog welwillender tegenover het land en de
natuur. Zij maakt dit begrijpelijk door op te treden
als moeder van twee jongens die reeds een derde
generatie van in de Oost levende mensen vertegen
woordigen, en dus geacht mogen worden werkelijke
kinderen des lands te zijn. Haar volle verontwaar
diging keert zich tegen de liefdeloze gaande en
komende" bestuursman, die geen verbondenheid
met de aarde en de dingen kent, en elke verworteling
bij de oude en nieuwe kinderen des lands onder
graaft.
Het is vooral dit protesterende slot en deze stille
maar verbeten verontwaardiging om een algemeen
wanbegrip, dat Het laatste huis van de wereld"
met de beide andere romans gemeen heeft. Evenals
de onaangename hebbelijkheid Indonesische woor
den te gebruiken voor het eenvoudige noemen van
dingen die men net zo goed met een hollandse naam
kan aanduiden. Dit soort locale kleur" doet teveel
denken aan dien langzamerhand berucht geworden
Larense schilder, die heizand tussen zijn verf
mengde, om de kleur van het Gooilandschap toch
vooral niet te missen.
IN De Brug door Ama D ja Daan 2), iemand die
ongetwijfeld een koloniaal" en geen Indo zijn
moet, is het protest niet zozeer tegen de regering
gericht, ofschoon ook hier de ambtenarij meestal
belachelijk wordt voorgesteld, als wel tegen de
directies der grote ondernemingen en tegen de
J_nsulma<
banken onder wier zeggenschap deze weer staan.
De verontwaardiging van den auteur is te herleiden
tot een meer algemene afwijzing van het feit dat
mensen die met inzet van hun gehele persoonlijkheid
scheppend werk verrichten, dit tenslotte doen om
een lauwe en verdekt opgestelde groep van rente
trekkers te bevoordelen, en het meest nog van het
feit, dat laatstgenoemden de macht hebben met een
handomdraai al dat werk stop te zetten en te niet
te doen. Bij ontstentenis van poëtische kwaliteiten
overheerst dit protest-karakter heel sterk in De
Brug", en door een minitieuze beschrijving, bij
gemis aan plastisch vermogen op het langdradige af,
heeft Ama Dja Daan deze these maar al te zeer
weten toe te lichten.
Dat dit boek als roman toch niet geheel ongeslaagd
is, dankt men aan het vermogen van den auteur
om zoal geen atmosfeer en milieu, dan toch toe
standen en karakters te tekenen. Van de onder
neming waarop zich het leven van den
supermenselijken prachtkerel Fetter afspeelt, krijgt men welis
waar zelden of nooit een helder beeld, maar van wat
de Europeanen daar zeggen en doen wordt ons ten
minste niets bespaard. Hun ellenlange redenaties
zijn iets te mooi en iets te onwaar, maar het stelletje
middelmatigheden dat om Fetter heen cirkelt en
aan hem nog een greintje persoonlijkheid ontleent,
is niet slechts getypeerd. Alleen tegen het slot (dat
geen slot is) raakt de auteur de kluts kwijt, en ver
valt hij in het outreren van de karakters en zodoende
in drakerigheid. Opvallend is ook dat de inlanders,
dien tenslotte het levend materiaal" vormen, waar
mee de planters werken, waartegen zij te
kampen en waarop zij al hun verwachtingen te
bouwen hebben, een volkomen anonieme massa
blijven; tegenover de gedetailleerde kenschetsing
van de blanken geheel vormeloos en ongedifferenti
eerd. Dat zou een kind van het land, die over het
zelfde onderwerp met gelijk talent ging schrijven,
nooit kunnen overkomen. Evenmin als een zo grote
onverschilligheid ten opzichte van het landschap
en de natuurgesteltenis als Ama Dja Daan aan de
dag legt.
HET derde boek, Iboe Indonesia van A. Ter
Haghe 3) is het literair minst waardevolle,
maar dat waaraan de meeste haken en ogen vast
zitten. De schrijver van dit werk is een nederlandse
leeraar aan een middelbare school te Bandoeng,
die met verlof in patria vertoefde, toen zijn roman
door de Justitie in de Oost verboden werd. Bij zijn
terugkeer te Batavia werd de schrijver bovendien
als leeraar geschorst. Voor wie met Nederlandse
ogen deze Roman van een Utopist" leest, mag
die gang van zaken nogal bevreemdend schijnen.
Want al behandelt de zeer goed gedocumenteerde
man die achter het pseudoniem van A. Ter Haghe
schrijft, een onderwerp dat uitermate hachelijk is
voor de inboorlingen van alle kolonies, namelijk
de nationalistische vrijheidsbeweging, hij doet dit
op zulk een manier dat die nationalisten helemaal
niet zo'n fraai figuur slaan. Hij doet het zelfs met
het nodige venijn bij zijn realisme, terwijl de Euro
peanen er bij hem met klem van argumenten
heus genadiger af komen dan in de beide andere
besproken boeken, Maar het schijnt dat bepaalde
onderwerpen in onze kolonies taboe" zijn, men
mag ze nog zo voorzichtig, noch zo neutraal of
virtuoos behandelen. Onder dergelijke omstandig
heden behoeft het ook niet te verwonderen, dat de
ideale roman van Indonesiëeen moeilijke geboorte
heeft, en misschien nog wel heel lang op zich zal
laten wachten.
De Utopist" van Ter Haghe is een Nederlander
die sympathiseert met de vrijheidsbeweging der
inlanders, en daarbij natuurlijk tussen de stoelen
komt te zitten. Van een bepaalde these, allereerst
een politieke, is in dit boek voor wie het met
nederlandse ogen leest, tenminste hoegenaamd
geen sprake. Of het zou moeten zijn het befaamde
,,East is East" en Elk voor zich", waar de meeste
justities toch niets op tegen hebben. Voor de rest
is het nogal piozaisch, platvloers en uitgesponnen.
Het typeert allerlei toestanden heel scherp, en heeft
waarschijnlijk dus wel documentaire" waarde.
Maar in een romen zoeken wij nu eenmaal veel
meer dan dat.
i) Uitg. Mij. De Haan, Utrecht.
2) Brusse N.V. Rotterdam.
3) Uitg. Mij. Elseuier, Amsterdam.
WILD-WES
C. Boost
IN 1898 werd in een der primitieve bioscoopjes van
de Vereenigde Staten een gefingeerd journaal van
den in dat jaar uitgebroken
Amerikaansch-Spaanschen oorlog vertoond. Het succes was overweldigend
en het kon zoowel aan de veronderstelde authen
ticiteit der bewegende beelden als aan de heftig
anti-Spaansche strekking der film toegeschreven
worden. In ieder geval maakte deze vertooning aan
de enkele bestaande filmproducers en aan de
talloozen, die op het punt stonden het te worden,
duidelijk, dat het niet noodig was de stof voor de
films steeds te ontleenen aan een bestaande wer
kelijkheid maar dat het vaak economischer was die
werkelijkheid te imiteeren. In het geval met de
oorlogs?documentaire" had de imitatie een dure
reis naar Cuba bespaard, in vele andere gevallen
zou zij het nog kostbaarder wachten op actualiteiten
als bokswedstrijden, begrafenissen en troepen
parades ondervangen. Ik weet niet, of ik historisch
ben door bovengenoemd jaartal te beschouwen als
een der vele keerpunten in de geschiedenis der
cinematographie, maar een feit is het, dat eenige jaren
later het reproduceeren van een bestaande werke
lijkheid een zeer klein onderdeel van de activiteit
der filmproductie uitmaakte en dat het creëeren
van een gefantaseerde realiteit de hoofdbezigheid
der filmproducenten was geworden; wat het tot op
dit oogenblik is gebleven.
In Europa, dat was in die jaren, cinematographisch
gesproken, Frankrijk, valt een zelfde ontwikkelings
gang waar te nemen, maar na een periode van imi
tatie breekt Amerika met het Fransche procéd
van filmmaken, dat bestond in het opnemen met
een onbewegelijke camera van druk acteerende en
creërende tooneelspelers. Het is vooral de z.g.
western", die de filmcamera bevrijdde, niet alleen
uit de studiodécors, maar ook van haar vaste stand
plaats. Hij bracht aan de film beweging en snelle
beeldafwisseling door zijn stereotyp gegeven van
achtervolging en redding der heldin; zij maakte het
besef levendig van de zeer aparte mogelijkheden der
cinematographie en zij trok, onbewust en zeer
indirect, de scheidingslijn tusschen film en tooneel.
DE Wild-West films, dat zijn de films, die be
rusten op dezelfde mythe van de heldhaftig
naar het rijke Westen der Vereenigde Staten voort
trekkende pioniers die ook tallooze
Indianenboeken voor de jeugd geïnspireerd heef t, deze
WildWest films zijn in de vooroorlogsche jaren de spil,
waar de Amerikaansche filmindustrie om draait.
Zij bieden vele voordeelen door de omstandigheid,
dat zij in de open lucht opgenomen kunnen worden
en dus het gebruik van studioruimten, decors en
schijnwerpers overbodig maken. Een primitief
schema, waarbij actie en afwisseling de voornaamste
elementen waren, leidde tot een directheid van uit
beelding, die ieder theatereffect onmogelijk maakte
GOEDKOOPE RETOURS
NAAR
VRAAGT INLICHTINGEN l
De nieuwe motorschepen KONINGIN EMMA" en
PRINSES BE A TRIX" voor den dagdienst
VlissingenHarwich v.v. der Mij. ZEELAND" zijn in de vaart
PAG. 10 DE GROENE No. 32,4